Zie hierover nader G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, tiende druk, 2021, XIV.2.
HR, 21-09-2021, nr. 20/00524
ECLI:NL:HR:2021:1264
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-09-2021
- Zaaknummer
20/00524
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1264, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑09‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:623
ECLI:NL:PHR:2021:623, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1264
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0283
Uitspraak 21‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. Opzettelijke schending van ambtsgeheim, meermalen gepleegd (art. 272.1 Sr). Wachtmeester 1e klasse van KMar vraagt frequent voor privédoeleinden informatie over personen op in systemen en deelt in één geval informatie met een derde. Bewijsklacht ‘telkens’ schenden ambtsgeheim. HR: Het ‘schenden’ van een geheim i.d.z.v. art. 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (vgl. ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527). Uit bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat verdachte meermalen geheime gegevens heeft verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd was. V.zv. de bewezenverklaring inhoudt dat verdachte ‘telkens’ een geheim i.d.z.v. art. 272 Sr heeft geschonden, is zij dus ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00524 M
Datum 21 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, van 13 februari 2020, nummer 21/003394-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (de militaire kamer), opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte ‘telkens’ opzettelijk een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft geschonden, niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 december 2017 te IJmuiden, in ieder geval in Nederland, telkens een geheim waarvan hij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt van [functie] Koninklijke Marechaussee en wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte in/uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie/KMar en/of het Recherche Basissysteem en/of […] en/of […] in elk geval uit een of meerdere politionele informatie systemen informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen bevraagd en/of opgezocht en/of uit dat systeem/die systemen gehaald voor eigen privé gebruik.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 25 januari 2018 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee, opgemaakte proces-verbaal van 22 december 2017 (dossierpagina 13 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever], zakelijk weergegeven:
Bij aanvang van het verhoor deelde ik de aangever mede dat hij zou worden gehoord naar aanleiding van een klacht betreffende een buurvrouw van [verdachte] die volgens haar de buren van hem zou natrekken waaronder haarzelf. Tijdens het onderzoek bij de Sectie Interne Onderzoeken is vast komen te staan dat [verdachte] inderdaad zijn buurman had bevraagd en ook de rest van de straat waar hij woonachtig is regelmatig nakijkt in […]. Ook bevraagt hij drie andere straten in de buurt van zijn woonadres.
De aangever verklaarde:
Ik wens aangifte te doen van artikel 272, schending ambtsgeheim als genoemd in het Wetboek van Strafrecht, gepleegd door de [functie] Koninklijke Marechaussee [verdachte].
[verdachte] is als medewerker van het Brigade Informatie Knooppunt werkzaam binnen mijn brigade, gevestigd op de KMar brigade Noord Holland te IJmuiden. Voor de uitoefening van zijn taak is hij gerechtigd tot het bevragen in Bedrijfs Processen Systeem (BPS), Recherche Basis Systeem (RBS), […], […]. Voor zover de bevragingen niet gedaan zijn uit hoofde van zijn functie, maar voor privédoeleinden zijn bevraagd, had [verdachte] daar geen toestemming voor. Het is ook algemeen bekend, en zeker bij medewerkers van de Brigade Informatie Knooppunten, dat het niet is toegestaan om informatie te bevragen voor privédoeleinden.
Ik heb [verdachte] nooit toestemming gegeven om voor privédoeleinden bevragingen te doen. [verdachte] had van mij geen toestemming om anders te handelen dan in de voorschriften is voorgeschreven.
Ik heb de planning laten uitzoeken of op de opgegeven data en tijdstippen dat deze bevragingen zijn gedaan [verdachte] op dienst was:
Deze tijdstippen waren:
4 jan 2017 10:49:50
6 jan 2017 12:15:47
17 mrt 2017 9:58:59
3 mei 2017 11:31:52
9 mei 2017 9:21:05
15 mei 2017 13:23:31
6 juni 2017 12:36:55
14 juni 2017 13:52:30
19 juni 2017 17:20:36
2 okt 2017 20:58:54
1 nov 2017 10:06:11
10 nov 2017 16:40:53
19 nov 2017 14:16:41
Op de aangegeven dagen was [verdachte] wel op dienst.
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 25 januari 2018 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk adjudant-onderofficier en eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee opgemaakte proces-verbaal van 17 januari 2018 (dossierpagina 19 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: Welke systemen kan jij raadplegen binnen jouw functie?
A: Meerdere, BPS, VBS, […], […], GBA, internet.
A: BPS is een Marechaussee invoersysteem van zaken die je onderzoekt. Het zijn politie en informatiesystemen.
V: Met wie mag je deze informatie delen?
A: Met de mensen waarmee ik werkzaam ben bij de Marechaussee.
V: Heb je [betrokkene 1] opgezocht in politionele systemen?
A: Misschien dat ik ooit heb gezocht op haar straat en dat ik zo ook bij haar ben uitgekomen.
O: In ons gesprek had je al aangegeven dat je je buurman had nagetrokken of te wel opgezocht in de politionele systemen.
A: Ik heb in […] gekeken en gezocht op “No Fear”. Toen kwam ik al redelijk snel op de naam [betrokkene 2]. Dat bleek [betrokkene 2] te zijn. Ik heb toen op zijn naam gezocht en heb gezien wat voor antecedenten hij had. Ik heb op zijn naam in […] gelezen. Ik heb onder andere gezien dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was. Ik heb dat opgezocht voor mijn eigen veiligheid en die van mijn gezin.
Er was weer een incident gebeurd en mijn buurman, [betrokkene 3], was in emotionele toestand bij ons. Op een gegeven moment hoorden we de hond weer en ik zag dat [betrokkene 3] helemaal uit zijn slof schoot en naar de deur liep. Ik hoorde dat hij zei: “Zijn kop gaat er af”. Ik was er van overtuigd dat hij die [betrokkene 2] of die hond van [betrokkene 2] wat aan wilde doen waardoor [betrokkene 2] [betrokkene 3] iets aan zou doen. Ik heb tegen [betrokkene 3] geroepen: “Hier blijven. Die gek is vuurwapengevaarlijk”. De enige die dat op dat moment ook gehoord heeft was [betrokkene 4], mijn vrouw.
V: Heb je behalve [betrokkene 2] nog meer opgezocht in de politionele systemen?
A: Ik heb [betrokkene 5] ook bekeken. Die kwam er tegelijk met [betrokkene 2] uit. Ze hadden veel gezamenlijke incidenten. [betrokkene 3], mijn eigen buurman, heb ik ook gekeken.
A: Ter lering van nieuwe […] heb ik mijn eigen naam wel eens bevraagd of mijn ouders.
V: Jij kan je niet herinneren dat je meer hebt opgevraagd?
A: Ja, ik heb meer opgevraagd. Telefoonnummers. De straat. [a-straat] bijvoorbeeld.
A: Ik heb mijn buurvrouw [betrokkene 6] in […] bekeken.
O: Ook heb je straten in [plaats] bevraagd.
V: Weet je welke adressen je bevraagd hebt?
A: De [b-straat] denk ik echt. [a-straat] en mijn nieuwe straat de [c-straat] ook.
V: Waarom heb je die adressen bevraagd?
A: [b-straat] vanwege [betrokkene 1] denk ik. [a-straat] om te kijken wat er allemaal gebeurd was. Een [c-straat] heb ik bevraagd omdat ik op de voetbalclub had gezegd dat ik zou gaan verhuizen. Ik hoorde dat daar een drugsverslaafde man woonde. Ik heb toen ook in […] gekeken en zag dat er inderdaad wel een man met criminele antecedenten woonde.
O: [a-straat 1] is bevraagd.
V: Wie woont daar?
A: Ik denk dat [betrokkene 8] daar woonde.
O: [a-straat 2] is bevraagd.
V : Waarom heb je dat adres bevraagd?
A: Dat is het adres van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] en [betrokkene 2].
O: [a-straat 3] is bevraagd.
V: Wie woont daar?
A: [betrokkene 9].
O: [a-straat 4] is bevraagd.
V: Waarom heb je je eigen adres bevraagd?
A: Omdat ik toen bezig was om te kijken wat daar allemaal gebeurd was voor mijn tijd dat ik daar woonde.
V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?
A: Nee.
V: Wat heb je met deze informatie gedaan?
A: Alles voor mezelf gehouden. Behalve dan dat ik in die opwelling aan [betrokkene 3] verteld heb dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was.
A: Ik denk dat ik de [c-straat] heb ingevoerd en bij de adressen waar ik meer heb zien staan, heb ik doorgevraagd om te zien wat voor mensen daar woonden.
V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?
A: Nee.
V: Waarom heb je specifiek het adres van je ouders bevraagd?
A: Nieuwgierigheid.
V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?
A: Nee.
O: En [d-straat] is bevraagd.
V: Waarom heb je deze zoekslag gemaakt?
A: Daar stond een huis te koop waar ik interesse in had.
V : Waarom heb je specifiek de adressen [d-straat 1], [d-straat 2] en [d-straat 3] bevraagd?
A: Dat is dan weer gebeurd omdat er meerdere incidenten op zo’n adres stonden in die straat. Dan heb ik door gevraagd.
O: Ook heb je de persoonssleutel […] bevraagd.
V: Wie is dit?
A: Dat is mijn vader. Puur uit nieuwsgierigheid.
O: Ook is verbalisantnummer […] in combinatie met [plaats] bevraagd.
V: Wie is deze verbalisant?
A: Dit is een parkeerwachter in [plaats]. Ik zag dat er een bekeuring onder mijn ruitenwisser zat. Omdat er wel verhalen gingen over die parkeerwachter, dat hij voor de lulligste dingen boetes schreef en dat er vaker klachten over hem waren, heb ik het verbalisantnummer van de parkeerwachter in […] nagekeken.
O: [betrokkene 7] is ook bevraagd door je.
V: Waarom heb je hem bevraagd?
A: Misschien dat ik op mijn achternaam gezocht heb en dat ik gewoon uit nieuwsgierigheid hem heb doorbevraagd.
V: Wist je dat bij het gebruik van je account medegedeeld wordt dat het oneigenlijk gebruik strafbaar gesteld is?
A: Ja, dat weet ik. Maar na verloop van tijd klik je dat gewoon door.
3. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 30 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb uit veiligheid voor mezelf en voor mijn omgeving verschillende systemen geraadpleegd.
[betrokkene 2] had een pitbull die al eens gebeten had. Ik had een kleine meid. Ik wilde dit eventueel aan de wijkagent doorgeven. Uit de systemen die ik bevroeg bleek dat de persoon die ik bevroeg vuurwapengevaarlijk was.
Ik wist dat hij lid was van een motorbende. Ik zou aan de politie doorgeven wat zij niet wisten.
We zaten in ons tijdelijke huis en hoorden dat er weer iets was gebeurd met de pitbull. Mijn buurman was kwaad en ik heb hem toen in een split second ingelicht. Ik heb ook een parkeerwachter nagetrokken. Ik was het niet eens met een uitgeschreven boete. Uit de systemen kwam echter niets over die parkeerwachter. Ik heb de boete daarom gewoon betaald en ik heb niets met de informatie gedaan. Ik heb ook op het huis van mijn ouders gekeken.
Ik heb ook in de buurt van een nieuwe woning in het systeem gekeken.”
3.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De militaire kamer is van oordeel dat (...) sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. De stelling van de verdediging dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af.
Bovendien heeft verdachte, zoals hiervoor reeds vermeld, in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie weldegelijk gedeeld. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de informatie over [betrokkene 2] heeft gedeeld met [betrokkene 3] en dat hij dat in een split second deed omdat [betrokkene 3] [betrokkene 2], dan wel diens hond, in een emotionele toestand te lijf dreigde te gaan.”
3.2.4
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd.
3.3.1
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘schenden’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.
3.3.2
Artikel 272 lid 1 Sr luidt:
“Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.”
3.3.3
Het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (vgl. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527).
3.4
Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat de verdachte meermalen geheime gegevens heeft verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd was. Voor zover de bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte ‘telkens’ een geheim in de zin van artikel 272 Sr heeft geschonden, is zij dus ontoereikend gemotiveerd.
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.
4. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2021.
Conclusie 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Militaire kamer. Opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd. Preliminair verweer nietigheid inleidende dagvaarding. Ontvankelijkheid OM ivm klachtvereiste. Schending geheim als bedoeld in art. 272 Sr. Klacht over beslissing hof ter zake van schending van geheim slaagt. Conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00524 M
Zitting 22 juni 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 13 februari 2020 door de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (verder: het hof) wegens “opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 38 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 19 dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
3. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat:
“1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 december 2017 te IJmuiden, in ieder geval in Nederland, (telkens) een geheim waarvan hij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt van politieambtenaar/ [functie] Koninklijke Marechaussee en/of wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte (telkens) in/uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie/KMar en/of het Recherche Basissysteem en/of […] en/of […] in elk geval uit een of meerdere politionele informatie systemen informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen heeft bevraagd en/of opgezocht en/of uit dat systeem/die systemen heeft gehaald voor eigen privé gebruik;”
4. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 december 2017 te IJmuiden, in ieder geval in Nederland, telkens een geheim waarvan hij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt van [functie] Koninklijke Marechaussee en wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte in/uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie/KMar en/of het Recherche Basissysteem en/of […] en/of […] in elk geval uit een of meerdere politionele informatie systemen informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen bevraagd en/of opgezocht en/of uit dat systeem/die systemen gehaald voor eigen privé gebruik.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 25 januari 2018 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee, opgemaakte proces-verbaal van 22 december 2017 (dossierpagina 13 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever], zakelijk weergegeven: Bij aanvang van het verhoor deelde ik de aangever mede dat hij zou worden gehoord naar aanleiding van een klacht betreffende een buurvrouw van [verdachte] die volgens haar de buren van hem zou natrekken waaronder haarzelf. Tijdens het onderzoek bij de Sectie Interne Onderzoeken is vast komen te staan dat [verdachte] inderdaad zijn buurman had bevraagd en ook de rest van de straat waar hij woonachtig is regelmatig nakijkt in […] . Ook bevraagt hij drie andere straten in de buurt van zijn woonadres. De aangever verklaarde: Ik wens aangifte te doen van artikel 272, schending ambtsgeheim als genoemd in het Wetboek van Strafrecht, gepleegd door de [functie] Koninklijke Marechaussee [verdachte] .
[verdachte] is als medewerker van het Brigade Informatie Knooppunt werkzaam binnen mijn brigade, gevestigd op de KMar brigade Noord Holland te IJmuiden. Voor de uitoefening van zijn taak is hij gerechtigd tot het bevragen in Bedrijfs Processen Systeem (BPS), Recherche Basis Systeem (RBS), […] , […] . Voor zover de bevragingen niet gedaan zijn uit hoofde van zijn functie, maar voor privédoeleinden zijn bevraagd, had [verdachte] daar geen toestemming voor. Het is ook algemeen bekend, en zeker bij medewerkers van de Brigade Informatie Knooppunten, dat het niet is toegestaan om informatie te bevragen voor privédoeleinden.Ik heb [verdachte] nooit toestemming gegeven om voor privédoeleinden bevragingen te doen. [verdachte] had van mij geen toestemming om anders te handelen dan in de voorschriften is voorgeschreven.
Ik heb de planning laten uitzoeken of op de opgegeven data en tijdstippen dat deze bevragingen zijn gedaan [verdachte] op dienst was: Deze tijdstippen waren: 4 jan 2017 10:49:50 6 jan 2017 12:15:47 17 mrt 2017 9 :58:59 3 mei 2017 11:31:52 9 mei 2017 9 :21:05 15 mei 2017 13:23:31 6 juni 2017 12:36:55 14 juni 2017 13:52:30 19 juni 2017 17:20:36 2 okt 2017 20:58:54 1 nov 2017 10:06:11 10 nov 2017 16:40:53 19 nov 2017 14:16:41 Op de aangegeven dagen was [verdachte] wel op dienst. 2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 25 januari 2018 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk adjudant-onderofficier en eerste luitenant der Koninklijke Marechaussee opgemaakte proces-verbaal van 17 januari 2018 (dossierpagina 19 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven: V: Welke systemen kan jij raadplegen binnen jouw functie?A: Meerdere, BPS, VBS, […] , […] , GBA, internet. A: BPS is een Marechaussee invoersysteem van zaken die je onderzoekt. Het zijn politie en informatiesystemen. V: Met wie mag je deze informatie delen?A: Met de mensen waarmee ik werkzaam ben bij de Marechaussee. V: Heb je [betrokkene 1] opgezocht in politionele systemen? A: Misschien dat ik ooit heb gezocht op haar straat en dat ik zo ook bij haar ben uitgekomen. O: In ons gesprek had je al aangegeven dat je je buurman had nagetrokken of te wel opgezocht in de politionele systemen.A: Ik heb in […] gekeken en gezocht op “No Fear”. Toen kwam ik al redelijk snel op de naam [betrokkene 2] . Dat bleek [betrokkene 2] te zijn. Ik heb toen op zijn naam gezocht en heb gezien wat voor antecedenten hij had. Ik heb op zijn naam in […] gelezen. Ik heb onder andere gezien dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was. Ik heb dat opgezocht voor mijn eigen veiligheid en die van mijn gezin. Er was weer een incident gebeurd en mijn buurman, [betrokkene 3] , was in emotionele toestand bij ons. Op een gegeven moment hoorden we de hond weer en ik zag dat [betrokkene 3] helemaal uit zijn slof schoot en naar de deur liep. Ik hoorde dat hij zei: “Zijn kop gaat er af”. Ik was er van overtuigd dat hij die [betrokkene 2] of die hond van [betrokkene 2] wat aan wilde doen waardoor [betrokkene 2] [betrokkene 3] iets aan zou doen. Ik heb tegen [betrokkene 3] geroepen: “Hier blijven. Die gek is vuurwapengevaarlijk”. De enige die dat op dat moment ook gehoord heeft was [betrokkene 4] , mijn vrouw. V: Heb je behalve [betrokkene 2] nog meer opgezocht in de politionele systemen?A: Ik heb [betrokkene 5] ook bekeken. Die kwam er tegelijk met [betrokkene 2] uit. Ze hadden veel gezamenlijke incidenten. [betrokkene 3] , mijn eigen buurman, heb ik ook gekeken.
A: Ter lering van nieuwe […] heb ik mijn eigen naam wel eens bevraagd of mijn ouders. V: Jij kan je niet herinneren dat je meer hebt opgevraagd?A: Ja, ik heb meer opgevraagd. Telefoonnummers. De straat. [a-straat] bijvoorbeeld. A: Ik heb mijn buurvrouw [betrokkene 6] in […] bekeken. O: Ook heb je straten in [plaats] bevraagd.V: Weet je welke adressen je bevraagd hebt?A: De [b-straat] denk ik echt. [a-straat] en mijn nieuwe straat de [c-straat] ook. V: Waarom heb je die adressen bevraagd? A: [b-straat] vanwege [betrokkene 1] denk ik. [a-straat] om te kijken wat er allemaal gebeurd was. Een [c-straat] heb ik bevraagd omdat ik op de voetbalclub had gezegd dat ik zou gaan verhuizen. Ik hoorde dat daar een drugsverslaafde man woonde. Ik heb toen ook in […] gekeken en zag dat er inderdaad wel een man met criminele antecedenten woonde. O: [a-straat 1] is bevraagd.V: Wie woont daar?A: Ik denk dat [betrokkene 8] daar woonde. O: [a-straat 2] is bevraagd.V : Waarom heb je dat adres bevraagd?A: Dat is het adres van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] en [betrokkene 2] . O: [a-straat 3] is bevraagd.V: Wie woont daar?A: [betrokkene 9]. O: [a-straat 4] is bevraagd.V: Waarom heb je je eigen adres bevraagd?A: Omdat ik toen bezig was om te kijken wat daar allemaal gebeurd was voor mijn tijd dat ik daar woonde. V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?A: Nee. V: Wat heb je met deze informatie gedaan?A: Alles voor mezelf gehouden. Behalve dan dat ik in die opwelling aan [betrokkene 3] verteld heb dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was. A: Ik denk dat ik de [c-straat] heb ingevoerd en bij de adressen waar ik meer heb zien staan, heb ik doorgevraagd om te zien wat voor mensen daar woonden. V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?A: Nee. V: Waarom heb je specifiek het adres van je ouders bevraagd?A: Nieuwgierigheid. V: Heb je deze bevragingen gedaan voor de uitvoering van de dienst?A: Nee. O: En [d-straat] is bevraagd.V: Waarom heb je deze zoekslag gemaakt?A: Daar stond een huis te koop waar ik interesse in had. V : Waarom heb je specifiek de adressen [d-straat 1] , [d-straat 2] en [d-straat 3] bevraagd?A: Dat is dan weer gebeurd omdat er meerdere incidenten op zo’n adres stonden in die straat. Dan heb ik door gevraagd. O: Ook heb je de persoonssleutel […] bevraagd. V: Wie is dit? A: Dat is mijn vader. Puur uit nieuwsgierigheid.
O: Ook is verbalisantnummer […] in combinatie met [plaats] bevraagd. V: Wie is deze verbalisant?A: Dit is een parkeerwachter in [plaats] . Ik zag dat er een bekeuring onder mijn ruitenwisser zat. Omdat er wel verhalen gingen over die parkeerwachter, dat hij voor de lulligste dingen boetes schreef en dat er vaker klachten over hem waren, heb ik het verbalisantnummer van de parkeerwachter in […] nagekeken. O: [betrokkene 7] is ook bevraagd door je. V: Waarom heb je hem bevraagd?A: Misschien dat ik op mijn achternaam gezocht heb en dat ik gewoon uit nieuwsgierigheid hem heb doorbevraagd. V: Wist je dat bij het gebruik van je account medegedeeld wordt dat het oneigenlijk gebruik strafbaar gesteld is?A: Ja, dat weet ik. Maar na verloop van tijd klik je dat gewoon door. 3. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 30 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Ik heb uit veiligheid voor mezelf en voor mijn omgeving verschillende systemen geraadpleegd. [betrokkene 2] had een pitbull die al eens gebeten had. Ik had een kleine meid. Ik wilde dit eventueel aan de wijkagent doorgeven. Uit de systemen die ik bevroeg bleek dat de persoon die ik bevroeg vuurwapengevaarlijk was. Ik wist dat hij lid was van een motorbende. Ik zou aan de politie doorgeven wat zij niet wisten. We zaten in ons tijdelijke huis en hoorden dat er weer iets was gebeurd met de pitbull. Mijn buurman was kwaad en ik heb hem toen in een split second ingelicht. Ik heb ook een parkeerwachter nagetrokken. Ik was het niet eens met een uitgeschreven boete. Uit de systemen kwam echter niets over die parkeerwachter. Ik heb de boete daarom gewoon betaald en ik heb niets met de informatie gedaan. Ik heb ook op het huis van mijn ouders gekeken. Ik heb ook in de buurt van een nieuwe woning in het systeem gekeken.”
6. De bewijsoverweging van het hof houdt in:
“BewezenverklaringVerdachte heeft bekend dat hij in de tenlastegelegde periode in de genoemde systemen informatie over verschillende personen heeft opgevraagd. Hij verklaarde dat hij dat deed ten behoeve van veiligheid voor zichzelf en zijn omgeving. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat voor opzettelijk schenden van een ambtsgeheim vereist is dat de informatie aan derden wordt verstrekt. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de informatie enkel heeft bekeken en niet aan derden heeft verstrekt. De militaire kamer is van oordeel dat er wel sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. De stelling van de verdediging dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af. Bovendien heeft verdachte, zoals hiervoor reeds vermeld, in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie wel degelijk gedeeld. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de informatie over [betrokkene 2] heeft gedeeld met [betrokkene 3] en dat hij dat in een split second deed omdat [betrokkene 3] [betrokkene 2] , dan wel diens hond, in een emotionele toestand te lijf dreigde te gaan. Dat verdachte bij het delen van die informatie handelde uit overmacht (door een noodsituatie) zoals betoogd, acht het hof niet aannemelijk geworden. […]”
Het eerste middel en de bespreking daarvan (preliminair verweer nietigheid inleidende dagvaarding)
7 . Het eerste middel klaagt dat de beslissing van het hof met betrekking tot de geldigheid van de tenlastelegging onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd doordat het hof de dagvaarding niet nietig heeft verklaard na een daartoe opgeworpen preliminair verweer ex art. 283 Sv, inhoudend dat de dagvaarding in strijd met art. 261 Sv onvoldoende duidelijk en/of feitelijk is en daardoor niet voldoet aan de eis van de beschuldigingsfunctie van de tenlastelegging.
8. De verdachte is in eerste aanleg door de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, vrijgesproken. De aantekening van het mondelinge vonnis van 8 juni 2018 bevat onder meer de volgende passage:
“[…]Dat verdachte wordt vrijgesproken heeft ook te maken met de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd. Ik moet oordelen op grond van de tenlastelegging en moet dan veel inlezen.”
9 . Tegen de uitspraak van de militaire politierechter heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 30 januari 2020 is het preliminaire verweer van de verdediging als volgt verworpen:
“De raadsman deelt mede, zakelijk weergegeven:Ik wens een preliminair verweer te voeren. Ik ben namelijk van mening dat de dagvaarding nietig is omdat de tenlastelegging van het feit onvoldoende feitelijk is omschreven. Er staat niet vermeld in welke gevallen er sprake was van schending van het ambtsgeheim. De tenlastelegging is onvoldoende feitelijk en niet concreet.De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:Naar mijn mening is de tenlastelegging wel voldoende duidelijk. Voor verdachte is het voldoende duidelijk waar het om gaat.Na schorsing voor beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het gaat om de dagvaarding in samenhang met het strafdossier. In het onderhavige geval is het voor verdachte voldoende duidelijk waar hij van wordt verdacht en waartegen hij zich dient te verweren. Ook voor het hof is het duidelijk waarover dient te worden geoordeeld. De dagvaarding is daarom niet nietig en het preliminaire verweer wordt verworpen.”
10. Hoewel de klacht zich richt tegen ’s hofs beslissing tot verwerping van voormeld preliminair verweer, merk ik voor de volledigheid op dat de raadsman ook bij pleidooi heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig is. Zijn aan het hof overgelegde en aan het zittingsverbaal gehechte pleitnota houdt daarover het volgende in:
“Nietige dagvaarding (preliminair verweer)1. Dagvaarding nietig ten aanzien van schenden ambtsgeheim nu de tenlastelegging onvoldoende concreet en feitelijk omschreven is. 2. De militaire politierechter oordeelde ook al dat door de wijze waarop tenlastelegging was geformuleerd er teveel ingelezen moest worden. […]Tenlastelegging onvoldoende feitelijk30. Als u al tot een bewezenverklaring zou komen dan levert het ten laste gelegde feit geen strafbaar feit op nu in de tenlastelegging niet voldoende feitelijk is omschreven door welke handeling cliënt zijn ambtsgeheim heeft geschonden. De verdediging verzoekt u dan ook over te gaan tot een vrijspraak. 31. Ook de militaire politierechter was van mening dat door de wijze waarop de tenlastelegging was geformuleerd er te veel in moest worden gelezen. […]”
11. In het bestreden arrest heeft het hof daaromtrent het volgende overwogen:
“De geldigheid van de tenlasteleggingDe raadsman heeft tijdens de terechtzitting van 30 januari 2020 een preliminair verweer gevoerd inhoudende dat de tenlastelegging onvoldoende concreet is omschreven en dat de dagvaarding daarom nietig dient te worden verklaard. De militaire kamer van het hof heeft dit preliminaire verweer ter terechtzitting verworpen omdat hij van oordeel is dat de tenlastelegging, gelezen in samenhang met het dossier, voldoende duidelijk is. Het is voor verdachte voldoende duidelijk waarvan hij wordt verdacht en waartegen hij zich dient te verweren en ook voor het hof is het duidelijk waarover dient te worden geoordeeld. De dagvaarding is daarom niet nietig verklaard en het preliminaire verweer is verworpen. De raadsman heeft in zijn pleidooi dit verweer herhaald. De militaire kamer verwerpt dit verweer op de dezelfde gronden die zijn genoemd bij de verwerping van het preliminaire verweer en voegt daaraan toe dat ook tijdens de inhoudelijke behandeling duidelijk is geworden dat het verdachte en de raadsman volstrekt duidelijk was waar de tenlastelegging op zag.”
12. In de toelichting van het middel wordt aangevoerd dat het voor de verdachte niet duidelijk was tegen welke concrete bevragingen hij zich diende te verweren. Ter onderbouwing citeert de steller van het middel een zin zonder de herkomst daarvan aan te geven. Niettemin begrijp ik dat hij de geciteerde zin heeft ontleend aan de strafmotivering van het hof. Het gaat om de volgende overweging van het hof: “Verdachte heeft gedurende een lange periode zeer frequent, voor privédoeleinden informatie over personen opgevraagd in de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen.” Welke (ondersteunende) betekenis de steller van het middel hiermee wil geven aan het eerste middel, blijft in de schriftuur onvermeld.
13. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Art. 261 Sv:
“1. De dagvaarding behelst een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn; verder vermeldt zij de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld.
2. Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.[…]”
Art. 283 Sv:
“1. In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd dit verweer reeds dadelijk na de ondervraging bedoeld in artikel 273, voor te dragen en toe te lichten.
2. De officier van justitie kan daarop antwoorden.
3. De verdachte kan andermaal en, als de officier van justitie daarna weer het woord voert, nogmaals het woord voeren.
4. De rechtbank gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak over het gevoerde verweer.
5. Wordt het verweer ontijdig of ongegrond bevonden, dan wordt het onderzoek in de zaak zelf onmiddellijk voortgezet.
6. Ook ambtshalve kan de rechtbank zonder onderzoek in de zaak de nietigheid van de dagvaarding, haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uitspreken, nadat zij de officier van justitie en de verdachte heeft gehoord.”
14. Vooropgesteld dient te worden dat de functie van de tenlastelegging tweeledig is: enerzijds wordt de verdachte door middel van de tenlastelegging erover geïnformeerd voor welk strafbaar feit hij moet terechtstaan en anderzijds markeert de tenlastelegging in zoverre het onderzoeks- en beslissingskader van de rechter.1.Gelet op deze dubbele functie van de tenlastelegging spreekt het voor zich dat zij duidelijk en begrijpelijk moet zijn, juist ook voor de verdachte opdat deze weet waarop de verdediging gericht moet zijn.
15. Een voorbeeld van een tenlastelegging die te weinig specifiek is, is te vinden in HR 18 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1677, NJ 2000/229.2.De verdachte was tenlastegelegd dat hij twee twaalfjarige meisjes boekjes had laten zien met daarin seksueel getinte afbeeldingen waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar (art. 240a Sr). De tenlastelegging volstond met de enkele vermelding dat de vertoning van deze afbeeldingen schadelijk voor hen was. De dagvaarding voldeed volgens de Hoge Raad niet aan de in art. 261 Sv gestelde eis van opgave van het feit, nu niet de feitelijke inhoud van die afbeeldingen nader was aangeduid. De dagvaarding werd nietig verklaard.
16. Het hof heeft naar aanleiding van het preliminaire verweer geoordeeld dat gelet op de samenhang van de dagvaarding met het strafdossier “het voor verdachte voldoende duidelijk [is] waar hij van wordt verdacht en waartegen hij zich dient te verweren” en dat het ook “voor het hof duidelijk [is] waarover dient te worden geoordeeld”.
17. Het komt vaker voor dat het hof de vraag of de omschrijving van het feit voldoende duidelijk is, mede beziet tegen de achtergrond van het dossier.3.In het mede tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van 17 januari 2018 waarin de verklaring van de verdachte is weergegeven (bewijsmiddel 2), zijn vraag en antwoord heel concreet toegespitst op de door de verdachte gemaakte zoekslagen in de politiële systemen en de personen wie het aangaat – met naam en adres – en laat de door de verdachte verstrekte informatie zich als specifiek kwalificeren. In die verklaring zegt de verdachte bovendien aan het slot dat hij wist dat bij het gebruik van zijn account wordt meegedeeld dat het oneigenlijk gebruik strafbaar is gesteld, maar dat je “na verloop van tijd dat gewoon doorklikt”. Over hetgeen hem in de tenlastelegging verweten wordt, kan bij de verdachte dan ook geen misverstand hebben bestaan.
18. Op grond van het voorgaande acht ik de beslissing van het hof tot verwerping van het preliminaire verweer niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
19. Voor zover de toelichting op het middel in overeenkomstige zin bedoelt te klagen over de verwerping van het bij pleidooi gevoerde (herhaalde) verweer omtrent de geldigheid van de dagvaarding, heeft mutatis mutandis hetzelfde te gelden als wat ik hierboven heb opgemerkt met betrekking tot het preliminaire verweer.
20. Het middel faalt.
Het tweede middel en de bespreking daarvan (ontvankelijkheid openbaar ministerie; klachtvereiste)
21. Het tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat het hof ten onrechte het openbaar ministerie niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, althans dat het zijn beslissing ter zake ontoereikend heeft gemotiveerd, nu aan de vervolging van de verdachte geen daartoe strekkende klacht ten grondslag ligt.
22. Blijkens de eerder genoemde pleitnota van de raadsman van de verdachte, is op de terechtzitting van het hof in dit verband door de verdediging het volgende naar voren gebracht:
“Niet voldaan aan klachtvereiste door [betrokkene 2]19. In die ene zaak van [betrokkene 2] is de informatie kennelijk wel gedeeld. Echter is er - in lijn met wat de militaire politierechter ook constateerde - niet voldaan aan het klachtvereiste. [betrokkene 2] heeft geen klacht gedaan. Nu aan het klachtvereiste niet is voldaan zal het Openbaar Ministerie op dit punt niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in de strafvervolging van cliënt.”
23. Het hof heeft daarover in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“De ontvankelijkheidDe verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover de tenlastelegging ziet op de door verdachte opgevraagde informatie met betrekking tot [betrokkene 2] . Weliswaar heeft verdachte een deel van deze informatie gedeeld met [betrokkene 3] , maar [betrokkene 2] heeft geen klacht ingediend. Daarmee is niet aan het klachtvereiste voldaan.
De militaire kamer van het hof verwerpt dit verweer aangezien de met het tenlastegelegde feit geschonden norm (mede) strekt tot bescherming van de integriteit van het opsporingsapparaat van de Koninklijke Marechaussee en niet uitsluitend van het belang van degene wiens gegevens zijn bevraagd. Daarnaast is conform artikel 7 Wet politiegegevens, artikel 272, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing in geval van (schending van de geheimhoudingsplicht van) politiegegevens.”
24. De voor de beoordeling van het middel relevante wettelijke bepalingen luiden:
Art. 272 Sr:
“1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht.”
Art. 7 Wet politiegegevens:
“1. De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de taak, bedoeld in artikel 1, onderdeel a , in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
2. De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.
3. Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing.”
25. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof niet (voldoende en/of begrijpelijk) heeft gemotiveerd “waarom er niet uitsluitend sprake zou zijn van het belang van diegene wiens gegevens zijn bevraagd en waaruit blijkt dat er sprake zou zijn van politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens” en “waarom het klachtvereiste zou vervallen indien er niet uitsluitend sprake zou zijn van het belang wiens gegevens zijn bevraagd”.
26. De tenlastelegging is toegesneden op art. 272 Sr. De tenlastelegging noemt in het feitelijk gedeelte geen namen en rept in meer algemene zin van informatie (over strafrechtelijke onderzoeken) en persoonsgegevens en contactgegevens van personen. Het middel kan enkel betrekking hebben op – kort gezegd – [betrokkene 2] . Tegen de achtergrond van het dossier ziet de tenlastelegging echter ook op diverse andere personen dan [betrokkene 2] , die de verdachte in de politionele systemen heeft opgezocht. Reeds om die reden valt niet in te zien waarom het openbaar ministerie (integraal) niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte en faalt het middel deswege.
27. In het licht van de voormelde context, en gelet op de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen, acht ik voorts het oordeel van het hof dat de met het tenlastegelegde feit geschonden norm (mede) strekt tot bescherming van de integriteit van het opsporingsapparaat van de Koninklijke Marechaussee en niet uitsluitend van het belang van degene wiens gegevens zijn bevraagd niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ook voor zover wordt geklaagd dat het hof zonder nadere motivering is voorbijgegaan aan het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging op dit onderdeel, mist de klacht doel.4.
28. Het tweede middel faalt eveneens.
Het derde middel (schending geheim als bedoeld in art. 272, eerste lid, Sr)
29. Het derde middel klaagt dat uit de door het hof gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de zin van art. 272, eerste lid, Sr een geheim uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift ‘opzettelijk heeft geschonden’.
30. De raadsman van de verdachte heeft ter ’s hofs terechtzitting het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen dat geen sprake is van het openbaar maken van een geheim omdat de verdachte de informatie enkel heeft bekeken en niet aan derden heeft verstrekt en dat daarom moet worden overgegaan tot een (partiële) vrijspraak.
31. De bewijsoverweging van het hof is hierboven in randnummer 6 weergegeven. Daaruit blijkt dat het hof van oordeel is dat de verdachte reeds zijn ambtsgeheim heeft geschonden door, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen geheime informatie te ontsluiten die niet voor hem bedoeld was en dat daaraan niet afdoet dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld.
32. Het hof kon ten tijde van de uitspraak in de onderhavige zaak (13 februari 2020) nog niet bekend zijn met het arrest dat de Hoge Raad kort nadien zou wijzen. In HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 gaat de Hoge Raad nader in op het begrip ‘schenden van een geheim’ als bedoeld in art. 272 Sr en overweegt hij dienaangaande:
“2.3 De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘schenden’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.
2.4.1 Artikel 272 lid 1 Sr luidt:
“Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.”
2.4.2 De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 272 lid 1 Sr houdt ten aanzien van de daarin voorkomende term ‘schenden’ onder meer het volgende in. Naar aanleiding van de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke regeringsontwerp van artikel 291 Sr, de voorloper van artikel 272 Sr, is bij de inwerkingtreding op 1 september 1886 van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1881, 35) het woord ‘openbaren’ in artikel 291 Sr gewijzigd in ‘bekendmaken’. Dat werd als volgt toegelicht:
“Zowel voor “openbaart” in art. 291, als voor “bekend maakt of mededeelt” in art. 292, is de uitdrukking “bekendmaakt” gesteld. Deze laatste uitdrukking is de juiste en voor verschil in terminologie in de beide artikels geene reden. (...) “Openbaren” is te eng, want het veronderstelt dat iets ter algemeene kennis gebragt wordt; terwijl toch verraad ook aan één persoon strafbaar zijn moet.” (H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1891, p. 427)
2.4.3 Bij wet van 30 juni 1967 houdende vaststelling van algemene bepalingen omtrent de bestraffing van schending van geheimen (Stb. 1967, 377) is in artikel I artikel 272 Sr gewijzigd, in die zin dat ‘bekendmaken’ is gewijzigd in ‘schenden’. De geschiedenis van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 30 juni 1967 (Stb. 1967, 377) houdt onder meer het volgende in:
- -
de memorie van toelichting:
“Nieuw is in de voorgestelde redactie van het artikel ook het werkwoord „schenden”. Dit lijkt juister dan het door de bestaande tekst gebezigde „bekendmaken”. Niet strafbaar is immers de ambtsdrager, die een geheim bekend maakt aan degene, aan wie hij het ambtshalve juist moet bekendmaken; zo zal bij voorbeeld de opsporingsambtenaar straffeloos het opgespoorde feit moeten kunnen vastleggen in een proces-verbaal, en het lid ener adviescommissie de hem bekende gegevens moeten kunnen gebruiken bij de opstelling van een (zo nodig geheim) advies. In deze niet-strafbare gevallen nu, wordt het geheim wel degelijk aan iemand „bekend gemaakt”, doch het wordt niet „geschonden”.” (Kamerstukken II 1952/53, 3030, nr. 3, p. 5)
- -
de memorie van antwoord:
“Tenslotte moet de ondergetekende tegen het voorstel dat in het voorlopig verslag wordt gedaan nog deze bedenking aanvoeren, dat het woord „bekendmaken”, dat overigens ook in de huidige wet staat, sterk het beeld oproept van publiceren, althans van ter kennis brengen aan een ruimere kring van personen, terwijl artikel 272 mede het oog heeft op het doen van mededelingen aan één tot kennisneming onbevoegde.” (Kamerstukken II 1963/64, 3030, nr. 5, p. 2)
2.5 Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Gelet hierop geeft het oordeel van het hof dat de verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door geheime gegevens voor zichzelf te ontsluiten, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”
33. Gezien deze uitspraak van de Hoge Raad is de klacht terecht. Daaraan doet niet af de overweging van het hof dat de verdachte in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie wel degelijk heeft gedeeld, waarbij het hof doelt op het moment waarop de verdachte tegen zijn buurman [betrokkene 3] riep dat [betrokkene 2] vuurwapengevaarlijk was. De bewezenverklaring spreekt immers van “telkens […] opzettelijk heeft geschonden”. Daarbij komt dat het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als “opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd”, hetgeen dus niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, en dat het hof in zijn strafmotivering heeft overwogen dat “de verdachte gedurende een lange periode, zeer frequent, voor privédoeleinden informatie over personen heeft opgevraagd in de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen” en aldus bij de strafoplegging in het nadeel van de verdachte dit herhalende karakter van de schending heeft meegewogen.
34. Het oordeel van het hof dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode zijn ambtsgeheim telkens heeft geschonden, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
35. Het derde middel slaagt.
Het vierde middel (overmacht in de zin van noodtoestand)
36. Het voorgaande brengt mee dat het vierde middel, dat erover klaagt dat het hof het beroep van de verdediging op overmacht in de zin van noodtoestand ten onrechte heeft verworpen, geen bespreking behoeft.
Slotsom
37. Het eerste en het tweede middel falen en kunnen beide met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan. Het derde middel slaagt. Het vierde middel behoeft geen bespreking.
38. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
39. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (de militaire kamer), opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2021
Zie ook HR 1 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1409, NJ 1999/181.
Vgl. HR 5 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1944, NJ 2002/46, m.nt. Van Angeren, waarin niet problematisch was de overweging van het hof: “[…] tegen de achtergrond van het dossier waarin de genoemde transacties worden beschreven aan de hand van de overeenkomsten tussen de verschillende in het geding zijnde partijen en de gegevens omtrent de uitvoering die aan de contracten is gegeven: te weten orderformulieren en de 'statements' van de rekeningen van de in de tenlastelegging genoemde natuurlijke personen, is de tenlastelegging voldoende concreet”. Zie ook de overweging van het hof in HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:394, NJ 2018/171: “Het hof is van oordeel dat de omschrijving van het onder 4 ten laste gelegde voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De omschrijving van het feit is bezien tegen de achtergrond van het dossier voldoende duidelijk en feitelijk. De dagvaarding is daarom - en ook overigens – geldig”. Ik wijs in dit verband ook nog op de aan dit laatste arrest voorafgaande conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt (randnummers 8-13).
Zie over de responsieplicht als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv: HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma.