Hof 's-Hertogenbosch, 03-04-2014, nr. HV 200 142 026, 01
ECLI:NL:GHSHE:2014:965
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-04-2014
- Zaaknummer
HV 200 142 026_01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:965, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑04‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanerings¬regeling onder gelijktijdige opheffing van het faillissement. Hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank waarin dit verzoek is afgewezen. Minnelijk traject vereist. Bovendien is het gelet op de gebrekkige informatieverstrekking aan de curator niet aannemelijk dat betrokkene nu in staat is om te voldoen aan de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 3 april 2014
Zaaknummer: HV 200.142.026/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/2700917/FT RK 13/1818
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.F. van Duin.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2014.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 februari 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zij alsnog in aanmerking behoort te komen voor toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Van Duin;
- mr. S.M.P. Jacobs, hierna te noemen: de curator.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de curator d.d. 24 februari 2014;
- de brief met bijlagen van de curator d.d. 13 maart 2014;
- de brief met bijlage van de curator d.d. 25 maart 2014;
- de ter zitting overgelegde stukken, te weten, een pleitnota, alsmede:
- 1.
bewijs betalingen (Gmail);
- 2.
betalingen en stukken met betrekking tot de nieuwe schulden;
- 3.
uitdraai Belastingdienst d.d. 14 januari 2014;
- 4.
uitkeringsspecificaties Gemeente Oss;
- 5.
een brief d.d. 27 februari 2014 gericht aan GGN (met betrekking tot Enexis).
3. De beoordeling
3.1.
[appellante] is op eigen aangifte op 5 februari 2013 failliet verklaard. [appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken onder gelijktijdige opheffing van haar faillissement.
Uit het eindverslag van de curator blijkt een totale schuldenlast van € 37.611,--. Daaronder bevinden zich diverse schulden aan de Belastingdienst van in totaal € 16.770,28, een schuld aan de Gemeente Oss van € 16.922,69 en een schuld aan Stichting Brabant Wonen van € 2.231,82. Uit het eindverslag blijkt dat er een geen minnelijk traject is gevolgd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b c Faillissementswet (Fw) overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. Gedurende het faillissement heeft [appellante] niet voldaan aan haar informatieplicht, ondanks herhaalde verzoeken. De informatiebladen die de curator aan [appellante] had verstrekt diende zij maandelijks in te vullen. Gedurende de looptijd heeft [appellante] de informatiebladen niet aan de curator verstrekt. De bankafschriften over 2012 zijn evenmin door [appellante] verstrekt, ondanks herhaald verzoek hiertoe. De curator heeft diverse malen zowel per mail als per telefoon met [appellante] contact gezocht, maar [appellante] heeft hierop niet gereageerd. De curator heeft tenslotte aangegeven dat er tijdens het faillissement nieuwe schulden zijn ontstaan.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft hiertoe in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft op 8 maart 2013 de complete boekhouding over 2011 en 2012 bij de curator aangeleverd. De bankafschriften over 2012 bevonden zich bij deze stukken en zijn tezamen met de overige bescheiden op 1 november 2013 weer opgehaald. Aan de hand hiervan heeft [appellante] enkele aangiften met betrekking tot de BTW op het belastingkantoor kunnen laten vaststellen. De curator heeft bovendien nimmer om de ontbrekende bankafschriften verzocht en had met de bankpas de gegevens kunnen uitdraaien.
Met betrekking tot de informatiebladen voert [appellante] aan dat zij het eerste uitgebreide formulier heeft ingevuld. Aangezien er geen wijzigingen in haar situatie plaatsvonden, zag [appellante] geen aanleiding om de formulieren maandelijks opnieuw in te vullen en te verzenden. De enige wijziging die plaatsvond – haar zoon ging weer bij zijn vader wonen – heeft zij gemeld aan de curator. Het vrij te laten bedrag had de curator via de postblokkade kunnen berekenen.
[appellante] heeft regelmatig contact gehad met de curator en heeft immer op vragen en terugbelverzoeken gereageerd. Medio 2013 werd haar telefoonabonnement geëindigd, zodat het vanaf dat moment alleen nog mogelijk was om via email te communiceren.
[appellante] voert daarnaast aan dat de rechtbank weliswaar heeft overwogen dat er nieuwe schulden zouden zijn ontstaan, maar hierbij niet heeft aangegeven om welke schulden het zou gaan. [appellante] heeft een nieuwe schuld aan de Belastingdienst inmiddels terugbetaald. Er is sprake geweest van een kleine huurachterstand, maar deze is inmiddels ook weer ingelopen. De schuld aan het CJIB betreft geen nieuwe schuld en heeft betrekking op het niet betalen van ziektekostenpremies in het verleden.
[appellante] stelt zich tenslotte nog op het standpunt dat zij zich inspant om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Zij heeft en had diverse werkzaamheden. Echter, de opbrengsten hiervan worden in mindering gebracht op de bijstandsuitkering.
3.4.1.
Hieraan heeft [appellante] ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - toegevoegd, dat er een verkeerd beeld van haar is ontstaan. Aan de hand van de door haar overgelegde correspondentie valt af te leiden dat zij wel degelijk heeft gereageerd op verzoeken van de curator. Uit het verslag van de curator zou blijken dat [appellante] geen boekhouding heeft aangeleverd. De boekhouding is wel degelijk op het kantoor van de curator afgegeven, hetgeen eveneens uit de door [appellante] overgelegde mailwisseling blijkt.
[appellante] voert voorts aan dat zij soms betalingstermijnen van haar vaste lasten overschrijdt, nu haar inkomen pas de 15e van de volgende maand binnenkomt. Zij loopt noodgedwongen met haar betalingen telkens achter de feiten aan. Dit is een wezenlijk verschil met het laten ontstaan van nieuwe schulden, aldus [appellante].
[appellante] doet er alles aan om inkomen te genereren en grijpt iedere baan die ze kan krijgen aan.
De informatiebladen over januari en februari 2014 heeft [appellante] ter zitting in hoger beroep verstrekt en bevinden zich bij de Gmailberichten (1). Sinds januari 2014 is de dochter van [appellante] weer inwonend en zij betaalt mee aan de huur.
[appellante] verzoek ter zitting in hoger beroep tenslotte om een aanhouding van de behandeling van haar beroep, teneinde haar in de gelegenheid te stellen alsnog een minnelijk traject te starten, dan wel een met reden omklede verklaring te overleggen (ex artikel 285 Fw) waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een betalingsregeling met de schuldeisers te komen.
3.5.
De curator heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – aangevoerd, dat hij de betalingsbewijzen van de nieuwe schulden, de informatiebladen over januari en februari 2014, het overzicht van de belastingdienst alsmede het bezwaarschrift aan Enexis pas enkele minuten, in elk geval zeer kort, voorafgaand aan mondelinge behandeling in hoger beroep heeft ontvangen. Reeds gedurende de gehele looptijd van het faillissement informeert [appellante] de curator niet goed en verstrekt zij de benodigde stukken niet, dan wel op het allerlaatste moment.
Tijdens de zitting bij de rechtbank bleek er een achterstand te zijn in de huurbetalingen van drie maanden. Vervolgens blijken er inkomsten van [appellante] te zijn waarvan de curator niet op de hoogte was dat deze nog zouden komen.
De curator heeft [appellante] voorts diverse malen erop gewezen dat zij een omzetting van haar faillissement in een schuldsaneringstraject kon aanvragen. [appellante] stelt nu dat zij direct een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend, maar de curator heeft dit pas recent vernomen. Van de brief van 27 februari 2014 gericht aan GGN was de curator ook niet op de hoogte.
De curator beaamt dat [appellante], anders dan in het eindverslag staat opgenomen, een administratie/boekhouding op zijn kantoor heeft overgelegd. Het waren de bankafschriften over 2012 die hieraan ontbraken.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
[appellante] is op eigen aangifte op 5 februari 2013 failliet verklaard. Op 13 november 2013 heeft zij een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling onder gelijktijdige opheffing van haar faillissement. Op grond van artikel 3 en 3a Fw juncto artikel 15 b Fw is [appellante] in zoverre ontvankelijk in haar verzoek (vgl. Concl. A-G Wuisman, 22 april 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BP4683).
Desalniettemin kan het verzoek van [appellante] enkel voor inwilliging in aanmerking komen indien aan alle voorwaarden voor toewijzing van het verzoek, vermeld in titel III van de Faillissementswet, is voldaan. Het onderhavige verzoek van [appellante] dient derhalve eveneens te voldoen aan de vereisten die hiertoe in artikel 285 Fw worden gesteld.
Gebleken is - hetgeen ook niet door [appellante] ter zitting in hoger beroep is ontkend - dat er voorafgaand aan het onderhavige verzoek tot toelating aan de schuldsaneringsregeling geen minnelijk traject is gevolgd. In zoverre voldoet het verzoek van [appellante] niet aan de vereisten ex artikel 285 Fw.
[appellante] heeft ter zitting in hoger beroep gevraagd om een aanhouding van de behandeling, teneinde haar in de gelegenheid te stellen om alsnog een verklaring ex artikel 285 Fw te kunnen overleggen. Het hof wijst dit, daargelaten dat in beginsel er geen regel bestaat die het hof in een geval als dit tot aanhouding verplicht, het verzoek af en wel om de volgende redenen.
3.6.3.
De rechtbank heeft op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van [appellante] afgewezen, nu [appellante] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om aan de verplichtingen, die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien, te voldoen.
[appellante] is er door de rechtbank op gewezen dat zij tijdens het faillissement de curator niet goed heeft geïnformeerd. Zo heeft [appellante] nagelaten om maandelijks de informatiebladen aan de curator te verstrekken. Dit is haar zwaar aangerekend. De curator heeft [appellante] hier al - daargelaten eerdere waarschuwingen - in zijn advies van 13 december 2013 op gewezen.
Desalniettemin heeft [appellante] ook in januari en februari 2014 de informatiebladen niet tijdig ingevuld en aan de curator toegezonden. Eerst op 26 maart 2014, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, verstrekt [appellante] de betreffende informatiebladen.
[appellante] heeft tijdens dezelfde zitting in hoger beroep verklaard dat zij reeds tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg over de uitdraai van de Belastingdienst beschikte. Ook dit overzicht was de curator tot aan de zitting in hoger beroep niet bekend en was derhalve nog niet aan hem verstrekt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de brief van 27 februari 2014 aan GGN met betrekking tot de vordering van Enexis. Ook de betalingsbewijzen van de nieuwe schulden, voor zover alle verstrekte gegevens als betalingsbewijzen kunnen worden aangemerkt, worden pas op het laatste moment aan de curator uitgereikt.
Ondanks het advies van de curator en de negatieve beslissing van de rechtbank voldoet [appellante] derhalve nog steeds niet aan haar informatieplicht.
3.6.4.
Het hof merkt hierbij op dat er, voor zover het hof kan beoordelen, geen sprake lijkt te zijn van onwil. [appellante] tracht haar hoofd boven water te houden. De verplichtingen die in de schuldsaneringsregeling gelden, met name de informatieplicht, zijn evenwel erg zwaar. Indien [appellante] nu wordt toegelaten en zij blijkt niet aan haar verplichtingen te kunnen voldoen, dan loopt zij het risico op een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder “schone lei” en kan zij 10 jaar lang niet opnieuw worden toegelaten.
Er bestaat bovendien nog steeds enige onduidelijkheid met betrekking tot de hoogte van de belastingschuld, nu [appellante] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij geen aangifte IB 2011 heeft gedaan. Een nieuwe schuld tijdens de schuldsaneringsregeling zou tot hetzelfde probleem (geen schone lei en 10-jaarstermijn) kunnen leiden.
Niets staat [appellante] er echter aan in de weg om voldoende sociaal vangnet en hulp (waaronder eventueel na opheffing van het faillissement budgetbeheer via de gemeente) om haar heen te bouwen, teneinde haar in staat te stellen om in de toekomst wellicht wel aan haar verplichtingen te kunnen voldoen, de kwestie van het minnelijk traject op te lossen en de schuldenpositie bij de Belastingdienst meer inzichtelijk te maken. Zij zou dan opnieuw een verzoek kunnen indienen om toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.7.
Het hof is op grond hiervan, daargelaten de kwestie van het minnelijk traject, van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is, dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen thans naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2014.