Rb. Midden-Nederland, 16-08-2017, nr. 4589586 UC EXPL 15-17520 KdM/1150
ECLI:NL:RBMNE:2017:4237
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
16-08-2017
- Zaaknummer
4589586 UC EXPL 15-17520 KdM/1150
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:4237, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland (Kamer voor kantonzaken Utrecht), 16‑08‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBMNE:2016:7045, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 28‑12‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/95
Uitspraak 16‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Brandschade aan een motorjacht door non-conformiteit. Vaststelling schadeomvang na tussenvonnis. Partijen zijn er niet in zijn geslaagd om duidelijkheid te verschaffen over de vraag of de brandschade aan het jacht is gerepareerd, en zo ja waar dat is gebeurd en wat dat heeft gekost. Schatting van de schade op de voet van artikel 6:97 BW. De wettelijke regeling over subrogatie biedt geen grondslag voor toewijzing van meer dan het vastgestelde schadebedrag aan de verzekeraar. Dat zij een hoger bedrag aan haar verzekerde heeft uitgekeerd moet voor rekening en risico van de verzekeraar blijven.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4589586 UC EXPL 15-17520 KdM/1150
Vonnis van 16 augustus 2017
inzake
1. [eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
2. de vennootschap naar Duits recht
Mannheimer Versicherung AG,
gevestigd te Mannheim, Duitsland,
verder ook te noemen Mannheimer,
eisende partij,
gemachtigden: mr. P.J. Hoepel en mr. T. Mentink,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.H.J. Langerak.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 28 december 2016,
het tussenvonnis van 1 februari 2017,
de akte van Mannheimer van 22 februari 2017 met producties,
de akte van [gedaagde] van 19 april 2017 met een productie,
de akte van Mannheimer van 7 juni 2017 met producties,
de akte van [gedaagde] van 5 juli 2017.
1.2. (
De curator in het faillissement van) [eiser] heeft zich in deze procedure niet meer gemeld. De kantonrechter merkt de akten van 22 februari en van 7 juni 2017 aan als akten van Mannheimer, ondanks dat de kop van die akten ook [eiser] vermeldt. Op de comparitie hebben mr. Hoepel en mr. Mentink te kennen gegeven dat zij niet meer gemachtigd zijn om namens [eiser] op te treden en zij hebben niet laten weten dat dit thans anders is. De kantonrechter gaat ook voorbij aan de in de akte van 22 februari 2017 opgenomen weergave van de vordering van Mannheimer, voor zover daarin staat dat Mannheimer vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [eiser] . De kantonrechter merkt dit aan als een kennelijke verschrijving, omdat uit de eerdere stukken duidelijk is dat het [eiser] zelf is die deze veroordeling vordert, terwijl uit deze akte niet volgt dat Mannheimer haar eis wenst te wijzigen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De kantonrechter blijft bij en bouwt voort op wat in het tussenvonnis van 28 december 2016 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en is beslist.
De vordering van [eiser] 2.2. In lijn met wat daarover in het tussenvonnis is geoordeeld zal de kantonrechter de vordering van [eiser] niet-ontvankelijk verklaren.
2.3.
[eiser] zal als de niet-ontvankelijke partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat deze proceskostenveroordeling jegens Mannheimer moet worden uitgesproken. Dat de gemachtigden van Mannheimer nooit gemachtigd zijn geweest om ook namens [gedaagde] op te treden is niet gebleken. Op de comparitie heeft mr. Hoepel immers onbetwist aangevoerd dat hij als advocaat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding gemachtigd was door [eiser] . In het licht daarvan kan niet gezegd worden dat mr. Hoepel de procedure nooit namens [eiser] had mogen voeren. Uitgaande van de door [eiser] gevorderde hoofdsom worden de kosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 500,00, geheel bestaande uit salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 250,00). De aktewisseling na het tussenvonnis wordt niet gewaardeerd, omdat in het tussenvonnis is bepaald dat de aktewisseling alleen diende te zien op de procedure tussen Mannheimer en [gedaagde] .
De vordering van Mannheimer: standpuntenwisseling na de comparitie 2.4. In het tussenvonnis is geoordeeld dat de brand die in het jacht van [eiser] is ontstaan voortkomt uit non-conformiteit van het jacht in de zin van artikel 7:17, eerste en tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), en dat [gedaagde] is gehouden de schade die daardoor is ontstaan te vergoeden. De aldus bestaande vordering tot schadevergoeding van [eiser] is bij wijze van subrogatie overgegaan op Mannheimer als verzekeraar. Mannheimer is vervolgens in de gelegenheid gesteld om de door haar gevorderde schade nader te specificeren, zowel wat betreft de verschillende schadeposten als wat betreft de omvang van die schadeposten. De kantonrechter zal aan de hand van de aktewisseling die na het tussenvonnis heeft plaatsgevonden nu de stellingen over de schade als gevolg van de brand aan het jacht en de schade voor Mannheimer als verzekeraar beoordelen.
2.5.
Mannheimer heeft in haar akte van 22 februari 2017 gesteld dat het jacht is gerepareerd aan de werf van [bedrijfsnaam 1] in [vestigingsplaats] , Frankrijk. De reparatiekosten van het jacht bedroegen volgens Mannheimer € 65.488,- exclusief btw en de kosten voor het vervoer naar de werf, de ligkosten en schoonmaakkosten respectievelijk € 1.002,-, € 3.599,- en € 3.200,-. Ter onderbouwing heeft Mannheimer bij deze akte twee stukken overgelegd van [bedrijfsnaam 1] van 29 maart en 21 juni 2013, waar deze bedragen op zijn vermeld.
2.6.
In reactie hierop heeft [gedaagde] er in haar akte van 19 april 2017 op gewezen dat niet is gebleken dat dit facturen zijn, gelet op het Franse woord devis – offerte – aan de kop van deze stukken. [gedaagde] heeft bovendien betwist dat het jacht aan de werf in [vestigingsplaats] is gerepareerd. Zij stelt dat [eiser] de kostenraming van [bedrijfsnaam 1] te hoog vond en dat hij het jacht uiteindelijk op de eigen werf van [gedaagde] heeft laten repareren. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] een factuur van haar bedrijf, gericht aan [eiser] , van 18 augustus 2015 ingebracht waarop de naam van het jacht staat vermeld en waarop een bedrag van € 24.324,79,- inclusief btw wordt toegeschreven aan de post ‘Polyester werkzaamheden aan de crew cabin’.
2.7.
Mannheimer heeft mogen reageren op de door [gedaagde] ingebrachte factuur. In haar akte van 7 juni 2017 erkent zij dat de eerder ingebrachte stukken van [bedrijfsnaam 1] slechts offertes zijn. Mannheimer betwist echter dat de factuur van [gedaagde] betrekking heeft op reparatie van de brandschade, waarbij zij wijst op de summiere omschrijving van de werkzaamheden en op het tijdsverloop tussen de datum van de brand en de factuurdatum. Ter onderbouwing van het standpunt dat de door [gedaagde] ingebrachte factuur geen betrekking heeft op de brandschade heeft Mannheimer bovendien een offerte in het geding gebracht van [gedaagde] aan [eiser] , van 25 maart 2014, ter hoogte van € 39.244,07 inclusief btw. Ook hierop staat de naam van het jacht vermeld. Het is een uitgebreid gespecificeerde offerte voor ‘the restauration of the crewcabin on board the yacht’. Mannheimer heeft verder gesteld dat bij reparatie in Nederland rekening moest worden gehouden met transportkosten, die volgens haar € 25.093,52 zouden bedragen. Mannheimer heeft facturen overgelegd die zien op het transport van het jacht voor dat bedrag. Ter onderbouwing van het door Mannheimer gestelde schadebedrag heeft zij ten slotte een ‘Schadensbericht’ van 18 oktober 2012 van maritiem expert [A] in het geding gebracht, die in een grove schatting de schade op € 50.000,- bepaalt.
2.8.
[gedaagde] heeft, ten slotte, mogen reageren op de door Mannheimer ingebrachte stukken bij haar akte van 5 juli 2017.
De beoordeling door de kantonrechter
2.9.
De kantonrechter overweegt in de eerste plaats dat partijen er niet in zijn geslaagd om duidelijkheid te verschaffen over de vraag of de brandschade aan het jacht is gerepareerd, en zo ja waar dat is gebeurd en wat dat heeft gekost. In het licht van de hiervoor beschreven aktewisseling zijn er in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten om de schade aan het jacht aan de hand van de daadwerkelijke reparatiekosten te kunnen vaststellen. Mannheimer heeft eerst wel gesteld dat het jacht bij [bedrijfsnaam 1] in Frankrijk is gerepareerd, maar later heeft zij erkend dat de stukken van [bedrijfsnaam 1] slechts offertes zijn en [gedaagde] heeft betwist dat de reparatie daar heeft plaatsgevonden. [gedaagde] stelt op haar beurt dat het jacht op haar werf in Nederland is gerepareerd. Dat is in de eerste plaats betwist door Mannheimer, maar is los daarvan ook niet voldoende voor de vaststelling van de brandschade. Met Mannheimer is de kantonrechter namelijk van oordeel dat de factuur van [gedaagde] van 18 augustus 2015 daarvoor te summier is en in het licht van het eerdere, aanzienlijk hogere, offertebedrag van 25 maart 2014 teveel vragen oproept. Dat [gedaagde] alle brandschade heeft gerepareerd en dat het factuurbedrag daar ook op ziet kan hier niet uit worden afgeleid. De kantonrechter zal deze factuur daarom verder buiten beschouwing laten.
2.10.
Partijen hebben zich – zo blijkt uit het voorgaande – kunnen uitlaten over de omvang van de schade. Die omvang kan naar het oordeel van de kantonrechter op basis van de stellingen van partijen echter niet nauwkeurig worden vastgesteld, omdat de partijstandpunten, voor zover nog van belang, gebaseerd zijn op (uiteenlopende) offertes en op een grove schatting van een schade-expert. De kantonrechter zal de omvang van de schade daarom aan de hand van die standpunten schatten op de voet van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.11.
In het kader van de schatting van de schadeomvang wordt in de eerste plaats overwogen dat ook de offerte van [gedaagde] van 25 maart 2014 buiten beschouwing zal worden gelaten. Hoewel deze offerte het meest gespecificeerd is wijst Mannheimer er terecht op dat [gedaagde] er mogelijk een belang bij had om de reparatie gunstig te offreren. [gedaagde] is immers aansprakelijk voor de brandschade en zou bij een lagere offerteprijs de aan Mannheimer in dat kader te betalen schadevergoeding kunstmatig laag kunnen houden. De offerte van [gedaagde] als gedaagde partij is naar het oordeel van de kantonrechter daarom niet geschikt voor een begroting van de schadeomvang.
2.12.
Wat vervolgens overblijft om als uitgangspunt voor deze begroting te kunnen dienen zijn de offertes van [bedrijfsnaam 1] en het rapport van [A] . Voor de brandschade zelf gaat [bedrijfsnaam 1] uit van € 65.488,- aan schade en [A] van € 50.000,-. Het is niet gebleken dat deze bedragen onaannemelijk zijn en behalve door te wijzen op de offerte en factuur van [gedaagde] zelf heeft [gedaagde] haar betwisting van deze bedragen verder niet onderbouwd. Mannheimer had als verzekeraar die de schade in eerste instantie moest vergoeden bovendien geen belang bij het te hoog begroten van die schade. De kantonrechter zal voor de schatting van de schade het gemiddelde van deze bedragen aanhouden. De door Mannheimer opgevoerde ligkosten, transportkosten en schoonmaakkosten zullen ook in de schatting worden betrokken, omdat het aannemelijk is dat deze kosten gemaakt moesten worden om het schip te laten repareren en zij daarom in rechtstreeks verband staan met de brandschade.
2.13.
De kantonrechter is in het licht van het voorgaande van oordeel dat de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de non-conformiteit van het jacht moet worden vastgesteld op een bedrag van € 65.000,-.
2.14.
Mannheimer is op grond van artikel 7:962 van het BW als verzekeraar gesubrogeerd in de rechten van [eiser] , voor zover zij de schade aan hem heeft vergoed. Mannheimer heeft onbetwist gesteld dat zij, na aftrek van een eigen risico van € 8.639,98, een bedrag van in totaal € 66.178,01 voor [eiser] heeft vergoed aan de financier van het jacht, waarvan het overgrote deel op 25 september 2013. Daarmee staat vast dat Mannheimer in [eisers] rechten is gesubrogeerd voor het gehele in deze procedure vastgestelde schadebedrag van € 65.000,-. De door Mannheimer gevorderde hoofdsom zal tot dit bedrag worden toegewezen. Voornoemd wetsartikel biedt geen grondslag voor toewijzing van meer dan dit bedrag dat [eiser] als verzekerde aan schade heeft geleden. Dat Mannheimer bij de bepaling van de uitkering aan [eiser] van een hoger schadebedrag is uitgegaan moet in deze procedure dan ook voor haar rekening en risico blijven.
Nevenvorderingen
2.15.
De wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen met ingang van 25 september 2013, omdat op die datum aan [eiser] is uitgekeerd en Mannheimer dus vanaf dat moment in diens rechten is gesubrogeerd en vertragingsschade lijdt. Het voor de verschuldigdheid van de wettelijke rente vereiste verzuim treedt op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b van het BW vanaf deze datum in zonder ingebrekestelling (vgl. Hoge Raad 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6737).
2.16.
Mannheimer vordert verder in totaal € 22.742,10 aan expertisekosten inclusief omzetbelasting, waarvan zij stelt dat zij die heeft moeten maken om de schade en aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. Ter onderbouwing hiervan heeft Mannheimer facturen overgelegd, van de vennootschap naar Duits recht [bedrijfsnaam 2] GmbH (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) en van de vereniging naar Duits recht Institut für Schadenverhütung und Schadenforschung der öffentlichen Versicherer e.V. (hierna: IFS). Daaruit blijkt dat in totaal € 17.008,55 aan kosten van IFS wordt opgevoerd en € 5.733,55 aan kosten van [bedrijfsnaam 2] . [gedaagde] betwist de noodzakelijkheid van de verrichte werkzaamheden en de omvang van de kosten.
2.17.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat niet is gebleken dat de werkzaamheden van [bedrijfsnaam 2] redelijkerwijs noodzakelijk waren om de schade of de aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. Mannheimer heeft enkel facturen van [bedrijfsnaam 2] in het geding gebracht, maar heeft niet onderbouwd welke werkzaamheden precies zijn verricht. [gedaagde] betwist dat deze werkzaamheden noodzakelijk waren en van haar kan, gelet op het ontbreken van een toelichting van de zijde van Mannheimer, ook niet meer verwacht worden. In het licht van deze betwisting was een dergelijke toelichting echter wel op zijn plaats geweest. De omschrijving van de verschillende posten op de facturen van [bedrijfsnaam 2] is daarvoor niet voldoende, omdat deze evenmin duidelijkheid verschaffen over de aard van de werkzaamheden. De kantonrechter zal de vordering op dit punt afwijzen.
2.18.
Dit ligt anders voor de werkzaamheden van IFS en de daarmee gemoeide kosten. Tussen partijen staat vast dat IFS diverse werkzaamheden heeft verricht om de brandoorzaak te kunnen vaststellen. Het gaat om twee onderzoeken aan het jacht in [vestigingsplaats] , elektrotechnisch onderzoek in het laboratorium van IFS, het uitbrengen van een tweetal onderzoeksrapporten en het reageren op een rapport dat namens [gedaagde] is ingebracht. In het tussenvonnis is dit uitgebreid weergegeven. In het licht van de aard van het onderzoek en de in het tussenvonnis vastgestelde oorsprong van de aansprakelijkheid acht de kantonrechter de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk om de aansprakelijkheid te hebben kunnen vaststellen. Deze kosten zijn daarom toewijsbaar. [gedaagde] heeft verder de verschuldigdheid van de over de expertisekosten berekende omzetbelasting betwist, omdat Mannheimer dit zou kunnen verrekenen. Daarbij ziet [gedaagde] echter over het hoofd dat naar Duits recht – net als naar Nederlands recht – verzekeringspremies zijn vrijgesteld van de verplichting om omzetbelasting te heffen. Zonder nadere toelichting valt daarom niet in te zien op grond waarvan Mannheimer als verzekeraar de door IFS in rekening gebrachte omzetbelasting zou kunnen verrekenen. De kantonrechter zal de kosten van IFS toewijzen inclusief omzetbelasting, dus tot € 17.008,55. [gedaagde] heeft nog betoogd dat, naar rato, een deel van deze kosten aan de vordering van [eiser] moeten worden toegeschreven maar dit volgt de kantonrechter niet. Niet [eiser] , maar Mannheimer heeft IFS ingeschakeld en heeft deze kosten betaald. Omdat de vordering van [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard kunnen de totale toe te wijzen expertisekosten worden aangemerkt als vermogensschade van Mannheimer.
2.19.
De wettelijke rente over de expertisekosten is toewijsbaar vanaf het moment waarop deze kosten door Mannheimer zijn voldaan. Omdat daarover door Mannheimer niets is gesteld wordt de wettelijke rente over € 11.265,73 toegewezen vanaf het moment van dagvaarden. Dit bedrag volgt uit de facturen van [bedrijfsnaam 2] die dateren van voor die datum. De wettelijke rente over € 5.742,82 wordt toegewezen met ingang van de datum van dit vonnis. Dit bedrag volgt uit de factuur van IFS die dateert van 17 oktober 2016.
2.20.
Mannheimer maakt, na vermeerdering van eis, aanspraak op de vergoeding van € 1.750,60 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Mannheimer heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Uitgaande van het toe te wijzen bedrag aan hoofdsom zal de kantonrechter het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 1.188,33.
2.21.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mannheimer worden begroot op:
- dagvaarding € 99,98
- griffierecht € 932,00
- salaris gemachtigde € 1.000,00 (2,5 punt x tarief € 400,00)
Totaal € 2.031,98
Van de akten van 22 februari 2017 en 7 juni 2017 wordt slechts één akte betrokken bij de waardering (0,5 punt), omdat Mannheimer over de aard van de offerte van [bedrijfsnaam 1] aanvankelijk een ander standpunt in heeft genomen en het aan deze procesvoering te wijten is dat een nadere aktewisseling werd toegestaan. De nakosten, waarvan Mannheimer betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,00;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Mannheimer tegen bewijs van kwijting te betalen € 82.008,55 met de wettelijke rente:- over € 65.000,00 met ingang van 25 september 2013 tot de voldoening;- over € 11.265,73 met ingang van 4 november 2015 tot de voldoening;- over € 5.742,82 met ingang van 17 mei 2017 tot de voldoening;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Mannheimer, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.031,98;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Mannheimer volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de onderdelen 3.2. tot en met 3.5. betreft;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2017.
Uitspraak 28‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Brandschade aan een motorjacht door non-conformiteit airconditioning. De schade aan het jacht is transactieschade en geen zaakschade: er is geen sprake van productaansprakelijkheid en de verkoper van het jacht kan worden aangesproken.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4589586 UC EXPL 15-17520 KdM/1150
Vonnis van 28 december 2016
inzake
1. [eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser sub 1] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
2. de vennootschap naar Duits recht
Mannheimer Versicherung AG,
gevestigd te Mannheim, Duitsland,
verder ook te noemen Mannheimer,
eisende partij,
gemachtigden: mr. P.J. Hoepel en mr. T. Mentink,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.H.J. Langerak.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 6 juli 2016,
de brief van Mannheimer van 16 november 2016 met producties,
de akte van Mannheimer van 24 november 2016 met producties, tevens houdende vermeerdering van eis,
de comparitie van partijen van 24 november 2016, waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
[gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord bezwaar gemaakt tegen het nalaten door [eiser sub 1] en Mannheimer om een vertaling in te brengen van de bij dagvaarding overgelegde Duitstalige processtukken. Bij haar brief van 16 november 2016 heeft Mannheimer alsnog Nederlandse vertalingen van deze processtukken ingebracht. Daartegen en tegen de bij diezelfde brief ingebrachte Engelse vertaling van een nader rapport is door [gedaagde] op de comparitie geen bezwaar meer gemaakt. De kantonrechter zal deze – hierna te noemen – rapporten beoordelen aan de hand van de vertalingen.
1.3.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op producties die zij heeft overgelegd bij haar incidentele conclusie van 20 januari 2016. Dit is besproken op de comparitie en daartegen is geen bezwaar gemaakt. Deze producties worden daarom geacht onderdeel uit te maken van deze procedure.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 14 juni 2012 hebben [eiser sub 1] en [gedaagde] een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser sub 1] van [gedaagde] een motorjacht heeft gekocht.
2.2.
Op de overeenkomst zijn door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Deze voorwaarden sluiten aansprakelijkheid van [gedaagde] voor door de wederpartij geleden schade uit. Voorts wordt deze aansprakelijkheid in de voorwaarden beperkt voor zover een beroep op uitsluiting van de aansprakelijkheid niet mogelijk is.
2.3.
Het jacht is in opdracht van [gedaagde] gebouwd door de vennootschap naar Italiaans recht Ferretti S.P.A. (hierna: Ferretti). Het jacht is op 11 juli 2012 door [gedaagde] geleverd aan [eiser sub 1] . Met ingang van diezelfde datum heeft [eiser sub 1] het jacht verzekerd bij Mannheimer.
2.4.
Het jacht heeft aan de achterkant aan beide zijden een crewcabine, die met elkaar in verbinding staan. De crewcabine aan de bakboordzijde is een slaapruimte. Aan één van de uiteinden van de cabine bevonden zich twee uitblaasopeningen, met daarboven het bedieningspaneel van de airconditioning. De uitblaasopeningen en het bedieningspaneel waren weggewerkt in een houten lambrisering die als wandbekleding van deze zijde van de cabine functioneerde. Aan het andere uiteinde van de cabine was een halogeenlamp in het plafond gemonteerd.
2.5.
Op 7 oktober 2012 heeft er brand gewoed in de hiervoor omschreven crewcabine aan de bakboordzijde van het jacht, dat toen in de haven van Saint-Tropez, Frankrijk lag. Tijdens de brand lag er een stapel handdoeken en/of kussens in de crewcabine, aan het andere uiteinde ervan dan het uiteinde met het bedieningspaneel van de airconditioning. Er is brandschade ontstaan aan het jacht.
2.6.
Op 11 maart 2016 heeft [eiser sub 1] een e-mail gestuurd aan [gedaagde] . Daarin staat onder meer: “De schade aan mijn boot heeft zich voorgedaan in oktober 2012 in Saint Tropez. De brand in de crew cabin deed zich voor op de laatste dag van mijn verblijf op het schip. Ik zou later die dag gaan vliegen en heb daarom ’s-ochtends voor het ontbijt alle handdoeken, lakens, kussen e.d. opgeborgen in de crew cabin. Daarna ben ik met mijn tenderbootje aan wal gegaan. Tijdens mijn ontbijt zag ik vanaf de kade opeens rookontwikkeling op mijn boot. De brandweer heeft het schip toen naar de kade getrokken en met schuim geblust.
Het is mijn overtuiging dat de brand is ontstaan door een leeslampje in de crew cabin dat ongelooflijk heet wordt als het brandt. Ik heb mijn lijf al eens gebrand aan het lampje en bij Ferretti geklaagd dat zij eens led verlichting moeten gaan gebruiken, omdat deze lampjes veel te heet worden. Ik denk dat bij het opruimen van de crew cabin het lampje per ongeluk is aangezet met de spullen die ik naar binnen bracht of het lampje heeft al aangestaan. Dat kun je niet goed zien bij daglicht. De kussens en andere spullen hebben tegen het lampje aangestaan en zijn door de hitte van het lampje gaan smeulen, net als de papieren die er lagen. Na het blussen ben ik gaan kijken in de crew cabin en zag dat de rook vooral kwam door het smeulen van de opgeslagen spullen.”
2.7.
De vereniging naar Duits recht Institut für Schadenverhütung und Schadenforschung der öffentlichen Versicherer e.V. (hierna: IFS) heeft in opdracht van Mannheimer onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand op het jacht. IFS heeft de heer K. Günther (hierna: Günther) belast met dit onderzoek.
2.8.
Op 17 oktober 2012 heeft Günther het jacht en de brandschade onderzocht in de haven van Beaulieu-sur-Mer, Frankrijk.
2.9.
Op 19 oktober 2012 heeft [eiser sub 1] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de brandschade.
2.10.
Op 31 oktober 2012 heeft Günther namens IFS een onderzoeksrapport uitgebracht. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd. De conclusie van het onderzoek is dat de brand in het jacht is ontstaan door een elektrotechnisch defect in het gebied van het bord van het bedieningspaneel van de airconditioning in de crewcabine aan de bakboordzijde van het jacht. In het rapport staat verder het volgende (vertaald vanuit het Duits): “Directe brandschade is enkel aanwezig in de crewcabine aan bakboordzijde met de kooi. Na de brand zijn er alleen hete rookgassen van de crewcabine aan bakboord via de kier naar de crewcabine aan stuurboord getrokken. De brand is ontstaan in de crewcabine aan bakboord.
[…]
Wat betreft de locatie van de cabine blijkt dat de directe brandschade zover reikte als de bovenkant van de in de kooi opgeslagen voorwerpen. De intensiteit van de brandschade aan de voorwerpen in de kooi neemt toe richting de airconditioning. Een overeenkomend beeld van de brandsporen kan worden vastgesteld bij de houten plafondbekleding van de slaapplaats. In de ruimte van de airconditioning is deze in tegenstelling tot in de andere ruimten volledig verband.
[…]
De houten lambrisering laat in het gebied boven het bedieningspaneel van de airconditioning het grootste verlies van stoffen zien, oftewel de zwaarste verbranding.
De houten lambrisering met het bedieningspaneel, waarachter zich de airconditioning bevindt, kan worden geopend. Een 230 V-aansluitkabel leidt direct naar het paneel. De kunststofafdekking met de drie aansluitklemmen van het bedieningspaneel van de airconditioning aan de achterkant is losgekomen van de werkelijke besturingskaart met de voormalige bedienings- en weergave-elementen.
Aan de binnenkant van de houten lambrisering zijn alleen boven het bedieningspaneel van de airconditioning brandsporen te ontdekken. In het installatiegebied van de airconditioning zelf zijn geen directe brandsporen te ontdekken. De filtermatten op de uitblaasopeningen zijn nagenoeg volledig behouden, zodat een oververhitting bij de uitblaasopeningen kan worden uitgesloten.
[…]
Het bord van de bedieningsmodule laat een zeer hoge mate van vernieling zien. Dit geldt ook voor de bedienings- en weergave-elementen op het bord. De mate van vernieling die op het bord te zien is, kan niet als gevolg van de brand zijn ontstaan als de brand van buiten op het bedieningspaneel inwerkt. De brand moet zijn ontstaan in het gebied van het bord van het bedieningspaneel van de airconditioning.
Aan de hand van de brandvlekken ter plaatse kan met zekerheid worden gesteld dat de brand in het bedieningspaneel van de airconditioning is ontstaan. Het kan worden uitgesloten dat de brand is ontstaan in de lampen aan het andere uiteinde van de kooi, omdat deze zich buiten het gebied bevinden waarvan is vastgesteld dat daar de brand is ontstaan.”
2.11.
Op 22 januari 2013 is de brandschade opnieuw onderzocht in de haven van Beaulieu-sur-Mer. Hierbij waren onder meer aanwezig Günther en een vertegenwoordiger van Ferretti.
2.12.
Op 28 februari 2013 heeft elektrotechnisch onderzoek plaatsgevonden naar onderdelen van het jacht, in het laboratorium van IFS in Kiel, Duitsland. Hierbij waren onder meer aanwezig Günther en vertegenwoordigers van [gedaagde] , Ferretti en van de fabrikant van de airconditioning.
2.13.
Op 7 maart 2013 heeft Günther namens IFS een nader onderzoeksrapport uitgebracht. Ook bij dit rapport zijn foto’s gevoegd. De conclusie van het nadere onderzoek is dat daarmee de in het rapport van 31 oktober 2012 vastgestelde brandoorzaak wordt bevestigd. In het rapport staat verder het volgende (vertaald vanuit het Duits):
“De brandvlekken op de houten armaturen van de crewcabine aan bakboord zijn besproken […]. In het gebied boven de kooi waar voorheen de halogeenlampen aan het uiteinde aan de stuurboordzijde waren gemonteerd, is de houten lambrisering gespaard gebleven. Boven het uiteinde van de kooi aan de bakboordzijde, waarop het bedieningspaneel van de airconditioning was gemonteerd, is de bovenste houten lambrisering daarentegen volledig verbrand.
[…]
De brandtest heeft aangetoond dat een vermogen van 3,8 W (bij een aangelegde spanning van 13,6 V) voldoende is om een brand te veroorzaken. Dit vermogen ligt 27% onder het vermogen van 5,2 W dat maximaal duurzaam op de locatie van de storing kan worden toegepast zonder dat de zekering van het apparaat op het moederbord wordt geactiveerd.
[…]
Kort samengevat, de zeer hoge mate van vernieling in en aan de achterkant van het bedieningspaneel gezien het vastgestelde beeld van de brandvlekken ter plaatse bevestigt dat de brand op bord moet zijn ontstaan. Als er buiten het bedieningspaneel brand was ontstaan, zou bij het bord ook secundaire schade te zien moeten zijn geweest die beduidend minder zou zijn als het bord buiten de directe plaats van de brand zou zijn gemonteerd.
[…]
Enkel op grond van het beeld van de brandvlekken kan het ontstaan van een brand bij de halogeenlampen worden uitgesloten. Een brand breidt zich primair naar boven uit en veroorzaakt bij een gelijke opbouw op de locatie waar de brand ontstaat de hoogste mate van vernieling omdat hier de brand het langst duurt. Bij ontstaan van een brand bij de lampen zou er geen verklaring zijn voor de stapsgewijze geringe mate van vernieling in dit gebied en de hiermee vergeleken zeer hoge mate van vernieling in de nis aan het uiteinde van de kooi met het bedieningspaneel van de airconditioning. Aan de hand van het beeld van de brandvlekken kan eenduidig worden vastgesteld dat het bedieningspaneel de enige elektrisch aangesloten component is op de locatie waar de brand is ontstaan.
Verder kan worden uitgesloten dat de brand is ontstaan door de halogeenlampen, omdat in het gebied van de 20 W-halogeenlampen en bij de resten van het glas van de lampen sporen van rookgas zijn waar te nemen. Als de lampen brand hadden veroorzaakt, hadden deze moeten zijn ingeschakeld. Als dit het geval was geweest, waren er in het gebied van de lamp en het beschermglas op grond van het hele oppervlak weinig sporen van rookgassen geweest.
[…]
Vastgesteld kan worden dat een vermogen van 5,2 Watt bij een storing van het bord van het bedieningspaneel van de airconditioning kan worden toegepast zonder dat de zekering van het apparaat op het moederbord wordt geactiveerd.
Tests hebben aangetoond dat een vermogen van 3,8 W (bij een aangelegde spanning van 13,6 V) voldoende is om een brand te veroorzaken. Dat vermogen ligt 27% onder het vermogen van 5,2 W dat duurzaam op de locatie van de storing kan worden toegepast zonder dat de zekering van het apparaat op het moederbord wordt geactiveerd.”
2.14.
De vennootschap naar Italiaans recht Imasco International Marine Service & Consulting S.R.L. (hierna: Imasco) heeft in opdracht van Ferretti eveneens onderzoek gedaan naar de brandschade op het jacht. Imasco heeft op 11 maart 2013 daarover rapport uitgebracht. De conclusie van het onderzoek is dat de brand in het jacht is ontstaan doordat handdoeken en/of kussens te dicht bij de halogeenlamp in de crewcabine zijn gelegd. In het rapport staat het volgende: “In case of short circuit on Display, it would have burnt the fuse (400 milliamperes) on the Transformer: it did not happen.
[…]
As clearly showed from the photo, the fire burned up by the area around the light on the Starboard side of the Cabin.
All the stuffs, towels, garments, textiles were too close to the source of heat and they started to burn.
From there the fire blazed upward and in direction of the Air Conditioning vents where there was more oxygen.
The flames arrived tot he panel where the vents were installed and started to burn the Air Conditioning control from outside to inside.”
2.15.
In een memo van 3 mei 2016 heeft de heer [A] , werkzaam als monteur bij [gedaagde] (hierna: [A] ), gereageerd op de rapporten van IFS.
2.16.
Bij brief van 10 mei 2016 heeft de heer K. Coers van Scheepwerktuigkundig Expertiseburo Coers (hierna: Coers) gereageerd op de rapporten van IFS.
2.17.
Op 29 september 2016 heeft Günther namens IFS een nader rapport uitgebracht, waarin hij heeft gereageerd op de inhoud van het rapport van Imasco en op de bevindingen van [A] en Coers.
2.18.
Namens Mannheimer heeft de vennootschap naar Duits recht GSM Gesellschaft für Service-Management mbH (hierna: GSM), een dochterbedrijf van Mannheimer, [gedaagde] aansprakelijk gesteld op 1 november 2013 en op 2 juni 2014 voor de brandschade.
2.19.
GSM heeft op grond van de verzekeringsovereenkomst tussen Mannheimer en [eiser sub 1] geldbedragen uitgekeerd.
3. Het geschil
3.1.
[eiser sub 1] en Mannheimer vorderen, na vermeerdering van eis:
veroordeling van [gedaagde] om aan Mannheimer te voldoen € 88.920,11, vermeerderd met rente;
veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser sub 1] te voldoen € 8.639,98, vermeerderd met rente;
veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 1] en Mannheimer leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de brand is ontstaan door kortsluiting in het bedieningspaneel van de airconditioning in de crewcabine van het jacht, dat het jacht daardoor niet de eigenschappen bezat die [eiser sub 1] daarvan op grond van de overeenkomst met [gedaagde] mocht verwachten en dat [gedaagde] als verkoper gehouden is de daardoor geleden schade te vergoeden. [eiser sub 1] spreekt [gedaagde] aan voor het eigen risico dat Mannheimer hem in rekening heeft gebracht naar aanleiding van de geclaimde schade; Mannheimer spreekt [gedaagde] aan voor het overige schadebedrag.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser sub 1] en Mannheimer in de proceskosten. [gedaagde] betwist de door [eiser sub 1] en Mannheimer gestelde brandoorzaak en voert aan dat de oorzaak van de brand is dat er textiel te dicht bij een warme halogeenlamp is gelegd. Dat handelen kan volgens [gedaagde] niet tot aansprakelijkheid van haar als verkoper leiden. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat sprake is van productaansprakelijkheid, op welke grond [gedaagde] evenmin kan worden aangesproken. Meer subsidiair wordt een beroep gedaan op een bedongen uitsluiting en beperking van aansprakelijkheid en wordt de schade betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De vordering van [eiser sub 1] 4.1. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering van [eiser sub 1] niet-ontvankelijk is, omdat [eiser sub 1] op het moment dat [gedaagde] werd gedagvaard in staat van faillissement verkeerde. [gedaagde] heeft daarbij verwezen naar een uittreksel uit het faillissementsregister.
4.2.
Mr. Hoepel heeft tijdens de comparitie verklaard dat hij als advocaat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding gemachtigd was om namens [eiser sub 1] op te treden, maar dat hij dat op het moment van de comparitie niet meer was. [eiser sub 1] is zelf niet op de comparitie verschenen. De kantonrechter zal daarom als onbetwist aannemen dat [eiser sub 1] inderdaad in staat van faillissement verkeerde toen de dagvaarding namens hem werd uitgebracht. Dat heeft tot gevolg dat hij daartoe op dat moment niet bevoegd was omdat de curator in het faillissement de procedure met machtiging van de rechter-commissaris had moeten aanbrengen. De vordering van [eiser sub 1] moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van Mannheimer 4.3. Omdat Mannheimer een rechtspersoon naar buitenlands recht is en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012, omdat de gedaagde, [gedaagde] , gevestigd is in Nederland.
4.4.
Op de comparitie is door Mannheimer en door [gedaagde] bevestigd dat zij hebben gekozen voor de toepasselijkheid van Nederlands recht.
4.5.
In deze zaak is sprake van consumentenkoop, omdat [gedaagde] handelt als professioneel verkoper en [eiser sub 1] het jacht als natuurlijk persoon en niet in het kader van een bedrijfs- of beroepsactiviteit heeft gekocht. De kantonrechter zal de zaak daarom op grond van artikel 7:6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) beoordelen aan de hand van de dwingendrechtelijke bepalingen van afdelingen 1 tot en met 7 van titel 1 van boek 7 van het BW.
Non-conformiteit 4.6. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van non-conformiteit is bepalend of het jacht aan de koopovereenkomst beantwoordde. Dat betekent dat deze de eigenschappen diende te bezitten die [eiser sub 1] als koper op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat áls kortsluiting in het bedieningspaneel van de airconditioning in de crewcabine van het jacht de oorzaak van de brand is – zoals Mannheimer stelt – dit tot gevolg heeft dat het jacht dan niet aan de tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] gesloten overeenkomst heeft beantwoord. Daar zijn partijen het ook over eens. Als de door Mannheimer aangevoerde brandoorzaak komt vast te staan is dus sprake van non‑conformiteit, op grond waarvan [gedaagde] de schade die daardoor is ontstaan moet vergoeden. [gedaagde] betwist deze brandoorzaak echter en heeft onderbouwd dat een alternatief scenario tot de brand heeft geleid: een stapel handdoeken en/of kussens die op of dichtbij een heet geworden halogeenlamp lag. Waar het om gaat is daarom of komt vast te staan wat Mannheimer stelt over de brandoorzaak.
4.8.
Mannheimer baseert haar stelling over de brandoorzaak op de rapporten van IFS. Gelet op de inhoud van deze rapporten heeft Mannheimer die stelling voldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft de rapporten van IFS betwist. Zij voert in de eerste plaats aan de hand van de inhoud van de rapporten aan dat deze de getrokken conclusies logischerwijs niet kunnen dragen. Daarnaast heeft [gedaagde] de betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van IFS als onderzoeksinstituut aan de orde gesteld. Ten slotte heeft zij het rapport van Imasco en de verklaringen van [A] en Coers tegenover de rapporten van IFS gezet. De kantonrechter zal deze onderdelen achtereenvolgens behandelen en zal beoordelen of [gedaagde] op deze manier de stelling van Mannheimer voldoende onderbouwd heeft betwist.
Het onderzoek door IFS 4.9. Het is tussen partijen niet in geschil dat het bedieningspaneel van de airconditioning werd gevoed met een kabel die geschikt is voor een spanning van 220 of 230 Volt, terwijl de feitelijke spanning van deze kabel maximaal 14 Volt was. Door Günther is op de comparitie toegelicht dat ook hij er bij het opstellen van zijn rapportages vanuit is gegaan dat bij de voedingskabel naar het bedieningspaneel sprake was van een lage spanning van maximaal 14 Volt, ondanks het uiterlijk aanzien van de kabel. Dat Günther zich aldus heeft vergist in het voltage van de voedingskabel en daaruit de oorzaak van de brand heeft herleid, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, klopt dus niet. Volgens Günther is een spanning van maximaal 14 Volt voldoende om bij kortsluiting brand te kunnen veroorzaken en [gedaagde] heeft dat onvoldoende onderbouwd betwist.
4.10.
Het staat ook vast dat de stapel handdoeken en/of kussens in de crewcabine grotendeels is verband en dat er (ook) aan die zijde van de cabine brandschade was. Volgens [gedaagde] is de brand daar (bij de halogeenlamp) ontstaan, waarna de brand zich heeft uitgebreid in de richting van de andere zijde van de crewcabine, bij de ventilatiegaten van de airconditioning, die een aanzuigende werking zouden hebben. Dat zou volgens [gedaagde] blijken uit de omstandigheid dat het bedieningspaneel van de airconditioning aan de buitenzijde is gaan branden, waarbij zij verwijst naar de bij het rapport van 31 oktober 2012 van IFS gevoegde foto’s 27 en 28. Dit berust echter op een onjuiste lezing van het rapport. [gedaagde] wijst er terecht op dat op foto 28 te zien is dat de plastic omhulsels van de kabels naar, en de papieren stickers op de kunststofafdekking geen brandschade vertonen. Uit het rapport blijkt echter dat foto 28 de buitenkant van deze kunststofafdekking met de drie aansluitklemmen laat zien. Op foto 27, waarop duidelijk ernstiger brandschade waarneembaar is, is de binnenkant van diezelfde afdekking te zien. De hoek waaronder deze foto’s zijn genomen en de hier zichtbare schade heeft de kantonrechter tijdens de comparitie met partijen kunnen nagaan aan de hand van de toen meegebrachte kunststofafdekking. Uit het rapport blijkt aldus dat er juist meer schade is ontstaan aan de binnenzijde van de kunststofafdekking en dit ondersteunt de conclusie van IFS dat de brand aan de binnenkant van het bedieningspaneel van de airconditioning is ontstaan. [gedaagde] heeft in het licht hiervan niet voldoende onderbouwd dat de door IFS geconstateerde toename van de brandintensiteit aan de zijde van de crewcabine waar de airconditioning zich bevond is te verklaren vanuit de aanzuigende werking van de ventilatiegaten. De geconstateerde en gefotografeerde schade aan het bedieningspaneel en de kunststofafdekking weerspreken dit scenario immers.
4.11.
Uit de bij het rapport gevoegde foto’s 23 en 24 blijkt dat de houten lambrisering, waar de uitblaasopeningen en het bedieningspaneel van de airconditioning in waren opgenomen, aan de voorzijde helemaal verbrand is en aan de achterzijde veel minder schade vertoont. Volgens [gedaagde] wijst ook dit erop dat het vuur de lambrisering vanuit elders in de cabine is genaderd en niet van binnenuit kan zijn ontstaan. Dit volgt de kantonrechter niet. Het bedieningspaneel van de airconditioning was bevestigd op / in de houten lambrisering en de geconstateerde schade aan de lambrisering sluit niet uit dat de brand zich vanuit het bedieningspaneel heeft verspreid over de rest van de cabine. Daarvan uitgaande is het voorstelbaar dat de voorzijde (dat is de naar de cabine gerichte zijde) van de lambrisering brandschade vertoont. Hoewel deze schade aan de lambrisering net zo goed kan zijn opgetreden als de brand elders in de cabine is ontstaan, is het andersom niet zo dat door enkel op deze schade te wijze moet worden vastgesteld dat de brand inderdaad elders in de cabine is ontstaan. Met andere woorden: de gefotografeerde schade aan de lambrisering kan zowel het scenario van Mannheimer als het scenario van [gedaagde] ondersteunen, maar is op zichzelf geen betwisting van het scenario van Mannheimer (en ook niet van dat van [gedaagde] ).
De zorgvuldigheid en deskundigheid van IFS 4.12. [gedaagde] vindt dat het onderzoek door IFS niet zorgvuldig is uitgevoerd. Zij wijst erop dat zij en Ferretti niet in de gelegenheid zijn gesteld om vanaf het begin samen met IFS de brand te onderzoeken. Hoewel het klopt dat [gedaagde] pas bij het tweede onderzoek in Beaulieu-sur-Mer op 22 januari 2013 aanwezig is geweest kan de enkele omstandigheid dat zij niet ook op 7 oktober 2012 is uitgenodigd niet meteen tot het oordeel leiden dat IFS niet zorgvuldig te werk is gegaan. De inhoud van het onderzoek, zoals dat hiervoor is besproken aan de hand van de betwistingen van de zijde van [gedaagde] , geeft daar ook geen aanleiding toe. Verder is van belang dat [gedaagde] op 19 oktober 2012 door [eiser sub 1] aansprakelijk is gesteld voor de brandschade en dat zij dus vanaf dat moment ervan op de hoogte was dat er brand had plaatsgevonden. [gedaagde] had op dat moment zelf actie kunnen ondernemen door de brand te gaan onderzoeken. Dit heeft zij evenwel niet gedaan en zij heeft gewacht tot het moment waarop zij samen met IFS op 22 januari 2013 naar het jacht is gaan kijken.
4.13.
[gedaagde] wijst erop dat door IFS spullen op het jacht zijn verplaatst en dat er onderdelen zijn verwijderd, waaronder de halogeenlamp. Zij licht echter niet toe waarom dit zou moeten afdoen aan de conclusies van het onderzoek van IFS. Het staat vast dat IFS de halogeenlamp tijdens het locatiebezoek op 7 oktober 2012 heeft verwijderd en in het licht van de door [gedaagde] aangevoerde mogelijke brandoorzaak is het voorstelbaar dat zij deze lamp aan nader onderzoek had willen onderwerpen. Het is echter niet in geschil dat IFS de resten van de halogeenlampen heeft meegebracht naar het locatiebezoek op 22 januari 2013, waar ook vertegenwoordigers van [gedaagde] en Ferretti aanwezig waren. [gedaagde] voert enkel aan dat zij deze werkwijze amateuristisch acht, zonder concreet te onderbouwen op welke wijze zij is beperkt in het doen van zelfstandig onderzoek. Dat dit het geval is ziet de kantonrechter zonder die nadere onderbouwing niet in, juist omdat partijen in de gelegenheid zijn geweest de resten van de halogeenlampen gezamenlijk te onderzoeken.
4.14.
[gedaagde] heeft gewezen op de schriftelijke verklaring van [eiser sub 1] , weergegeven in overweging 2.6. [eiser sub 1] verklaart over wat hij een aannemelijke brandoorzaak vindt. Dat zijn ervaring is dat de halogeenlamp heet wordt is echter onvoldoende om vast te stellen dat daardoor de brand is veroorzaakt. Dat geldt ook voor zijn constatering dat de kussens en andere spullen smeulden na het blussen van de brand. Het staat immers vast dat deze spullen op enig moment zijn gaan branden. Namens Mannheimer is er bovendien terecht op gewezen dat IFS de brandoorzaak objectief heeft kunnen vaststellen aan de hand van het onderzoek op het jacht, zodat er geen aanleiding was om [eiser sub 1] te bevragen over wat er mogelijkerwijs gebeurd is. Verklaringen van ooggetuigen zijn naar hun aard immers minder objectief dan resultaten van technisch brandonderzoek. Ook de enkele verklaring van [eiser sub 1] dat er geen stroom op de airconditioning stond is in het licht van de onderzoeksbevindingen van IFS onvoldoende om de geconstateerde brandoorzaak te betwisten.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat uit wat [gedaagde] aanvoert niet blijkt dat de rapporten van IFS niet consistent zijn. [gedaagde] heeft daarnaast ook niet voldoende onderbouwd dat de rapporten niet op zorgvuldige en onafhankelijke wijze tot stand zijn gekomen. Daarbij is van belang dat niet in geschil is dat Günther door de president van de kamer van koophandel in Kiel publiekelijk is aangesteld als en is beëdigd tot expert-onderzoeker op het gebied van brandschade en schade in elektrotechnische systemen.
De bevindingen van Imasco, [A] en Coers 4.16. Niet in geschil is dat de zekering in het moederbord van het bedieningspaneel van de airconditioning niet is doorgebrand. In het rapport van Imasco wordt overwogen dat dat in geval van kortsluiting wel zou zijn gebeurd. Ook [A] en Coers wijzen hierop. Noch Imasco, noch [A] of Coers onderbouwen echter hoe zij tot hun conclusie komen dat het niet anders kan dan dat de zekering zou zijn doorgebrand bij kortsluiting. Dit terwijl IFS in haar rapport van 7 maart 2013 juist een onderbouwd standpunt heeft ingenomen aan de hand van het uitgevoerde onderzoek. IFS wijst er kort gezegd op dat uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat op het bedieningspaneel van de airconditioning duurzaam een vermogen van 5,2 Watt kan worden toegepast zonder dat de zekering op het moederbord doorbrandt, terwijl uit de tests volgt dat een vermogen van 3,8 Watt voldoende is om een brand te veroorzaken. IFS heeft aan de hand van haar onderzoek op deze wijze onderbouwd dat er als gevolg van kortsluiting brand heeft kunnen ontstaan in het bedieningspaneel van de airconditioning, zonder dat daarbij de zekering op het moederbord is doorgebrand. In het licht hiervan is het dan niet voldoende om, zoals Imasco, [A] en Coers wel hebben gedaan, alleen maar te zeggen dat dit niet mogelijk is, zonder dat nader toe te lichten. De stelling dat de brand kan zijn ontstaan zonder dat de zekering is doorgebrand is aldus onvoldoende betwist.
4.17.
Imasco en [A] halen verder het eerder door [gedaagde] genoemde argument aan over de niet doorgebrande plastic omhulsels van de kabels naar, en de papieren stickers op de kunststofafdekking, te zien op foto 28 bij het rapport van IFS van 31 oktober 2012. Daarop is hiervoor al ingegaan, in overweging 4.10.
4.18.
De rapportage van Imasco bevat verder onvoldoende objectieve aanknopingspunten om de door IFS vastgestelde brandoorzaak te kunnen betwisten. Imasco komt in feite niet verder dan een weergave van wat er volgens haar gebeurd is, namelijk dat het vuur rondom de halogeenlamp is ontstaan om zich vervolgens verder te verspreiden. Hoe zij tot deze conclusie komt wordt door Imasco echter niet toegelicht of feitelijk onderbouwd. De enkele verwijzing naar foto’s waarop een ander duidelijk zichtbaar zou moeten zijn is daarvoor ontoereikend. Uit de foto’s volgt dit nu juist niet, zoals al volgt uit overwegingen 4.10 en 4.11.
4.19.
Ook wat [A] en Coers hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Van Coers heeft slechts gewezen op de niet doorgebrande zekering, waarop hiervoor al is ingegaan. [A] wijst er verder op dat het maximale vermogen van het bedieningspaneel 1 Watt is en dat dit onvoldoende is om kortsluiting te kunnen veroorzaken. Ook dat standpunt onderbouwt hij echter niet, terwijl Günther in zijn laatste rapport van 29 september 2016 onbetwist heeft aangevoerd dat uit het door IFS uitgevoerd onderzoek juist blijkt dat een vermogen van 5,2 Watt (in plaats van maximaal 1 Watt) kan ontstaan in geval van een defect in het moederbord. Dat [A] ten slotte heeft aangevoerd dat hij in de praktijk vaker heeft meegemaakt dat een oververhitte halogeenlamp voor brand heeft gezorgd kan, wat daar ook van zij, niet tot het oordeel leiden dat dat in dit geval dan ook moet zijn gebeurd.
Tussenconclusie 4.20. Samenvattend kan worden gezegd dat Mannheimer haar stelling over de brandoorzaak voldoende heeft onderbouwd met de rapporten van IFS en dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze rapporten wat inhoud betreft niet logisch, inconsistent of anderszins onjuist zijn, noch dat de totstandkoming van de rapporten onzorgvuldig is geweest of dat IFS niet deskundig is. De door [gedaagde] zelf ingebrachte rapportages, memo’s en verklaringen vormen evenmin een voldoende betwisting van (de conclusies van) de rapportages van IFS. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter als vaststaand zal aannemen dat de brand in het jacht is ontstaan door kortsluiting in het bedieningspaneel van de airconditioning in de crewcabine aan bakboordzijde. Omdat [gedaagde] die stelling al met al onvoldoende heeft betwist, wordt niet meer toegekomen aan bewijslevering of het benoemen van een deskundige.
4.21.
Uit overweging 4.6 volgt dat met de hiervoor aangenomen brandoorzaak gegeven is dat het jacht niet heeft beantwoord aan de overeenkomst die [eiser sub 1] met [gedaagde] heeft gesloten en dat sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17, eerste en tweede lid van het BW.
Productaansprakelijkheid 4.22. [gedaagde] voert vervolgens het verweer dat Mannheimer op grond van artikel 7:24, tweede lid, in samenhang met de artikelen 6:185 tot en met 6:190 van het BW [gedaagde] als verkoper niet kan aanspreken voor de schade aan het jacht. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de stellingen van Mannheimer volgt dat sprake was van een veiligheidsgebrek in (het bedieningspaneel van) de airconditioning, waardoor schade is ontstaan aan het jacht, terwijl het jacht als zaak moet worden onderscheiden van het bedieningspaneel. Dat maakt volgens [gedaagde] dat sprake is van productaansprakelijkheid, waarvoor op grond van de hiervoor genoemde bepalingen niet de verkoper, maar enkel de producent kan worden aangesproken.
4.23.
Voorop staat dat uit artikel 7:24, tweede lid, van het BW volgt dat tegenover een verkoper geen beroep kan worden gedaan op de vergoeding van schade die betrekking heeft op productaansprakelijkheid in de zin van afdeling 3 van titel 3 van Boek 6 van het BW. Als in deze zaak sprake is van productaansprakelijkheid kan Mannheimer [gedaagde] als verkoper daarom niet aanspreken. Daaraan doet niet af dat Mannheimer als verzekeraar is gesubrogeerd in de rechten van [eiser sub 1] , dat de uit artikel 6:185 voortvloeiende rechten op grond van artikel 6:197, tweede lid, aanhef en onder a, van het BW niet voor subrogatie vatbaar zijn en dat Mannheimer in dat geval daarom evenmin de producent kan aanspreken. Uit de wet volgt immers niet dat Mannheimer enkel omdat zij de producent niet mag aanspreken, in alle gevallen bij de verkoper terecht kan. Beoordeeld moet dus worden of sprake is van productaansprakelijkheid.
4.24.
Productaansprakelijkheid is op grond van de hiervoor genoemde afdeling uit het BW aan de orde bij een veiligheidsgebrek aan een product, dat schade heeft veroorzaakt door dood of lichamelijk letsel, of wanneer dat product schade heeft veroorzaakt aan een andere zaak die gewoonlijk bestemd is voor gebruik in de privésfeer. Omdat de brand is ontstaan in het bedieningspaneel van de airconditioning kan worden aangenomen dat inderdaad sprake is van een veiligheidsgebrek. Van dood of lichamelijk letsel is geen sprake, terwijl niet in geschil is dat het jacht werd gebruikt in de privésfeer. De beoordeling van dit verweer van [gedaagde] spitst zich daarom toe op de uit artikel 6:190, eerste lid, aanhef en onder b van het BW voortvloeiende vraag, of het jacht is aan te merken als ‘een andere zaak’, ten opzichte van het bedieningspaneel van de airco.
4.25.
Artikel 6:187 geeft voor de toepassing van genoemde afdeling van het BW definities van de termen ‘product’ en ‘producent’, maar niet van ‘zaak’. Dat onder product op grond van dit artikel ook een roerende zaak wordt verstaan die een bestanddeel is gaan vormen van een andere roerende of onroerende zaak, bevestigt dat het bedieningspaneel van de airconditioning – ook separaat van het jacht – als product moet worden aangemerkt, waarvoor bij een gebrek aansprakelijkheid van de producent kan bestaan. Deze definitiebepaling beantwoordt echter niet de vraag of bij een gebrek aan dat product het jacht ten opzichte van het bedieningspaneel als andere zaak moet worden aangemerkt. De Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985, waarin de genoemde afdeling in het BW over productaansprakelijkheid haar oorsprong vindt, geeft evenmin een definitie van het begrip ‘zaak’. Dat maakt dat moet worden teruggevallen op de algemene vermogensrechtelijke bepalingen uit boek 3 van het BW. Op grond van artikel 3:4, eerste lid, van het BW is alles wat volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, bestanddeel van die zaak. Bestanddelen gaan op in de hoofdzaak en zijn zelf geen zaak meer. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een aanwijzing dat een zaak volgens verkeersopvatting als onderdeel van een hoofdzaak heeft te gelden, gelegen kan zijn in de omstandigheid dat de twee zaken in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn afgestemd, of in de omstandigheid dat de hoofdzaak, indien het bestanddeel zou ontbreken, als onvoltooid moet worden beschouwd in de zin, dat de hoofdzaak dan niet geschikt is te beantwoorden aan haar bestemming (HR 6 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7474). Dat het jacht zonder bedieningspaneel van de airconditioning niet aan haar bestemming kan beantwoorden is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval, maar uit wat partijen over en weer hebben aangevoerd (met name uit de door Mannheimer in het geding gebrachte foto’s) volgt wel dat het bedieningspaneel in constructief opzicht specifiek is afgestemd op het gebruik ervan in het jacht. Er is immers een specifiek daartoe bestemd en daarop afgemeten uitsparing gemaakt in de houten lambrisering die de achterwand van de crewcabine vormde en waarop het bedieningspaneel bevestigd is geweest. Het bedieningspaneel van de airconditioning maakt gelet hierop naar verkeersopvatting onderdeel uit van het jacht. De kantonrechter is aldus van oordeel dat het jacht geen andere zaak is in de zin van de regeling voor productaansprakelijkheid.
4.26.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de schade die Mannheimer stelt te hebben geleden niet is aan te merken als schade die voortvloeit uit productaansprakelijkheid en dat de uitsluiting van de aansprakelijkheid van [gedaagde] uit artikel 7:24, tweede lid, van het BW zich niet voordoet.
Uitsluiting van aansprakelijkheid in de algemene voorwaarden 4.27. [gedaagde] voert onder verwijzing naar haar algemene voorwaarden aan dat op grond daarvan haar aansprakelijkheid is uitgesloten en subsidiair is beperkt. Mannheimer heeft zich in reactie daarop beroepen op de vernietigbaarheid van deze voorwaarden. Dat beroep slaagt. Op grond van artikel 7:6, eerste lid, van het BW kunnen de rechten en vorderingen die de wet aan de koper ter zake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de verkoper toekent, bij een consumentenkoop niet worden beperkt of uitgesloten. Rechten die [eiser sub 1] als consument in dit geval heeft als gevolg van een wanprestatie van de zijde van [gedaagde] (en die aan Mannheimer zijn gesubrogeerd) mogen niet beperkt of uitgesloten worden en dat doen de algemene voorwaarden wel. Op grond van artikel 3:40, tweede lid, van het BW leiden de betreffende bepalingen uit de algemene voorwaarden, die uitsluitend strekken ter bescherming van één van beide partijen, tot vernietigbaarheid wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. Het beroep dat Mannheimer doet op deze vernietigingsgrond wordt aanvaard.
De schade 4.28. [gedaagde] is op grond van het eerste lid van dat wetsartikel, in samenhang met artikel 6:74 van het BW gehouden de schade die door de non-conformiteit aan het jacht is ontstaan te vergoeden. De vordering tot schadevergoeding die [eiser sub 1] aldus heeft is op grond van artikel 7:962, eerste lid, van het BW bij wijze van subrogatie overgegaan op Mannheimer als verzekeraar, voor zover zij de schade heeft uitgekeerd en deze het eigen risico van [eiser sub 1] te boven gaat. Mannheimer kan (dit deel van) de brandschade en de bijkomende kosten bij [gedaagde] verhalen.
4.29.
Het staat vast dat er schade is ontstaan aan het jacht, zoals is te zien op de foto’s bij de rapporten van IFS. Het gaat in deze zaak ten slotte nog over de omvang van de schade. Mannheimer heeft bij de door haar gevorderde hoofdsom in de dagvaarding onderscheid gemaakt tussen herstelkosten van het jacht, kosten voor vervoer van het jacht, ligkosten, schoonmaakkosten en expertisekosten. [gedaagde] heeft een deel van deze posten betwist en heeft er verder op gewezen dat de aangevoerde schadeposten onvoldoende zijn gespecificeerd. Pas op de comparitie is duidelijk geworden dat [gedaagde] heeft beoogd ook de aangevoerde herstelkosten specifiek te betwisten. Ondertussen heeft Mannheimer haar eis vermeerderd, waarbij zij een nadere specificatie van de schade in het geding heeft gebracht. Daar is echter alleen op terug te vinden welke bedragen Mannheimer heeft uitgekeerd vanuit de verzekering en wat zij aan IFS heeft betaald, maar daaruit volgt niet dat de afzonderlijke schadeposten ook daadwerkelijk bestaan. Bovendien is niet duidelijk hoe de eisvermeerdering zich verhoudt tot het in de dagvaarding gemaakte onderscheid tussen de schadeposten. In het licht van de betwisting door [gedaagde] is de gevorderde schade nu al met al onvoldoende onderbouwd om op te kunnen beslissen. Dat ligt deels aan [gedaagde] , die aanvankelijk heeft nagelaten de grootste schadepost duidelijk te betwisten, maar ook deels aan Mannheimer, die onduidelijkheid heeft laten ontstaan door de eisvermeerdering. De kantonrechter zal Mannheimer in de gelegenheid stellen om bij akte de gevorderde schade nader te specificeren, zowel wat betreft de verschillende schadeposten als wat betreft de omvang van die schadeposten. Concreet betekent dit dat Mannheimer inzichtelijk moet maken en moet onderbouwen hoe het na eisvermeerdering gestelde bedrag aan schade tot stand is gekomen en ook dat [gedaagde] en Mannheimer deze schade daadwerkelijk hebben geleden. Daarbij dient Mannheimer ook in te gaan op de door [gedaagde] opgeworpen vraag aan wie Mannheimer op grond van de verzekering van [eiser sub 1] heeft uitgekeerd en wanneer. [gedaagde] zal vervolgens de gelegenheid krijgen om bij akte te reageren op de akte van Mannheimer.
4.30.
De kantonrechter merkt volledigheidshalve op dat de aktewisseling alleen dient te zien op wat in de vorige overweging is benoemd. Voor het overige kan in deze zaak reeds worden beslist, zo volgt uit dit vonnis. Omdat het voorstelbaar is dat partijen naar aanleiding van de inhoud van dit vonnis met elkaar in overleg wensen te gaan om te bezien of zij alsnog een minnelijke regeling kunnen treffen, zal de kantonrechter de termijn voor het nemen van de akte aan de zijde van Mannheimer (in afwijking van de reguliere termijnen) bepalen op acht weken. Dat biedt voldoende tijd voor het opstellen van de akte, ook na een mogelijk overleg.
4.31.
In afwachting van het nemen van nadere akten zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. In een eindvonnis zal worden beslist over de gevorderde schade, de rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Dan zal ook worden beslist op de vordering van [eiser sub 1] , in lijn met het oordeel uit overweging 4.2.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 22 februari 2017, waar Mannheimer zich schriftelijk dient uit te laten over wat hiervoor in overweging 4.29. is aangegeven, waarna [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop binnen vier weken schriftelijk te reageren;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 december 2016.