Hof Amsterdam, 31-05-2011, nr. 200.050.942/01, nr. 200.051.232/01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4484
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-05-2011
- Magistraten
Mrs. S.F. Schütz, W.J. van den Bergh, C. Uriot
- Zaaknummer
200.050.942/01
200.051.232/01
- LJN
BR4484
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4484, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑05‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ5013
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ5013
- Vindplaatsen
PJ 2011/122 met annotatie van H.P. Breuker
AR-Updates.nl 2011-0672
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0672
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Wijziging indexeringbeding in pensioenreglement. Collectieve actie (art. 305a BW). Geen onwaardelijke indexering. Gerechtvaardigd vertrouwen bij groep deelnemers aan wie indexering (mits voldoende buffervermogen aanwezig) is toegezegd bij de waardeoverdracht van opgebouwde pensioenaanspraken van oude (verzekerde) pensioenregeling naar de nieuwe pensioenregeling (uitgevoerd door Opf). Geen wijziging mogelijk m.b.t. deze groep van deelnemers.
Mrs. S.F. Schütz, W.J. van den Bergh, C. Uriot
Partij(en)
ARREST
in de zaak met zaaknummer 200.050.942/01 van:
de stichting STICHTING PENSIOENFONDS IBM NEDERLAND,
gevestigd te Amstelveen,
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.J. Henrichs te Amsterdam,
tegen
- 1.
de vereniging VERENIGING VAN GEPENSIONEERDEN VAN IBM NEDERLAND B.V. ‘GREY BLUE CIRCLE’, gevestigd te Amsterdam,
- 2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2], bij leven wonend te [woonplaats],
- 3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 3], wonend te [woonplaats],
- 4.
[GEÏNTIMEERDE SUB 4], wonend te [woonplaats],
- 5.
[GEÏNTIMEERDE SUB 5], wonend te [woonplaats],
- 6.
[GEÏNTIMEERDE SUB 6], wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN in principaal hoger beroep,
APPELLANTEN in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.F. Doornik te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer 200.051.232/01 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IBM NEDERLAND B.V., gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.M. Van Slooten te Amsterdam,
tegen
- 1.
de vereniging VERENIGING VAN GEPENSIONEERDEN VAN IBM NEDERLAND B.V. ‘GREY BLUE CIRCLE’, gevestigd te Amsterdam,
- 2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2], bij leven wonend te [woonplaats],
- 3.
[GEÏNTIMEERDE SUB 3], wonend te [woonplaats],
- 4.
[GEÏNTIMEERDE SUB 4], wonend te [woonplaats],
- 5.
[GEÏNTIMEERDE SUB 5], wonend te [woonplaats],
- 6.
[GEÏNTIMEERDE SUB 6], wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN in principaal hoger beroep,
APPELLANTEN in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.F. Doornik te Amsterdam,
Appellanten in principaal hoger beroep tevens geïntimeerden in incidenteel hoger beroep worden hierna SPIN respectievelijk IBM genoemd. Geïntimeerden in principaal hoger beroep tevens appellanten in incidenteel hoger beroep worden hierna in beide zaken GBC en [geïntimeerde sub 2 c.s.] genoemd en tezamen GBC c.s.
1. Het geding in hoger beroep in beide zaken
Bij dagvaardingen van 19 oktober 2009 zijn SPIN respectievelijk IBM in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 24 juli 2009 en het herstelvonnis van 10 augustus 2009, onder rolnummer 416/08 gewezen tussen hen als gedaagden en GBC c.s. als eisers (hierna: de bestreden vonnissen)
SPIN heeft bij memorie elf grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van GBC c.s. zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van GBC c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
IBM heeft bij memorie eveneens elf grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en, mede gezien de appeldagvaarding, geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van GBC c.s. zal afwijzen, met hoofdelijke veroordeling van GBC c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
GBC c.s. hebben bij (één) memorie de grieven van SPIN en IBM bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht, zes grieven in incidenteel hoger beroep aangevoerd, hun eis gewijzigd in die zin dat aan de in eerste aanleg ingestelde vorderingen een voorwaardelijke vordering wordt toegevoegd en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van GBC c.s. zal toewijzen, met veroordeling van SPIN en IBM in de kosten van — naar het hof begrijpt — het hoger beroep.
SPIN en IBM hebben bij afzonderlijke memories de grieven in incidenteel hoger beroep bestreden en geconcludeerd ‘tot persitit’, respectievelijk tot verwerping van het incidenteel appel.
Partijen hebben de zaken ter terechtzitting van 19 april 2011 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten mede aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. SPIN en IBM hebben bij gelegenheid van de pleidooien aanvullende producties in het geding gebracht. Partijen hebben daarbij nog enige inlichtingen verschaft.
Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis van 24 juli 2009 onder 1.1 tot en met 1.13 een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1
GBC c.s. hebben bij gelegenheid van het pleidooi meegedeeld dat [geïntimeerde sub 2], in beide zaken geïntimeerde sub 2, op 5 april 2011 is overleden. De procedures worden met instemming van alle partijen mede in zijn naam voortgezet.
3.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1
[geïntimeerde sub 2 c.s.] zijn in dienst geweest van IBM en zij hebben in de loop van hun dienstverband pensioenaanspraken opgebouwd. Ieder van hen was op 31 december 1995 al gepensioneerd. GBC behartigt de belangen van gewezen deelnemers, zijnde gepensioneerden en slapers (dat wil zeggen: gewezen deelnemers die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt), in de ondernemingspensioenregelingen van IBM.
3.2.2
SPIN, opgericht in oktober 1995, is het ondernemingspensioenfonds van IBM en voert sinds 1 januari 1996 de pensioenregelingen van IBM uit. Tot 1996 kende IBM een pensioenregeling die werd uitgevoerd door levensverzekeringsmaatschappij AMEV (de ‘AMEV-regeling’). De AMEV-regeling voorzag in jaarlijkse indexering van premievrije pensioenaanspraken van slapers en van de pensioenrechten van gepensioneerden op basis van de consumentenprijsindex, met een maximum van 4% en gelimiteerd tot de binnen IBM voor de actieven toegepaste jaarlijkse loonsverhogingen.
3.2.3
[geïntimeerde sub 2 c.s.] hebben schriftelijk ingestemd met de overgang per 1 januari 1996 van hun opgebouwde pensioenrechten/ aanspraken van AMEV naar SPIN.
3.2.4
Het pensioenreglement van SPIN dat met ingang van 1 januari 1996 gelding kreeg (hierna ook: het ‘Pensioenreglement 1996’) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘artikel 11, lid 6:
- a)
Elk jaar per 1 januari zullen de premievrije aanspraken op pensioen en rechten op ingegaan pensioen, als bedoeld in dit reglement, en die op 31 december van het voorafgaande jaar reeds premievrij danwel ingegaan waren, op de volgende wijze worden aangepast. De verhoging is gebaseerd op de stijging van het maandprijsindexcijfer volgens de afgeleide consumentenprijsindex (CPI) reeks CPI-alle huishoudens, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), over de periode oktober tot en met september gelegen voor de verhogingsdatum. In het geval dat er sprake is van een daling van genoemd prijsindexcijfer is de verhoging nihil. De eerstkomende verhoging zal worden toegekend nadat het prijsindexcijfer hoger is dan ten tijde van de laatste verhoging en wel op een zodanige wijze dat het pensioen het prijsindexcijfer volgt.
- b)
De jaarlijkse verhoging zal echter niet hoger zijn dan mogelijk is op grond van de hiervoor gevormde indexatie-buffer. Deze indexatiebuffer wordt gevormd door het overrendement op de beleggingen en maakt deel uit van de vrije reserves. Indien de indexatiebuffer de bovengenoemde verhoging van de premievrije aanspraken en ingegane pensioenen niet toelaat dan zal in de drie eerstvolgende jaren bekeken worden of de verhoging toegekend wordt, mits de indexatiebuffer dat alsdan toelaat. Mocht een toeslag volgens het vorenstaande niet mogelijk zijn dan zal het fonds desondanks bezien of deze alsnog mogelijk is.
artikel 18:
Het fonds heeft het pensioenreglement ingevoerd met de bedoeling het voor onbepaalde tijd te handhaven, maar het fonds behoudt zich het recht voor om het pensioenreglement te wijzigen of aan te passen met inachtneming van het bepaalde in de statuten van het fonds. Van een dergelijke wijziging of beëindiging zullen de deelnemers onverwijld in kennis worden gesteld, onverminderd het bepaalde in de statuten van het fonds. Wijziging of beëindiging van het pensioenreglement zal echter niet van invloed zijn op reeds verworven pensioenaanspraken. Het fonds behoudt zich in ieder geval het recht voor tot wijziging of beëindiging van het pensioenreglement, indien zich een ingrijpende wijziging van omstandigheden voordoet. Onder een ingrijpende wijziging van omstandigheden wordt in ieder geval verstaan:
- •
faillissement van IBM;
- •
surséance van betaling van IBM;
- •
executoriaal beslag ten laste van IBM op een aanzienlijk deel van het vermogen van IBM of een ten laste van IBM gelegd conservatoir beslag op een aanzienlijk deel van het vermogen van IBM dat overgaat in een executoriaal beslag of financieel onvermogen van IBM;
- •
een ingrijpende wijziging in de sociale verzekeringswetten, waardoor zonder aanpassing van de pensioenregeling extra (onoverkomelijke) financiële verplichtingen voor IBM zouden ontstaan;
- •
de verplichting om deel te nemen in een bedrijfspensioenfonds, waarvoor IBM geen ontheffing heeft kunnen verkrijgen;
- •
financieel onvermogen aan de zijde van het fonds.’
3.2.5
Het Pensioenreglement 1996 is met ingang van 1 juni 2006 vervangen door het Pensioenreglement 2006. Dit reglement bevat in artikel 11 Grootte van de pensioenaanspraken en toeslagen, voor zover hier van belang, de navolgende bepaling omtrent het verlenen van toeslagen (indexering):
‘Toeslagen
- a)
Het bestuur heeft de ambitie om de pensioenrechten van pensioengerechtigden en pensioenaanspraken van gewezen deelnemers jaarlijks per 1 januari te indexeren volgens de hierna aangegeven methode.
- b)
De basis voor de jaarlijkse indexatie is de mutatie van het maandprijsindexatiecijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI) — alle huishoudens, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De mutatie van de CPI wordt bepaald door de procentuele verandering van het indexcijfer van de maand oktober van het voorgaande kalenderjaar ten opzichte van het indexcijfer van de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Indien uit de berekeningen een negatieve indexatie volgt, wordt de indexatie op nul gesteld.
- c)
De indexatie is voorwaardelijk. Er bestaat geen recht op indexatie en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre indexatie zal plaatsvinden.
Voor deze voorwaardelijke indexatietoezegging is geen bestemmingsreserve gevormd. In de premie voor de financiering van de jaarlijkse pensioenopbouw is een component opgenomen die dient als bron voor voorwaardelijke indexatie. Deze indexatiecomponent in de premie wordt berekend op basis van de aanname dat deze dient om financiële ruimte te scheppen voor toekomstige voorwaardelijke indexatie van de pensioenen opgebouwd in het betreffende jaar tot het niveau van 75% van de in lid 6b bedoelde CPI.
- d)
Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de in artikel 11 lid 6a bedoelde pensioenen en pensioenaanspraken worden aangepast. Een besluit om in enig jaar op basis van dit artikel een indexatie te verlenen, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren te verlenen indexaties.
De hoogte van de indexatie is afhankelijk van de dekkingsgraad van het Fonds.
(…)’
3.2.6
De intrekking van artikel 11 lid 6 van het Pensioenreglement 1996 en de invoering van het nieuwe regeling voor het verlenen van toeslagen in artikel 11 Pensioenreglement 2006 was onderdeel van een meer omvattende aanpassing van het pensioenstelsel van IBM. IBM heeft die wijzigingen geïnitieerd en heeft daarbij beroep gedaan op noodzakelijke aanpassing aan veranderde fiscale wetgeving en op financiële noodzaak. De GOR heeft ingestemd met het Pensioenreglement 2006. De deelnemersraad van SPIN heeft positief advies uitgebracht.
3.3
GBC c.s. hebben SPIN en IBM in rechte betrokken en — kort gezegd — gesteld dat de indexeringregeling van artikel 11 lid 6 van het Pensioenreglement 1996 niet eenzijdig kon worden gewijzigd ten opzichte van de op 1 juni 2006 gewezen deelnemers (gepensioneerden en slapers). Zij hebben daartoe gewezen op overeenkomsten die volgens hen in 1995 tussen IBM en GBC respectievelijk [geïntimeerde sub 2 c.s.] tot stand zijn gekomen. GBC c.s. hebben ook gesteld dat het Pensioenreglement 1996 in de weg staat aan eenzijdige wijziging van de indexeringregeling. Voor het geval de indexeringregeling wel eenzijdig zou kunnen worden gewijzigd, hebben GBC c.s. aangevoerd dat voor de wijziging ondeugdelijk en onvoldoende zwaarwichtige gronden zijn aangevoerd. Daarnaast hebben zij een beroep gedaan op het gerechtvaardigd vertrouwen dat de indexeringregeling niet zou worden gewijzigd. Op grond van een en ander hebben zij diverse verklaringen voor recht en veroordelingen van SPIN en IBM gevorderd.
3.4
De kantonrechter heeft GBC ontvankelijk geacht in haar vorderingen op grond van artikel 3:305a BW. Bij de beantwoording van de vraag of SPIN gerechtigd was om ten aanzien van [geïntimeerde sub 2 c.s.] wijziging aan te brengen in de vóór 1 juni 2006 geldende indexeringregeling heeft de kantonrechter onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke toezeggingen. Hij heeft daarvan de volgende definitie gegeven: onvoorwaardelijk zijn de toezeggingen waarbij de toepassing van indexering afhankelijk is gesteld van tevoren bepaalde, objectieve criteria en voorwaardelijk zijn de toezeggingen waarbij die toepassing afhankelijk is gesteld van (nadere) besluitvorming door het bestuur van het pensioenfonds. Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen dat artikel 11 lid 6 van het Pensioenreglement 1996 een onvoorwaardelijke toezegging tot indexering van het pensioen bevat en dat de indexeringregeling na de wijziging per 1 juni 2006 een voorwaardelijk karakter heeft gekregen. Mits is voldaan aan de maatstaven van het oude artikel 11 lid 6 van het Pensioenreglement 1996 maakt de onvoorwaardelijke toezegging van indexering, naar het oordeel van de kantonrechter, deel uit van de pensioenrechten/aanspraken van [geïntimeerde sub 2 c.s.] Op grond daarvan heeft de kantonrechter overwogen dat de wijziging van artikel 11 lid 6 van het Pensioenreglement 1996 niet geldt voor [geïntimeerde sub 2 c.s.] Hij heeft een daartoe strekkende verklaring voor recht gegeven, SPIN veroordeeld om de uitkeringen van [geïntimeerde sub 2 c.s.] vanaf 1 juni 2006 te indexeren overeenkomstig het pensioenreglement zoals dat gold tot 1 juni 2006, SPIN en IBM veroordeeld in de gedingkosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.5.1
Grief 1 van SPIN en IBM is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat GBC op grond van artikel 3:305a BW ontvankelijk is in haar vorderingen. Zij hebben — onder verwijzing naar hun stellingen in de eerste aanleg — aangevoerd dat de vorderingen van GBC zien op diverse groepen gewezen deelnemers met onderling tegenstrijdige belangen, zodat geen sprake is van gelijksoortige belangen in de zin van artikel 3:305a BW. De kantonrechter heeft het bezwaar tegen de ontvankelijkheid van GBC feitelijk erkend, doordat de gegeven verklaring voor recht is beperkt tot de vijf natuurlijke personen die naast GBC optraden als eisers. De aanwezigheid van GBC in de procedure heeft geen enkele betekenis gehad. De kantonrechter had haar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus nog steeds SPIN en IBM.
3.5.2
GBC c.s. hebben ter ondersteuning van hun betoog dat de op 1 januari 1996 ingevoerde indexeringregeling niet eenzijdig kan worden gewijzigd niet slechts een beroep gedaan op in 1995 met IBM gesloten overeenkomsten c.q. door IBM gedane toezeggingen, maar tevens op de inhoud van het Pensioenreglement 1996. De stellingen (uit de eerste aanleg) van SPIN en IBM, waarbij dit wordt miskend, behoeven geen bespreking wegens het ontbreken van een voldoende feitelijke grondslag.
3.5.3
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het verschil in rechtspositie tussen enerzijds de op 31 december 1995 gewezen deelnemers (de gepensioneerden, zoals [geïntimeerde sub 2 c.s.], en de slapers) en anderzijds de op of na die datum nog actieve deelnemers (zie voor het verschil in rechtspositie rechtsoverwegingen 3.10 en 3.11) er niet aan af doet dat de belangen van de verschillende categorieën gewezen deelnemers in algemene zin zijn aan te merken als gelijksoortig in de zin van artikel 3:305a BW. Evenmin staat aan een vordering op grond van dit artikel in de weg dat niet alle belanghebbenden lid zijn van GBC. Concrete feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken. Dat de kantonrechter uiteindelijk de vorderingen slechts ten gunste van [geïntimeerde sub 2 c.s.] heeft toegewezen en de vorderingen voor wat betreft ‘de per [1 juni 2006] reeds pensioengerechtigden alsmede de alsdan reeds gewezen deelnemers’ heeft afgewezen omdat deze vordering te algemeen was, hoeft op zichzelf — en wat daar verder van zij — niet tot de conclusie te leiden dat de kantonrechter daarom GBC ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in haar vorderingen. Grief 1 in principaal appel faalt.
3.6
Met de grieven 2 tot en met 9 alsmede 11 in principaal appel — die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling — stellen SPIN en IBM het geschilpunt aan de orde of de indexeringregeling opgenomen in artikel 11 lid 6 van het Pensioenreglement 1996, zoals dat tot 1 juni 2006 luidde, met toepassing van artikel 18 van dat reglement kan worden ingeperkt met werking tegen de per die datum gewezen deelnemers (gepensioneerden en slapers). De kantonrechter heeft beslist dat dit niet het geval is voor zover deze wijziging de pensioenrechten van [geïntimeerde sub 2 c.s.] betreft en heeft daarbij doorslaggevende betekenis gehecht aan de kwalificatie van de indexeringregeling als een onvoorwaardelijke toezegging, nu daarin is bepaald dat de premievrije aanspraken (van slapers) en de ingegane pensioenen (van gepensioneerden) jaarlijks zullen worden aangepast op basis van de stijging van de consumentenprijsindex. SPIN en IBM voeren aan dat het beding geen onvoorwaardelijke toezegging inhoudt, aangezien het de voorwaarde bevat dat de ‘indexatie-buffer’ toereikend is voor financiering van de toeslag.
3.7
Naar het oordeel van het hof is de in de indexeringregeling besloten liggende toezegging — uitgelegd naar objectieve maatstaven, waarbij beslissende betekenis toekomt aan de tekst en de context van artikel 11 lid 6 Pensioenreglement 1996 — in zoverre voorwaardelijk dat geen toeslag behoeft te worden verleend, indien en voor zover de uit het overrendement opgebouwde ‘indexatie-buffer’ van SPIN daarvoor niet toereikend is. Toepassing van de indexeringregeling impliceert dat het bestuur van SPIN jaarlijks dient vast te stellen of aan deze voorwaarde (met toepassing van haar actuariële grondslagen) is voldaan, alvorens de toeslag toe te kennen. Deze uitleg strookt met hetgeen SPIN en IBM hebben aangevoerd omtrent de van 1996 tot en met 2005 gehanteerde indexeringspraktijk, waarbij de toeslag van jaar tot jaar door het bestuur werd toegekend. Dit brengt mee dat het aan het huidige artikel 20 van de Pensioenwet ten grondslag liggende beginsel dat opgebouwde pensioenrechten/aanspraken niet kunnen worden gewijzigd niet in de weg staat aan wijziging van de indexeringregeling met werking tegen gewezen deelnemers (gepensioneerden en slapers). Op dit punt zijn de grieven in principaal appel terecht voorgedragen.
3.8
Thans dient alsnog onderzocht te worden of SPIN op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de indexeringregeling met toepassing van artikel 18 van het Pensioenreglement 1996 te wijzigen — en zo ja — tegen welke categorieën van gewezen deelnemers deze wijziging kan worden ingeroepen. SPIN en IBM hebben aangevoerd dat voor de wijziging een zwaarwegend belang bestond en dat het besluit ook overigens berust op een redelijke belangenafweging, waarbij nog komt dat de GOR heeft ingestemd met de wijziging. De wijziging heeft volgens hen werking tegen alle (gewezen) deelnemers. GBC c.s. hebben dit bestreden. In dit verband beroepen GBC c.s. zich tevens op gerechtvaardigd vertrouwen dat is gewekt door de brief van 1 november 1995 van IBM en door het informatiebulletin van oktober 1995 (de ‘Informail/Cornet’). Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.9
Bij brief van 1 november 1995 heeft IBM de deelnemers en gewezen deelnemers (gepensioneerden en slapers) van de AMEV-regeling voor zover hier van belang als volgt geïnformeerd over de oprichting van SPIN, over de overdracht van onder de AMEV-regeling opgebouwde pensioenrechten/aanspraken aan SPIN en over de inhoud van het Pensioenreglement 1996:
‘Tot ons genoegen kunnen wij u meedelen dat na intensief overleg tussen directie, Centrale Ondernemingsraad (COR) en AMEV en na verkregen instemming van de COR, de oprichting per 17 oktober 1995 van de Stichting Pensioenfonds IBM Nederland een feit is.
Wij zijn ervan overtuigd, dat dit eigen pensioenfonds een goede zaak is. Bovendien zijn op een aantal punten verbeteringen in de pensioenregeling aangebracht. Hierbij is zo veel mogelijk rekening gehouden met uw wensen. Als u besluit over te gaan naar het IBM pensioenfonds hebt u recht op de volgende verbeteringen.
Verbeteringen
- •
Er komt een betere koppeling van de pensioenen aan de prijsindex, waardoor de waardevastheid beter is geregeld.
- •
Handhaving van de koopkracht wordt in de nieuwe situatie bereikt door het pensioen te koppelen aan de prijsindex en de hierdoor gevormde reserve. dit is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, waarin de verhoging van het pensioen gelijk was aan de stijging van een prijsindexcijfer, maar niet groter dan 4% en ook niet hoger dan de algemene loonstijging (inclusief aftopping) voor IBM-medewerkers. In de nieuwe situatie komen deze maximeringen te vervallen. Uw pensioen wordt geïndexeerd op basis van het prijsindexcijfer, waardoor het waardevast kan worden gehouden.
- •
(…)
De verbeteringen zijn in deze brief beknopt en globaal weergegeven; ze worden nader toegelicht in de bijgevoegde Informail/Cornet Pensioenspecial. De exacte regels en bepalingen vindt u in het bijgevoegde nieuwe pensioenreglement.
(…)
Tenslotte
Wij zijn ervan overtuigd dat met het onderbrengen van de pensioenregeling in het fonds de veiligstelling van uw pensioen ten minste op eenzelfde niveau is gewaarborgd, als bij de AMEV het geval was. Daarnaast wordt een aantal belangrijke verbeteringen gerealiseerd (…). Bovendien is in de nieuwe situatie de onafhankelijkheid van de pensioenvoorziening ten opzichte van IBM sterk vergroot.(…)’
3.10
In de bij deze brief gevoegde Informail/Cornet is de overdacht van pensioenrechten/aanspraken van AMEV naar SPIN en de verbeterde indexatie van de pensioenaanspraken in het Pensioenreglement 1996 voor zover hier van belang als volgt toegelicht:
‘Verbeteringen voor hen die overgaan naar het IBM pensioenfonds
De belangrijkste verbeteringen zijn de volgende.
Allereerst komt er een betere koppeling van de pensioenen aan de prijsindex, waardoor de waardevastheid beter is geregeld.
(…)
Indexatie pensioenen
Een van de belangrijkste punten bij het regelen van een goed pensioen is het behoud van de koopkracht.(…)De handhaving van de koopkracht kan worden bereikt door het pensioen te koppelen aan de prijsindex en op basis hiervan aan te passen. Dit wordt ook wel ‘Indexatie van pensioenen’ genoemd.
In het huidige reglement is onder ‘Toeslagen op premievrije en ingegane pensioenen’ bepaald dat de verhoging van de pensioenen gelijk zal zijn aan de stijging van een prijsindexcijfer. Deze verhoging kan echter niet groter zijn dan 4% en niet hoger dan de algemene loonronde voor IBM-medewerkers.(…)
Om tegemoet te komen aan de wensen van de gepensioneerden en om beter aan te sluiten bij hetgeen gebruikelijk is, heeft IBM besloten de toeslagregeling te wijzigen.
De huidige limiteringen komen te vervallen en de pensioen-indexatie wordt voortaan geheel gekoppeld aan het CBS prijsindexcijfer. De enige limitering is dat de buffers die voor de indexering in het fonds zijn gevormd, groot genoeg moeten zijn.
Indien u overgaat naar het fonds geldt het volgende:
Uit de overrendementen van het fonds (rendementen groter dan 4%) wordt een buffer gevormd voor de indexatie-toeslagen.
Met deze buffer was het mogelijk geweest om de pensioenen de afgelopen 25 jaar waardevast te houden. In deze periode van 25 jaar vallen ook de hoge inflatiejaren uit midden '70 met een inflatie van acht tot tien procent. De nieuwe indexering betekent dan ook dat, afgezien van zeer bijzondere omnstandigheden, de koopkracht van de pensioenen gehandhaafd kan worden en dat de koppeling aan het IBM-arbeidsvoorwaardenbeleid geheel wegvalt. Nogmaals, dit geldt uitsluitend indien u overgaat naar het fonds.
Indien u niet overgaat naar het fonds en achterblijft bij AMEV, geldt het volgende:
Indien u achterblijft bij AMEV, zal AMEV worden voorzien van een kapitaal, dat voldoende is voor het dekken van de opgebouwde pensioenrechten zonder indexatie. In het IBM pensioenfonds wordt een indexatiereserve voor de achterblijver afgezonderd, gebaseerd op het verschil tussen de rentestand op het moment van afzondering en de standaard-rekenrente van 4%. Gelet op de huidige rentestand zal deze groep van achterblijvers naar verwachting geen hogere toeslag ontvangen dan 2% per jaar, mits de reserve voldoende is. Dit betekent dat bij een inflatieverwachting van meer dan gemiddeld 2% de koopkracht van deze pensioenen zal worden aangetast.
Dit maximum is dus een gevolg van het feit dat er door de achterblijvers aan het fonds geen pensioenrechten en de hierbij horende middelen worden overgedragen. Hierdoor kunnen er voor deze groep ook geen overrendementen worden behaald, terwijl dit voor de groep die overgaat wel het geval is.(…)’
3.10
Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerde sub 2 c.s.] — die (zoals hiervoor is vastgesteld) op 31 december 1995 allen waren gepensioneerd en pensioenrechten/aanspraken hadden uit hoofde van de AMEV-regeling — aan de brief van 1 november 1995 in samenhang met de Informail/Cornet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat hun bij AMEV opgebouwde pensioenrechten/aanspraken na de waardeoverdracht aan SPIN (per 1 januari 1996) jaarlijks zouden worden geindexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer, mits de uit de overrendementen gevormde indexatie-buffer daarvoor toereikend was. In de communicatie over de verbeteringen in de indexeringregeling na de waardeoverdracht is niet gewezen op de mogelijkheid de toegezegde indexering van premievrije aanspraken van de slapers en van de ingegane pensioenen van gepensioneerden — die immers geen arbeidsrelatie met IBM meer hadden — op een later tijdstip weer in te perken met toepassing van de in artikel 18 van het Pensioenreglement 1996 opgenomen wijzigingsbevoegdheid. [geïntimeerde sub 2 c.s.] mochten er onder deze omstandigheden op vertrouwen dat de in het kader van de waardeoverdracht van AMEV naar SPIN uitdrukkelijke toegezegde verbeteringen van de indexering van hun pensioenrechten zouden worden nagekomen, zolang SPIN over een toereikende indexatie-buffer beschikte. Hetzelfde gerechtvaardigd vertrouwen hebben de overige op 31 december 1995 gewezen deelnemers aan de AMEV-regeling (de op die datum gepensioneerden en slapers) in het kader van de per 1 januari 1996 geëffectueerde waardeoverdracht aan deze voorlichting mogen ontlenen.
3.11
De door SPIN en IBM aangevoerde belangen bij wijziging van de indexeringregeling wegen ten opzichte van [geïntimeerde sub 2 c.s.] (en de overige op 31 december 1995 gepensioneerden en slapers) onvoldoende zwaar om dit gerechtvaardigde vertrouwen opzij te kunnen zetten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat SPIN en IBM onvoldoende gemotiveerd hebben bestreden dat binnen SPIN een toereikende indexatie-buffer voorhanden is (geweest) waaruit de indexering van de pensioenrechten van [geïntimeerde sub 2 c.s.] (en van de overige op 31 december 1995 gepensioneerden en slapers) ook vanaf 2006 geheel of gedeeltelijk kon worden gefinancieerd. De wens van IBM de pensioenregeling te versoberen dan wel de indexatie-buffer her te bestemmen tot een beleggingsbuffer met het oog op het voeren van een bepaald beleggingsbeleid ter afdekking van onder andere het langlevenrisico en het renterisico, kunnen gelet op de eind 1995 gedane harde toezegging aan [geïntimeerde sub 2 c.s.] (en aan de overige op dat tijdstip gepensioneerden en slapers) bij de van SPIN te vergen redelijke belangenafweging niet tot intrekking c.q. beperking van die toezegging leiden. SPIN en IBM hebben onvoldoende geconcretiseerd dat wijziging van het indexeringbeleid jegens [geïntimeerde sub 2 c.s.] (en de overige op 31 december 1995 gepensioneerden en slapers) noodzakelijk is ter waarborging van de continuiteit van SPIN. De omstandigheid dat IBM in 2009 een aanzienlijk bedrag heeft moeten bijstorten in SPIN vormt hiervan een onvoldoende onderbouwing, alleen al omdat ervan uitgegaan dient te worden dat deze bijstorting mede betrekking heeft op pensioenrechten/aanspraken van actieve deelnemers en van gewezen deelnemers die eerst vanaf 1 januari 1996 met pensioen of uit dienst zijn gegaan en die zich derhalve in een andere positie bevinden dan [geïntimeerde sub 2 c.s.] Deze deelnemers dienden bij aanvang van hun deelnemerschap op grond van het Pensioenreglement 1996 immers wel rekening ermee te houden dat deze pensioenregeling (waaronder de indexering van door hen in de toekomst te verkrijgen premievrije aanspraken c.q. rechten op ingegaan pensioen) — mede gelet op hun nog actieve dienstverband met IBM — nog kon worden gewijzigd. Aan de hiervoor aangehaalde passages uit de brief van 1 november 1995 en de Informail/Cornet hebben zij onder deze omstandigheden niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen (voor zover zij op 31 december 1995 reeds deelnemer waren aan de AMEV-regeling) dat de indexering overeenkomstig artikel 11.6 van het Pensioenreglement 1996 — die op de door hen als actieve deelnemers opgebouwde aanspraken nog niet werd toegepast — in de toekomst niet zou kunnen worden gewijzigd. De hiervoor besproken belangen van SPIN en IBM bij wijziging van artikel 11 lid 6 dienen met betrekking tot de op 31 december 1995 nog actieve deelnemers derhalve te prevaleren.
3.12
Uit het voorgaande vloeit voort dat de grieven 2 tot en met 9, alsmede 11 in principaal appel niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen kunnen leiden. Er zijn geen stellingen uit de eerste aanleg onbesproken gebleven die aan deze beslissing in de weg staan. Bewijslevering is niet nodig.
3.13
Met de incidentele grieven A tot en met F en met de daarop voortbouwende eisvermeerdering komen GBC c.s. op tegen de afwijzing van de vordering tot nakoming voor zover ingesteld tegen IBM (grief A), tegen de afwijzing van de vordering tot wijziging van het Pensioenreglement 2006 (grieven B en C) en tegen de afwijzing van de vorderingen ingesteld door GBC ten behoeve van andere gewezen deelnemers die zich in een zelfde positie bevinden als [geïntimeerde sub 2 c.s.] (grieven D, E en F).
3.14
Grief A faalt. [geïntimeerde sub 2 c.s.] respectievelijk GBC kunnen op grond van de in deze zaak uit te spreken verklaring van recht en veroordelingen hun uit het Pensioenreglement 1996 voortvloeiende aanspraak op indexering geldend maken. GBC c.s. hebben onvoldoende belang bij een afzonderlijke veroordeling tot nakoming door IBM van de aan deze reglementaire aanspraak op indexering ten grondslag liggende pensioenovereenkomst.
3.15
Uit hetgeen in principaal appel is overwogen vloeit voort dat de grieven B en C terecht zijn aangevoerd. SPIN dient het Pensioenreglement 2006 aldus aan te passen dat daarin zal worden vastgelegd dat op [geïntimeerde sub 2 c.s.] en op de overige op 31 december 1995 gepensioneerden en slapers artikel 11.6 van het Pensioenreglement 1996 van toepassing blijft en IBM zal worden veroordeeld een tot die wijziging strekkend verzoek aan SPIN te doen.
3.16
Ook de grieven D, E en F slagen. De kantonrechter heeft de in het vonnis van 24 juli 2009 (onder a) opgenomen verklaring van recht (zoals verbeterd in het vonnis van 10 augustus 2009) en de in dat vonnis (onder b) opgenomen veroordeling de pensioenuitkeringen te indexeren ten onrechte beperkt tot [geïntimeerde sub 2 c.s.] Deze uitspraken gelden ook voor de overige op 31 december 1995 gewezen deelnemers aan de AMEV-regeling (de op die datum gepensioneerden en slapers) die hun pensioenrechten/aanspraken per 1 januari 1996 hebben overgedragen aan SPIN.
3.17
Met grief 10 in principaal appel bestrijden SPIN en IBM de door de kantonrechter uitgesproken kostenveroordeling. Deze grief faalt, nu SPIN en IBM gelet op het voorgaande kunnen worden aangemerkt als de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partijen.
4. Slotsom en kosten
4.1
Het slagen van de incidentele grieven B, C, D, E en F brengt mee dat de bestreden vonnissen (gedeeltelijk) moeten worden vernietigd. Ter bevordering van de leesbaarheid zal het gehele dictum van de bestreden vonnissen worden vernietigd, hoewel de tegen een aantal onderdelen daarvan gerichte grieven niet slagen, en zal in hoger beroep het dictum opnieuw worden geformuleerd als hierna vermeld.
4.2
SPIN en IBM zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen ieder afzonderlijk worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in principaal hoger beroep. In het incidentele hoger beroep ingesteld tegen SPIN zal SPIN als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. In het incidentele hoger beroep ingesteld tegen IBM zijn partijen over en weer op een aantal punten in het ongelijk gesteld. De kosten van dit incidentele hoger beroep zullen tussen IBM en GBC c.s. worden gecompenseerd.
5. Beslissing
Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
in beide zaken:
vernietigt de bestreden vonnissen;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de wijziging van artikel 11.6 van het Pensioenreglement 1996 niet van toepassing is op ieder van [geïntimeerde sub 2 c.s.] en voorts niet van toepassing is op de overige gewezen deelnemers die op 31 december 1995 hetzij reeds waren gepensioneerd hetzij als slaper over een premievrijgemaakte polis beschikten en die per 1 januari 1996 hun pensioenrechten/aanspraken hebben overgedragen aan SPIN;
veroordeelt SPIN het Pensioenreglement 2006 aldus aan te passen dat daarin wordt vastgelegd dat artikel 11.6 van het Pensioenreglement 1996 van toepassing blijft op de pensioenrechten/aanspraken van ieder van [geïntimeerde sub 2 c.s.] en van ieder van de overige gewezen deelnemers die op 31 december 1995 hetzij reeds waren gepensioneerd hetzij als slaper over een premievrij gemaakte polis beschikten en die per 1 januari 1996 hun pensioenrechten/aanspraken hebben overgedragen aan SPIN, en veroordeelt IBM een tot die wijziging strekkend verzoek aan SPIN te doen;
verwijst SPIN en IBM in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van GBC c.s. gevallen, op € 369,31,- aan verschotten en € 3.500,- aan salaris;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak met nummer 200.050.942/01:
veroordeelt SPIN met ingang van 1 juni 2006 jaarlijks op de pensioenrechten/aanspraken van ieder van [geïntimeerde sub 2 c.s.] en van ieder van de overige gewezen deelnemers die op 31 december 1995 hetzij reeds waren gepensioneerd hetzij als slaper over een premievrij gemaakte polis beschikten en die per 1 januari 1996 hun pensioenrechten/aanspraken hebben overgedragen aan SPIN, artikel 11.6 van het Pensioenreglement 1996 toe te passen;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst SPIN in de proceskosten van het geding in principaal hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van GBC c.s. gevallen, op € 262,- aan verschotten en op € 2.682,- aan salaris advocaat;
verwijst SPIN in de proceskosten van het geding in incidenteel hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van GBC c.s. gevallen op € 1.341,- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de zaak met nummer 200.051.232/01 :
verwijst IBM in de proceskosten van het geding in principaal hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van GBC c.s. gevallen, op € 262,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten van het geding in incidenteel hoger beroep tussen IBM en GBC c.s. aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, W.J. van den Bergh en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2011.