Rb. Haarlem, 21-09-2012, nr. 15/700386-12
ECLI:NL:RBHAA:2012:CA0008
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
21-09-2012
- Zaaknummer
15/700386-12
- LJN
CA0008
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:CA0008, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 21‑09‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 21‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Meervoudige strafkamer; promisvonnis; diefstal met braak/verbreking; niet voldoen aan bevel of vordering. Gevoerde verweren die zien op feit 2 van de tenlastelegging, namelijk respectievelijk partiële niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak, worden verworpen. Ten aanzien van de partiële niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank overwogen dat de gedragsaanwijzing op 4 april 2012 is gegeven, nadat verdachte zich in de daaraan voorafgaande maand maart herhaaldelijk niet had gehouden aan verblijfsontzeggingen voor de binnenstad van Haarlem, welke verdachte zijn gegeven vanwege het herhaaldelijk veroorzaken van overlast. De door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing ziet - gelet op de tekst daarvan - op ernstige verstoringen van de openbare orde en de grote vrees voor herhaling van zulke verstoringen, zoals bedoeld in artkel 509hh lid 1, sub a Sv. In het licht van de zich in het dossier bevindende stukken omtrent de 'voorgeschiedenis' valt niet goed in te zien hoe hier de subsidiairiteit in het geding zou kunnen zijn. Gelet op diezelfde voorgeschiedenis en de aangebrachte voorziening waardoor het mogelijk werd, dat verdachte zonder overtreding van de verblijfsontzegging waarop ook de gedragsaanwijzing betrekking had, contact kon hebben met Palier Reclassering, kan de aanwijzing evenmin disproportioneel worden genoemd. Ten aanzien van de op vrijspraak gerichte verweren overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie de rechter bij een strafrechtelijke vervolging ter zake van artikel 184 Sr onder meer dient te onderzoeken of het op de in de tenlastelegging genoemde, op een wettelijk voorschrift gegronde, bevel rechtmatig is gegeven. Nu uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de bestuursrechtelijke rechtsgang tegen het bevel van de Burgemeester is benut, zal de rechtbank de rechtmatigheid van het bevel moeten beoordelen (HR 24 september 2002, NJ 2003, 80). In het primair gevoerde verweer van de raadsman dat de besluiten tot gebiedsontzegging niet rechtmatig zijn genomen, nu de Burgemeester ingevolge het bepaalde in artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet zijn bevoegdheid niet kan mandateren aan de politie, wordt miskend dat het in deze zaak niet gaat om een besluit op grond van de in artikel 172a van de Gemeentewet bedoelde bevoegdheid, doch om twee besluiten van de burgemeester die beide zijn gegrond op de in artikel 10a van de ten tijde van de ten laste gelegde feiten geldende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Haarlem (hierna: APV) aan de Burgemeester toegekende bevoegdheid. Uit artikel 10:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan mandaat kan verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het mandateren van de onderhavige bevoegdheid door de Burgemeester niet uitgesloten door artikel 10a van de APV noch door enige andere wetsbepaling. Evenmin verzet de aard van de bevoegdheid zich tegen (iedere vorm van) mandatering. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aan verdachte opgelegde verblijfsontzeggingen rechtmatig zijn. Het verweer wordt derhalve verworpen. Ten aanzien van het met betrekking tot de niet-naleving van de verblijfsontzegging subsidiair gevoerde verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat het in casu gaat om de door de gemeenteraad van Haarlem vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening, onder aanhaling van de tekst van artikel 10a. Uit deze tekst volgt dat de Burgemeester van Haarlem voor wat betreft de uitvoering van artikel 10a van de APV, is aan te merken als een ambtenaar met de uitvoering van enig toezicht belast, als bedoeld in artikel 184 Sr. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer. De rechtbank merkt derhalve de op 29 februari 2012 en op 3 maart 2012 aan verdachte opgelegde verblijfsontzeggingen aan als rechtmatig gegeven bevelen krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast. Ook het standpunt van de raadsman, dat niet-naleving van de door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing geen overtreding oplevert van het voorschrift van artikel 184 Sr doch van dat van artikel 184a Sr, deelt de rechtbank niet. Artikel 184a Sr ziet immers louter op het handelen in strijd met een gedragsaanwijzing die is gegeven krachtens artikel 509hh lid 1 sub b Sv. Indien de gedragsaanwijzing (zoals in casu) is gegeven op grond van de omstandigheden genoemd onder a (of c) van zojuist bedoeld artikellid, valt opzettelijke overtreding van de gedragsaanwijzing onder de werkingssfeer van artikel 184 Sr. Verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren onder oplegging van bijzondere voorwaarden. De vordering van de benadeelde partij wordt tot een bedrag van 4.078,94 toegewezen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige niet ontvankelijk verklaard.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700386-12
Uitspraakdatum: 21 september 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 september 2012 in de zaak tegen:
(VERDACHTE),
geboren op (geboortedatum)1991 te Amsterdam,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na ter terechtzitting toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 02 maart 2012 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit winkelbedrijf (naam bedrijf) (filiaal (adres filiaal) heeft weggenomen diverse sieraden en/of juwelen (totaal ter waarde van 2877,37 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Winkelbedrijf (naam bedrijf), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 2
hij op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode 3 maart 2012 tot en met 12 mei 2012, namelijk 3 maart 2012 en/of 10 maart 2012 en/of 31 maart 2012 en/of 12 mei 2012, te Haarlem (telkens) opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel en/of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, immers heeft verdachte (telkens):
- -
de verblijfsontzegging(en) gedaan door of namens de Burgemeester krachtens artikel 10A van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlem 2012 ingaande 25 februari 2012 (en steeds verlengd met een periode van 12 weken) en/of
- -
de gedragsaanwijzing gedaan door de Officier van Justitie krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel a Wetboek van Strafvordering ingaande op d.d. 5 april 2012,
door (telkens) met dat opzet te verblijven binnen het in die bevelen/dat bevel aangewezen gebied.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Bespreking van een op partiële niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gericht verweer
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat - mocht zijn verweer, gericht op vrijspraak van de onder feit 2 ten laste gelegde gedraging die ziet op het niet voldoen aan de aan verdachte gegeven gedragsaanwijzing, niet slagen - het Openbaar Ministerie voor dat onderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij de proportionaliteit en subsidiariteit van de aan verdachte gegeven gedragsaanwijzing betwist omdat geen sprake zou zijn van één van de in artikel 509hh Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde redenen voor het geven van een dergelijke aanwijzing.
De rechtbank deelt dit standpunt niet: de gedragsaanwijzing is gegeven op 4 april 2012 nadat verdachte zich in de daaraan voorafgaande maand maart herhaaldelijk niet had gehouden aan verblijfsontzeggingen voor de binnenstad van Haarlem, hem gegeven vanwege het herhaaldelijk veroorzaken van overlast. De door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing ziet - gelet op de tekst daarvan - op ernstige verstoringen van de openbare orde en de grote vrees voor herhaling van zulke verstoringen, zoals bedoeld in artikel 509hh lid 1 sub a Sv. In het licht van de zich in het dossier bevindende stukken omtrent de "voorgeschiedenis" valt niet goed in te zien hoe hier de subsidiariteit in het geding zou kunnen zijn. Gelet op diezelfde voorgeschiedenis en de aangebrachte voorziening waardoor het mogelijk werd, dat verdachte zonder overtreding van de verblijfsontzegging waarop ook de gedragsaanwijzing betrekking had, contact kon hebben met Palier Reclassering, kan de aanwijzing evenmin disproportioneel worden genoemd.
Het Openbaar Ministerie is ook overigens ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat ter zake daarvan aan verdachte een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zoals bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: de ISD-maatregel) zal worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan deze maatregel de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan een meldingsgebod en dat verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij (naam bedrijf) geheel toe te wijzen met toepassing van de corresponderende schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1.
Bespreking van op vrijspraak gerichte verweren aangaande feit 2
De raadsman van verdachte heeft primair betoogd dat de aan verdachte opgelegde verblijfsontzeggingen niet rechtsgeldig zijn en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het opleggen van een verblijfsontzegging op grond van artikel 172a van de Gemeentewet is voorbehouden aan de Burgemeester en dat mandatering (en daarmee tevens ondermandatering) van deze bevoegdheid aan ambtenaren van de politie - in casu ondermandatering aan de hulpofficier van justitie - op grond van artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet is uitgesloten.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de niet-naleving van de daar bedoelde verblijfsontzegging nu de Burgemeester geen ambtenaar is die is belast met de uitoefening van enig toezicht als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Met betrekking tot het niet voldoen aan de gedragsaanwijzing van de officier van justitie heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat niet-naleving van deze aanwijzing geen overtreding oplevert van het voorschrift van artikel 184 Sr doch van dat van artikel 184a Sr.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie de rechter bij een strafrechtelijke vervolging ter zake van artikel 184 Sr onder meer dient te onderzoeken of het op de in de tenlastelegging genoemde, op een wettelijk voorschrift gegronde, bevel rechtmatig is gegeven. Nu uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de bestuursrechtelijke rechtsgang tegen het bevel van de Burgemeester is benut, zal de rechtbank de rechtmatigheid van het bevel moeten beoordelen (HR 24 september 2002, NJ 2003, 80).
In het primair gevoerde verweer van de raadsman dat de besluiten tot gebiedsontzegging niet rechtmatig zijn genomen, nu de Burgemeester ingevolge het bepaalde in artikel 177, tweede lid, van de Gemeentewet zijn bevoegdheid niet kan mandateren aan de politie, wordt miskend dat het in deze zaak niet gaat om een besluit op grond van de in artikel 172a van de Gemeentewet bedoelde bevoegdheid, doch om twee besluiten van de burgemeester die beide zijn gegrond op de in artikel 10a van de ten tijde van de ten laste gelegde feiten geldende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Haarlem (hierna: APV) aan de Burgemeester toegekende bevoegdheid.
Uit artikel 10:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan mandaat kan verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het mandateren van de onderhavige bevoegdheid door de Burgemeester niet uitgesloten door artikel 10a van de APV noch door enige andere wetsbepaling. Evenmin verzet de aard van de bevoegdheid zich tegen (iedere vorm van) mandatering. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aan verdachte opgelegde verblijfsontzeggingen rechtmatig zijn. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het met betrekking tot de niet-naleving van de verblijfsontzegging subsidiair gevoerde verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat het in casu gaat om de door de gemeenteraad van Haarlem vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening, waarvan artikel 10a luidt als volgt:
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die de openbare orde verstoort door één of meer, door de burgemeester nader te bepalen, wettelijke bepalingen te overtreden, een verbod opleggen zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 12 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
- 2.
De burgemeester wijst de gebieden alleen aan waarvoor de verblijfsontzegging kan worden opgelegd, indien naar zijn oordeel sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde.
- 3.
De burgemeester beperkt het verbod als bedoeld in lid 1, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
- 4.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.
Hieruit volgt dat de Burgemeester van Haarlem voor wat betreft de uitvoering van artikel 10a van de APV, is aan te merken als een ambtenaar met de uitvoering van enig toezicht belast, als bedoeld in artikel 184 Sr. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer.
De rechtbank merkt derhalve de op 29 februari 2012 en op 3 maart 2012 aan verdachte opgelegde verblijfsontzeggingen aan als rechtmatig gegeven bevelen krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Ook het standpunt van de raadsman, dat niet-naleving van de door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing geen overtreding oplevert van het voorschrift van artikel 184 Sr doch van dat van artikel 184a Sr, deelt de rechtbank niet. Artikel 184a Sr ziet immers louter op het handelen in strijd met een gedragsaanwijzing die is gegeven krachtens artikel 509hh lid 1 sub b Sv. Indien de gedragsaanwijzing (zoals in casu) is gegeven op grond van de omstandigheden genoemd onder a (of c) van zojuist bedoeld artikellid, valt opzettelijke overtreding van de gedragsaanwijzing onder de werkingssfeer van artikel 184 Sr.
4.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
Feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- -
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door (naam aangever) namens (naam bedrijf) te Haarlem d.d. 4 april 2012 (dossierpagina's 22-24);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2012 (dossierpagina's 26 en 27),
- -
een schriftelijk bescheid, te weten de bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 maart 2012 behorende fotobijlage (dossierpagina's 28-30);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 2 maart 2012 (dossierpagina's 31-33);
- -
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal identificatie naar aanleiding van DNA-sporen d.d. 25 april 2012 (dossierpagina 34), met bijlage DNA-profielcluster (nummer) (dossierpagina's 35 en 36).
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.1
Naar aanleiding van een drietal incidenten, waarbij verdachte zich schuldig maakte aan overtreding van artikel 7 en/of 9 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Haarlem (APV) en waarvoor verdachte reeds een waarschuwingsbrief had ontvangen, is voor verdachte op 29 februari 2012 een verblijfsontzegging opgesteld geldend voor het centrum van Haarlem voor de duur van twee weken, ingaande op 25 februari 2011 om 01.05 uur en eindigend op 10 maart 2012 om 01.05 uur. Het desbetreffende gebied wordt begrensd door het water van het Spaarne, Kampersingel Gasthuissingel, Raamsingel, Leidsevaart, Zijlsingel, Kinderhuissingel, Schotersingel en Kloppersingel. Deze verblijfsontzegging is op 1 maart 2012 in persoon uitgereikt.2
Tijdens een surveillance door de politie in het horecagebied van Haarlem centrum op 3 maart 2012 omstreeks 03.04 uur zagen verbalisanten (namen verbalisanten) een persoon die geleek op en naar later bleek te zijn verdachte, lopen in de Grote Houtstraat ter hoogte van de Anegang. Hierop is verdachte aangehouden.3 Naar aanleiding van deze overtreding is verdachte op 3 maart 2012 een tweede verblijfsontzegging opgelegd, geldend voor het centrum van Haarlem voor de duur van twaalf weken, ingaande op 10 maart 2012 te 01.05 uur en eindigend op 2 juni 2012 te 01.05 uur.4 Ook deze verblijfsontzegging is verdachte in persoon uitgereikt.5
Op 10 maart 2012 omstreeks 23.41 uur werd verdachte opnieuw door de politie aangetroffen in het centrum van Haarlem, te weten op de kruising van de Korte Zijlstraat met de Raaks. Vervolgens is verdachte aangehouden.6
Op 31 maart 2012 omstreeks 02.35 uur werd verdachte tijdens een horecasurveillance door de politie in de binnenstad van Haarlem aangetroffen in de Gasthuisstraat ter hoogte van horecagelegenheid (naam). Verbalisanten (namen verbalisanten) waren op de hoogte van de verblijfsontzegging van verdachte voor de binnenstad van Haarlem en hebben verdachte aangehouden.7
Op 4 april 2012 heeft de officier van justitie, overwegende dat ten aanzien van verdachte ernstige bezwaren bestaan ter zake van verdenking van het (meermaals) overtreden van het bepaalde in artikel 184 Sr, "waardoor de openbare orde gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat", verdachte een gedragsaanwijzing gegeven, ingaande op de dag waarop het bevel zou worden uitgereikt. Bedoeld bevel, inhoudende dat verdachte zich niet zal ophouden op de openbare weg en/of een aangelegen erf en/of tuin in het gebied zoals aangegeven in de bij het bevel gevoegde plattegrond van het centrum van Haarlem, is aan verdachte uitgereikt op 9 april 2012.8
Op 12 mei 2012 te 03.00 uur zag verbalisant (naam verbalisant) verdachte lopen in de Jansstraat te Haarlem. Op het moment dat verbalisant (naam verbalisant) uit de auto wilde stappen om verdachte aan te spreken, rende verdachte weg in de richting van de Grote Markt.9 Het is een feit van algemene bekendheid dat de Jansstraat en de Grote Markt behoren tot het centrumgebied van Haarlem.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 3 maart 2012, 10 maart 2012, 31 maart 2012 en op 12 mei 2012 in het centrum van Haarlem is geweest en dat hij wist dat hij daar vanwege aan hem opgelegde verblijfsontzeggingen niet mocht komen.10
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
hij op 2 maart 2012 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit winkelbedrijf (naam bedrijf) (filiaal (adres filiaal) te Haarlem) heeft weggenomen diverse sieraden (totaal ter waarde van 2.877,37 euro), toebehorende aan winkelbedrijf (naam bedrijf), waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak respectievelijk verbreking.
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode 3 maart 2012 tot en met 12 mei 2012, namelijk 3 maart 2012, 10 maart 2012, 31 maart 2012 en 12 mei 2012, te Haarlem telkens opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, te weten de verblijfsontzeggingen gedaan door of namens de Burgemeester krachtens artikel 10A van de Algemene Plaatselijke Verordening Haarlem 2012 ingaande 25 februari 2012 (en steeds verlengd met een periode van 12 weken) en de gedragsaanwijzing gegeven door de officier van justitie krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel a Wetboek van Strafvordering, ingaande op 9 april 2012, door telkens met dat opzet te verblijven binnen het in die bevelen aangewezen gebied.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak respectievelijk verbreking;
Feit 2
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit het aldaar besproken reclasseringsadvies van GGZ Palier Haarlem van 22 augustus 2012 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een inbraak in een vestiging van winkelbedrijf (naam bedrijf) te Haarlem. De inbraak kenmerkt zich door de ravage die achterbleef na het vertrek van verdachte. De toegangsdeur van het winkelcentrum alsmede de ruit van de winkel zijn ingegooid en het glas van een van de vitrinekasten is kapot geslagen. Bij de inbraak zijn veel sieraden buitgemaakt, waaronder diverse gouden oorbellen, gouden armbanden en gouden colliers. Door dit brutale en ergerlijke feit is aanzienlijke financiële schade ontstaan voor de gedupeerde. Verdachte pleegde dit feit enkel en alleen om uit de opbrengsten daarvan in zijn alcoholverslaving te voorzien, zonder stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van zijn handelen voor de gedupeerden. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich willens en weten meermalen gedurende de nachtelijke uren niet gehouden aan de hem namens de Burgemeester van Haarlem - in het kader van het herhaaldelijk veroorzaken van overlast, al dan niet gepaard gaand met het plegen van strafbare feiten in de binnenstad van Haarlem - opgelegde twee verblijfsontzeggingen.
Tot vier maal toe heeft verdachte verbleven in het centrum van Haarlem, terwijl hem de toegang daartoe rechtsgeldig was ontzegd, de laatste keer tevens op grond van een gedragsaanwijzing van de officier van justitie. Dit zijn vervelende feiten die zorgen voor gevoelens van overlast en onveiligheid onder bewoners, ondernemers en het publiek in algemene zin. De rechtbank rekent verdachte ook dit handelen zwaar aan.
Uit het door GGZ Palier uitgebrachte reclasseringsadvies volgt dat verdachte bekend staat als een zeer actieve veelpleger en dat hem in mei 2012 'scenario één' is toegekend, hetgeen betekent dat hij in aanmerking komt voor de ISD-maatregel. Uit het advies blijkt voorts dat verdachte altijd zorgmijdend is geweest naar de reclassering en andere hulpverleningsinstanties, dat hij in het verleden zijn afspraken in het kader van een opgelegd toezicht niet goed nakwam en dat hij niet gemotiveerd was mee te werken aan een toezicht. Onlangs heeft verdachte echter aangegeven gemotiveerd te zijn voor een klinische opname om onder andere zijn middelenproblematiek aan te pakken. Volgens het advies staan het middelengebruik van verdachte en zijn delictgedrag in relatie tot elkaar, nu hij delicten pleegt terwijl hij onder invloed is van alcohol. Binnen het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel ziet GGZ Palier mogelijkheden om uiteindelijk langdurige abstinentie te bewerkstelligen en daarmee de kans op recidive te verkleinen. Daadwerkelijke behandeling van verdachte op dit punt heeft in het kader van het hem in januari 2012 opgelegde toezicht immers nog niet plaatsgevonden. GGZ Palier acht een onvoorwaardelijke ISD-maatregel thans niet geïndiceerd, maar ziet nog mogelijkheden verdachte te begeleiden in een voorwaardelijk kader, waarbij hem reclasseringstoezicht alsmede opname in een zorginstelling zoals Verslavingskliniek 'Triple Ex" of een door het IFZ soortgelijke geïndiceerde setting, als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en dat hij ook overigens voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Immers, de bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte voldoet voorts aan het criterium van minimaal drie onherroepelijke veroordelingen tot een vrijheidsbenemende straf of taakstraf wegens een misdrijf in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten. De feiten waarvoor verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld, zijn begaan na de tenuitvoerlegging van voornoemde straffen. Voorts is voldaan aan de voorwaarde dat een gedagtekend en ondertekend advies van niet ouder dan een jaar is overgelegd over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de op te leggen maatregel.
Gelet op de vele veroordelingen en de persoon van verdachte, zoals beschreven in de hiervoor genoemde rapportage dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan, indien hij niet wordt behandeld. Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade dient de maatschappij tegen hem te worden beschermd.
Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van personen en goederen derhalve het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Deze maatregel beoogt mede een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek van verdachte ten behoeve van zijn terugkeer in de samenleving en de beëindiging van zijn recidive. Gezien de inhoud van het strafdossier, waaronder het omvangrijke strafblad van verdachte en het over hem uitgebrachte advies van GGZ Palier, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren aan verdachte dient te worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze maatregel vooralsnog niet ten uitvoer behoeft te worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met GGZ Palier en de behandeling van verdachte in het kader van zijn middelenproblematiek in een klinische setting noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan de op te leggen maatregel worden verbonden.
Anders dan door de officier van justitie gevorderd zal de rechtbank niet bevelen dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, nu naar haar oordeel de toepasselijke wettelijke regeling daarvoor geen grondslag biedt.
Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat, mocht het tot tenuitvoerlegging van de maatregel komen, de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Namens (naam bedrijf) is door de heer (naam) een vordering tot schadevergoeding van € 4.691,55 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die (naam bedrijf) als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de heer (naam) - blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende (naam bedrijf) - niet bevoegd is om namens (naam bedrijf) een vordering tot schadevergoeding in te dienen. De inhoud van de in het uittreksel van de Kamer van Koophandel opgenomen volmacht ziet immers niet op het indienen van een (civiele) vordering, aldus de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de in het uittreksel van de Kamer van Koophandel opgenomen volmacht mede strekt tot het indienen van een vordering tot schadevergoeding namens (naam bedrijf), nu het indienen van een dergelijke vordering onderdeel uitmaakt van de reguliere gang van zaken in de vennootschap en voor het overige niet verder strekt dan de bevoegdheden die uitdrukkelijk zijn opgenomen in de volmacht. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade gedeeltelijk, namelijk tot een bedrag van € 4.078,94, eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank, gelet op de onderbouwing, alleszins billijk voor.
Het bedrag is als volgt opgebouwd:
- -
verduisterde goederen (€ 1.132,38);
- -
vervangen buitenraam (€ 1.024,91);
- -
vervangen raamstreamer (€ 159,50);
- -
vervangen vitrinedeuren (€ 505,77);
- -
vervangen etalagedeuren (€ 124,00);
- -
omzetderving (€ 1.132,38).
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 4.078,94. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met braak] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38m, 38n, 38p, 57, 184 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. is weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren;
verklaart deze feiten strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel kan worden gelast indien:
- *
verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- *
verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens GGZ Palier, zolang die instelling dat nodig acht, ook indien dat inhoudt dat verdachte zich zal houden aan een door of namens GGZ Palier op te leggen meldingsgebod;
- *
verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich in het kader van zijn verslavingsproblematiek klinisch laat opnemen voor de duur van maximaal één (1) jaar in de verslavingskliniek Triple-Ex of in een door Indicatiestelling Forensische Zorg soortgelijke geïndiceerde setting;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij (naam bedrijf) geleden schade tot een bedrag van € 4.078,94 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan (naam bedrijf), voornoemd, rekeningnummer (nummer), tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer (naam bedrijf) de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.078,94, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Stalenhoef, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.L.A. Zwiersen-Dekker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 september 2012.