Einde inhoudsopgave
Regeling wapens en munitie
Artikel 18a
Geldend
Geldend vanaf 01-12-2001
- Bronpublicatie:
20-11-2001, Stcrt. 2001, 230 (uitgifte: 01-01-2001, regelingnummer: 5096963/DBZ/01)
- Inwerkingtreding
01-12-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2001, Stcrt. 2001, 230 (uitgifte: 01-01-2001, regelingnummer: 5096963/DBZ/01)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Wapens en munitie
1.
Van het verbod in artikel 22, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het vervoeren van munitie en onderdelen van munitie van categorie II, uitsluitend voor de houders van een verlof tot vervoer van munitie van categorie III.
2.
Van het verbod in artikel 26, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het voorhanden hebben van munitie en onderdelen van munitie van categorie II, uitsluitend voor de houders van een verlof tot het voorhanden hebben van munitie van categorie III.
3.
De vrijstellingen ingevolge het eerste en het tweede lid, gelden slechts voor zover:
- a.
de bevoegdheden van de houder van het verlof tot voorhanden hebben, onderscheidenlijk het verlof tot vervoer, met betrekking tot munitie van categorie II niet verder reiken dan die met betrekking tot de munitie van categorie III;
- b.
de munitie of onderdelen van munitie passen binnen de op het verlof omschreven specialisatie;
- c.
munitie met een kaliber boven de 12.7 mm (.50) niet voorzien is van brisante ladingen; en
- d.
munitie met een kaliber boven de 19 mm niet voorzien is van brisante ladingen en bovendien geen voortdrijvende ladingen bevat.