RI 2011/40
Toekomstige vorderingen. Worden vorderingen tot ongedaanmaking of restitutie voor de toepassing van art. 35 lid 2 Fw aangemerkt als vorderingen die pas ontstaan door een beëindigingshandeling van de curator?
HR 03-12-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9463
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 december 2010
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
10/01331
- Conclusie
A-G Wuisman
- LJN
BN9463
- JCDI
JCDI:ADS883776:1
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Algemeen
Insolventierecht / Europees insolventierecht
Insolventierecht / Faillissement
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Insolventierecht / Surseance van betaling
Goederenrecht / Zekerheidsrechten
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2010:BN9463, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2010
ECLI:NL:HR:2010:BN9463, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑12‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑03‑2010
- Wetingang
BW art. 3:97, 3:98, 3:237, 3:239; Fw art. 35 lid 2
Essentie
Toekomstige vorderingen.
Worden vorderingen tot ongedaanmaking of restitutie voor de toepassing van art. 35 lid 2Fw aangemerkt als vorderingen die pas ontstaan door een beëindigingshandeling van de curator? Zijn zij zodoende ten tijde van de faillietverklaring geen bestaande vorderingen onder opschortende voorwaarde maar toekomstige vorderingen?
Samenvatting
A B.V. (hierna: A) heeft een kredietovereenkomst met ING Bank N.V. (hierna: de bank) gesloten. Op 19 september 2006 heeft A aan de bank verpand haar uitstaande vorderingen zoals vermeld op een bij de pandakte bijgevoegde computerlijst, en voorts ‘alle overige thans reeds bestaande alsmede alle vorderingen die rechtstreeks ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.