Hof Amsterdam, 29-09-2009, nr. 106.005.330/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8629
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-09-2009
- Zaaknummer
106.005.330/01
- LJN
BK8629
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK8629, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑09‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BV1443
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BV1443, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Dealerovereenkomst kon worden opgezegd, maar dealer moest wel de gelegenheid krijgen zijn onderneming zo voordelig mogelijk over te dragen. Voor het aanwijzen van slechts één kandidaat zijn onvoldoende zwaarwegende argumenten gegeven.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] WAALWIJK B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] ZALTBOMMEL B.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. B.J.H. Crans, te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap
RENAULT NISSAN NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. W.B.J. van Overbeek, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna gezamenlijk (in enkelvoud) aangeduid als [A] en afzonderlijk als [A] Waalwijk en [A] Zaltbommel. Geïntimeerde wordt Renault genoemd.
Bij exploot van 17 juli 2006 is [A] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2006, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 257734/H03.0033 gewezen tussen haar als eiseres en Renault als gedaagde, met dagvaarding van Renault voor dit hof tegen de roldatum 7 december 2006.
Bij exploot van 17 juli 2006 heeft Renault die roldatum vervroegd tot 27 juli 2006.
[A] heeft bij memorie acht grieven geformuleerd en toegelicht, producties in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en haar vorderingen alsnog - uitvoerbaar bij voorraad – zal toewijzen, met kosten.
Renault heeft bij memorie geantwoord onder overlegging van één productie en daarbij bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad - kosten.
[A] heeft bij akte een productie overgelegd en zich nader uitgelaten.
Renault heeft daarop bij akte geantwoord.
De zaak is vervolgens aangehouden in verband met het cassatieberoep van [A] tegen de beschikking van dit hof van 13 september 2007, waarbij het verzoek van [A] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is afgewezen.
Bij akte van 14 april 2009 heeft [A] de stukken met betrekking tot het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in het geding gebracht en die kort toegelicht.
Renault heeft afgezien van antwoordakte.
Ten slotte is op 26 mei 2009 arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1, a tot en met p, een aantal feiten vastgesteld. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof die feiten tot uitgangspunt neemt en daarnaar verwijst.
3.2
Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1
[A] heeft dealerovereenkomsten gesloten met Renault en heeft op basis daarvan deel uitgemaakt van het dealernetwerk van Renault. De dealerovereenkomsten waren van onbepaalde duur en konden te allen tijde worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 24 maanden (artikel 14.1.1) en indien het dringend noodzakelijk mocht zijn om het dealernetwerk geheel of voor een wezenlijk gedeelte te reorganiseren, met een opzegtermijn van 12 maanden (artikel 14.1.2).
Ingevolge artikel 1.3 van de dealerovereenkomsten was voor overdracht van de rechten uit de overeenkomst de voorafgaande schriftelijke toestemming van Renault vereist.
3.2.2
Renault heeft in 1999 een plan voor een reorganisatie ontwikkeld, ook wel spil- of HUB-strategie genoemd. Het plan hield onder meer in dat het aantal Renault- en Nissan-dealers zou worden teruggebracht tot ongeveer 40. Voor de selectie van de overblijvende dealers zijn criteria geformuleerd, waaronder een sterke financiële performance en draagkracht, een uitstekende commerciële performance, het vermogen en de bereidheid de commerciële strategie van Renault ten uitvoer te brengen, alsmede professionaliteit en continuïteit van de organisatie en het management.
3.2.3
Het gebied waarvoor [A] Waalwijk dealer was, heeft Renault in 2000 toegewezen aan het bedrijf [Y] (Tilburg) en het gebied waarvoor [A] Zaltbommel dealer was, aan het bedrijf [X](Den Bosch). Later is vanwege problemen bij [Y] en [X] het bedrijf [W] (Tiel) aangewezen. Renault heeft [A] verzocht haar ondernemingen aan deze dealers te verkopen.
[A] heeft met deze dealers gesprekken gevoerd.
3.2.3
Bij brief van 13 mei 2002 aan [A] Zaltbommel heeft Renault de dealerovereenkomst opgezegd tegen 1 juni 2004.
Nadat was geconstateerd dat de brief niet mede was gericht aan [A] Waalwijk, heeft Renault bij brief van 14 januari 2003 ook de dealerovereenkomst met [A] Waalwijk opgezegd, in dit geval op grond van artikel 14.1.2 van de dealerovereenkomst, tegen 1 februari 2004, welke termijn na instemming van [A] Waalwijk is verlengd tot 1 juni 2004.
3.2.4
[A] heeft de ondernemingen op 8 augustus 2003 verkocht aan [W], waarbij voor de goodwill een prijs is overeengekomen van € 900.000,-.
4. Beoordeling
4.1
[A] heeft Renault gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd, kort gezegd, dat de rechtbank voor recht zal verklaren:
- -
dat de opzegging van de dealerovereenkomsten een tekortkoming oplevert althans onrechtmatig is, althans dat Renault op grond van de redelijkheid en de billijkheid de daardoor ontstane schade van [A] moet vergoeden, althans dat Renault daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt,
- -
dat de ontmoedigingsacties van Renault een tekortkoming opleveren althans onrechtmatig zijn,
- -
dat Renault schadeplichtig is,
met veroordeling van Renault tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, met kosten.
4.2
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank overwogen, samengevat, dat Renault met de opzegging van de dealerovereenkomsten niet is tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomsten en niet onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. De rechtbank heeft verder geen redenen gevonden om Renault te belasten met (een deel van) de schade die [A] door de opzegging lijdt, terwijl volgens de rechtbank geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van Renault. De rechtbank heeft ten slotte onvoldoende onderbouwd geacht dat Renault een ontmoedigingsbeleid heeft gevoerd. De vorderingen van [A] zijn afgewezen.
4.3
Met grief I betoogt [A] dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de opzegging van de dealerovereenkomsten niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens [A] had Renault voor de opzegging andere motieven dan de reorganisatie van het dealernetwerk.
4.4
Voorop staat dat de dealerovereenkomsten voorzien in de mogelijkheid van opzegging. Ten aanzien van de dealerovereenkomst tussen [A] Zaltbommel en Renault geldt dat de opzegging is gegrond op artikel 14.1.1 van die overeenkomst, welk artikel mogelijk maakt dat de overeenkomst te allen tijde kan worden opgezegd, mits een opzegtermijn van twee jaren in acht wordt genomen. Een reorganisatie is daarvoor niet nodig. Indien waar is dat aan de opzegging een andere reden ten grondslag heeft gelegen dan een (noodzaak tot) reorganisatie, dan is dat op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat Renault niet het recht had de overeenkomst op te zeggen of dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bijkomende feiten of omstandigheden die dat anders maken, zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken.
4.5
De opzegging van de dealerovereenkomst tussen [A] Waalwijk en Renault, daargelaten of moet worden aangenomen dat die gelijktijdig met de dealerovereenkomst tussen [A] Zaltbommel en Renault is opgezegd zoals Renault stelt, is gegrond op artikel 14.1.2 van die overeenkomst. Ingevolge dat artikel geldt voor de opzegging de eis dat dringend noodzakelijk was het dealernetwerk geheel of voor een wezenlijk gedeelte te reorganiseren. Uit de toelichting op de grief maakt het hof op dat [A] de noodzaak tot reorganisatie ter discussie stelt.
In aanmerking genomen hetgeen Renault heeft uiteengezet met betrekking tot het onderzoek van Nederlandse dealernetwerken van Coopers & Lybrand, ’De erfenis voorbij’ (1998), de ontwikkelingen binnen de Europese Economische Ruimte (geen combinatie meer van exclusieve en selectieve distributie) en de samenwerking met Nissan acht het hof de argumenten van [A] te mager om te kunnen volhouden dat Renault gegeven de eisen van een goede bedrijfsvoering in redelijkheid een reorganisatie van het dealernetwerk achterwege had kunnen laten. Het hof zal daarom uitgaan van de noodzaak tot reorganisatie.
4.6
Dat desondanks aan de opzegging van de dealerovereenkomst tussen [A] Waalwijk en Renault niet de reorganisatie maar andere motieven ten grondslag lagen, is niet voldoende onderbouwd. [A] Waalwijk heeft immers niet aangegeven welke motieven dat zouden (kunnen) zijn. De suggestie dat [V], die vanaf 1 juli 1999 Directeur Verkoop Dealernetwerk van Renault was, ’persoonlijke’ motieven had die niet voortkwamen uit de noodzaak tot reorganisatie, is geenszins aannemelijk geworden. Het streven en de bemoeienis van [V] om te komen tot beëindiging van de relatie met [A] zijn immers evenzeer te verklaren uit zijn taak de reorganisatie door te voeren.
4.7
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat grief I geen doel treft.
4.8
Met grief II verzet [A] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Renault geen misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid de dealerovereenkomsten op te zeggen. Uit de toelichting op de grief begrijpt het hof dat het misbruik volgens [A] met name erin bestaat dat Renault door het moment van opzegging de onderhandelingen met de door Renault aangewezen opvolgend dealer in het nadeel van [A] en ten gunste van de opvolgend dealer heeft beïnvloed. [A] stelt dat Renault de dealerovereenkomst met [A] Zaltbommel heeft opgezegd toen er bijna een akkoord was bereikt over de overname van de ondernemingen aan [W],
met als gevolg dat [W] haar bod verlaagde, in de wetenschap dat [A] door de opzegging onder tijdsdruk stond om haar ondernemingen te verkopen.
4.9
Met grief III brengt [A] haar bezwaar naar voren tegen de omstandigheid dat Renault voor de overname van de dealerschappen slechts één andere partij heeft aangewezen.
Die overnamekandidaat heeft daardoor volgens [A] een onaanvaardbaar sterke onderhandelingspositie verkregen, ten koste van [A]. [A] ziet niet in dat haar niet kon worden toegestaan te onderhandelen met andere dealers die Renault had uitverkoren als zogenoemde HUB-partner.
4.10
Bij de beoordeling van de grieven II en III stelt het hof het volgende voorop. Renault had weliswaar de bevoegdheid de dealerovereenkomsten met [A] te beëindigen, maar zij was gelet op de grote belangen van [A] gehouden de relatie met [A] op een zorgvuldige wijze af te wikkelen teneinde het nadeel voor [A] zoveel mogelijk te beperken. Een zorgvuldige afwikkeling bracht onder meer mee dat Renault [A] de gelegenheid behoorde te geven haar ondernemingen zo voordelig mogelijk aan een ander over te dragen. De beperking van de mogelijkheid om bij overdracht van de ondernemingen de daaraan verbonden dealerschappen door te geven aan slechts één door Renault aangewezen partij, heeft, naar mag worden aangenomen en ook Renault erkent (memorie van antwoord onder 4.3.4), een prijsdrukkend effect. Daarmee is niet gezegd dat de door Renault aangewezen partij geen belang bij de overname heeft, maar Renault heeft haar een voordeel in de onderhandelingen met [A] toegekend doordat zij weet dat [A] voor de overdracht van de dealerschappen op haar is aangewezen. Voor een dergelijke beperking moeten dan ook voldoende zwaarwegende redenen zijn te geven. Dergelijke argumenten heeft het hof in het verweer van Renault niet kunnen vinden. De reorganisatie was kort gezegd gericht op het vestigen van een systeem van distributie aan een beperkt aantal, voldoende draagkrachtige bedrijven (selectieve distributie), zonder dat die bedrijven exclusieve verkooprechten in een bepaald gebied verkregen (geen exclusieve distributie). Dat laatste bracht mee dat die bedrijven in hun verkoopactiviteiten ook niet aan een bepaald gebied waren gebonden. In het licht daarvan is niet voldoende toegelicht dat tegenover de vrijheid van Renault om haar distributeurs (HUB-partners) te selecteren [A] niet de vrijheid kon worden gelaten met meer dan één van die distributeurs in onderhandeling te treden over de overdracht van haar ondernemingen met behoud van het daaraan verbonden dealerschap. Dat dit zou leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van de geografische spreiding van het dealernetwerk of andere bij de reorganisatie betrokken belangen, is niet met voldoende concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. Het is ook weinig aannemelijk nu na het afvallen van [Y] (Tilburg) en Fassbender Valks (Den Bosch) als overnamekandidaat [W] (Tiel) is aangewezen en bovendien onweersproken is gebleven dat het bedrijf van [X] is overgenomen door het bedrijf [U], een dealer uit Amsterdam.
4.11
De conclusie is dan ook dat voor de beperking van het verlenen van toestemming voor de overdracht van het dealerschap tot één, door Renault aangewezen overnamekandidaat, geen voldoende rechtvaardiging is gegeven. Renault is met die beperking jegens [A] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de dealerovereenkomsten, zoals hiervoor omschreven onder 4.10. Daaraan doet niet af dat [A] volgens Renault het alternatief had de ondernemingen aan een ander te verkopen zonder het dealerschap, omdat dat alternatief voor Renault geen vrijbrief was om [A] te beperken in haar mogelijkheden ook het dealerschap over te dragen. Het hof laat dan nog in het midden dat niet aannemelijk is gemaakt dat [A] bij een dergelijke verkoop eenzelfde resultaat had kunnen behalen als bij verkoop van de ondernemingen met overdracht van het dealerschap.
4.12
Niet in geschil is dat de tekortkoming Renault verplicht de schade te vergoeden die [A] daardoor heeft geleden.
4.13
Met een zorgvuldige afwikkeling van de relatie verdraagt zich voorts niet dat, zoals [A] aanvoert, Renault door het moment van de opzegging van de dealerovereenkomst met [A] Zaltbommel (13 mei 2002) welbewust de onderhandelingen tussen [A] en de aangewezen overnamekandidaat [W], toen die op hun hoogtepunt waren, in voor [A] nadelige zin heeft beïnvloed, teneinde de kosten voor [W] zo laag mogelijk te houden. Om aan te nemen dat dit het geval is geweest – Renault heeft het weersproken – is nodig dat komt vast te staan:
- -
dat de onderhandelingen tussen [A] en [W] op het moment van opzegging op hun hoogtepunt waren,
- -
dat Renault dat wist,
- -
dat de opzegging de onderhandelingen heeft beïnvloed in die zin dat [W] daardoor een lager bod hebben gedaan.
Gelet op haar bewijsaanbod zal [A] in de gelegenheid worden gesteld het bewijs hiervan te leveren. Het hof wijst partijen erop dat de bewijsopdracht tot de hiervoor genoemde punten is beperkt en dat het enkel zinvol is getuigen naar voren te brengen die iets kunnen verklaren dat van belang is voor het bewijs van deze punten.
4.14
De grieven IV en VII betreffen de stelling van [A] dat Renault in de periode rond de opzegging van de dealerovereenkomsten een ontmoedigingsbeleid jegens haar heeft gevoerd, teneinde de overeenkomsten te kunnen beëindigen op een voor de opvolgend dealer of Renault zo gunstig mogelijke wijze. [A] wijst in dit verband onder meer op een onderzoek door de directeur van Renault naar klachten van klanten, een onterechte strafkorting in het kader van de variabele margeregeling, onjuiste facturen, de terbeschikkingstelling van moeilijk verkoopbare demo’s, onjuiste renteberekening door (de met Renault verbonden financieringsmaatschappij) RCI en het niet-ontvangen van een metropolitanmarge.
4.15
Hoewel juist is dat de relevante feiten en omstandigheden moeten worden bezien in onderlinge samenhang, betekent dat nog niet dat daaruit zonder meer de conclusie volgt dat Renault met de haar verweten handelingen welbewust het bedrijf van [A] en haar bedrijfsvoering heeft willen schaden. Feiten of omstandigheden die een voldoende aanwijzing vormen dat de bedoelde handelingen zijn ingegeven door een dergelijke opzet, zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken. Het hof gaat dan ook aan de stelling van [A] dat dit het geval is geweest, als speculatief voorbij. De grief IV en VII falen.
4.16
Grief V heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat de schade die [A] door de opzegging lijdt, als haar ondernemersrisico voor haar eigen rekening moet blijven.
4.17
Voor zover [A] met deze grief heeft willen betogen dat zij vanwege de opzegging van de dealerovereenkomsten, op grond van de redelijkheid en billijkheid of anderszins, een aanspraak op schadevergoeding heeft, ondanks de rechtmatigheid van de opzegging en buiten hetgeen hiervoor onder 4.10 tot en met 4.13 is overwogen, dan faalt dit betoog. Voor het aannemen van een dergelijke aanspraak is – mede gegeven de opzegbaarheid van de overeenkomsten en de daarvoor voorgeschreven opzegtermijn - niet voldoende dat de opzegging [A] hard heeft getroffen. Bijkomende feiten of omstandigheden die wel tot een dergelijke aanspraak kunnen leiden, zijn onvoldoende gesteld of gebleken. De grief faalt.
4.18
Grief VI betreft de door [A] gestelde ongerechtvaardigde verrijking van Renault. Die verrijking is volgens [A] het gevolg van de omstandigheid dat zij bij de overdracht van haar ondernemingen aan [W] een vergoeding voor de goodwill heeft ontvangen die lager is dan de waarde daarvan.
4.19
De grief faalt. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat Renault door de beweerde te lage vergoeding van de goodwill is verrijkt, zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken. De vruchten die Renault volgens [A] na de beëindiging van de dealerovereenkomsten nog plukt van de naamsbekendheid en goodwill van [A], zijn geen gevolg van de overdracht van de ondernemingen van [A] noch van een te lage vergoeding van goodwill.
4.20
Grief VIII heeft geen zelfstandige betekenis en moet daarom buiten behandeling blijven.
4.21
Het hof zal elke verdere beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomst van de getuigenverhoren.
5. Beslissing
Het hof:
laat [A] toe door middel van getuigen te bewijzen:
- -
dat de onderhandelingen tussen [A] en [W] op het moment van opzegging op hun hoogtepunt waren,
- -
dat Renault dat wist,
- -
dat de opzegging de onderhandelingen heeft beïnvloed in die zin dat [W] daardoor een lager bod hebben gedaan;
bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord door mr. W.J.J. Los, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam op woensdag 18 november 2009 van 09.30 uur tot uiterlijk 13.00 uur;
bepaalt dat partijen tot twee weken na heden aan de roladministratie van het hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen op dat tijdstip verhinderd zijn te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen en de getuigen in de komende drie maanden, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, W.J.J. Los en C.H.M. van Altena en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 29 september 2009.