Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-10-2018, nr. 200.228.324/01
ECLI:NL:GHARL:2018:9090, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-10-2018
- Zaaknummer
200.228.324/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:9090, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑10‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:538, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHARL:2018:6767, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑07‑2018; (Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑10‑2018
Inhoudsindicatie
In vervolg op het tussenarrest van 24 juli 2018 verklaart het hof de appellerende partij niet-ontvankelijk en veroordeelt die partij in de proceskosten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.228.324/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/173262)
arrest van 16 oktober 2018
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. Bouwbedrijf [appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.F. Koenders, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
VM Vastgoed B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: VM Vastgoed,
advocaat: mr. P.P.J.M. Bruens, kantoorhoudend te Groningen.
Het arrest van 24 juli 2018 wordt hier overgenomen.
1. Het verdere procesverloop in hoger beroep
1.1
In het tussenarrest van 24 juli 2018 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor uitlating incidenteel appel. VM Vastgoed heeft op de rol van 21 augustus 2018 laten weten af te zien van het instellen van incidenteel appel en verzoekt het hof eindarrest te wijzen.
1.2
VM Vastgoed heeft aanvullend gefourneerd. Arrest is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1
Conform de overwegingen in genoemd tussenarrest zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. Gegeven deze uitkomst in de hoofdzaak, heeft VM Vastgoed geen belang meer bij een afzonderlijke beslissing in het incident, zodat die vordering zal worden afgewezen.
2.2
[appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van VM Vastgoed (salaris advocaat: 1 punt in tarief II).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
in de hoofdzaak
verklaart het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van VM Vastgoed tot aan dit arrest vast op € 726,- aan verschotten en op € 1.074,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 oktober 2018.
Uitspraak 24‑07‑2018
Inhoudsindicatie
In eerste aanleg is appellant veroordeeld om mee te werken aan de levering van een woning. Daarbij is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de voor de levering vereiste medewerking van appellant. In hoger beroep voert geïntimeerde aan dat appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het hoger beroep niet is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (art. 3:301 BW). De verweren hiertegen van appellant slagen niet.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.228.324/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/173262 / HA ZA 17-8)
arrest van 24 juli 2018 in de zaak van:
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.F. Koenders, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
VM Vastgoed B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: VM Vastgoed,
advocaat: mr. P.P.J.M. Bruens, kantoorhoudend te Groningen.
1. Het geding in eerste instantie
1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 19 april 2017 en 23 augustus 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de rechtbank).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 15 november 2017;
- de memorie van grieven (met productie) van 20 februari 2018;
- de akte houdende incidenteel verzoek tot onbevoegdverklaring (met productie) van 27 februari 2018;
- de antwoordakte incidenteel verzoek tot onbevoegdverklaring (met producties) van 13 maart 2018.
2.2
In de hoofdzaak concludeert [appellant] tot vernietiging van het eindvonnis van de rechtbank van 23 augustus 2017 en tot niet-ontvankelijkverklaring van VM Vastgoed, dan wel tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van VM Vastgoed, met veroordeling van VM Vastgoed tot terugbetaling en -levering van al hetgeen zij teveel heeft ontvangen en ten onrechte geleverd heeft gekregen, met veroordeling van VM Vastgoed in de kosten in beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.3
VM Vastgoed concludeert in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn hoger beroep met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
2.4
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.5
Arrest is bepaald op heden. Partijen hebben hiertoe de stukken overgelegd. In het dossier van VM Vastgoed ontbreken enige pagina’s van de processtukken door een kopieerfout. Het hof heeft hiervoor geput uit het dossier van [appellant] .
3. Het geschil
3.1
Het gaat in deze zaak over het volgende.
3.2
Partijen hebben op 27 juni 2016 een overeenkomst gesloten die er - voor zover relevant - op neerkomt dat [appellant] het pand aan de [a-straat 1] te [A] (hierna: de woning), zodra hij hiervan eigenaar is, zal leveren aan VM Vastgoed.
3.3
[appellant] heeft de woning gekocht en op 26 augustus 2016 geleverd gekregen.
3.4
VM Vastgoed heeft [appellant] bij brief van 7 september 2016 gesommeerd om de woning aan haar te leveren. [appellant] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
3.5
In eerste aanleg heeft VM Vastgoed (in conventie) kort gezegd gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de overdracht en levering van de woning aan VM Vastgoed, met nevenvorderingen.
3.6
In het vonnis van 23 augustus 2017, waarvan beroep, heeft de rechtbank als volgt beslist:
"in conventie
5.1.
veroordeelt [appellant] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de overdracht en levering van de woning, conform het bepaalde in de overeenkomst van 27 juni 2016 en concept leveringsakte (productie 17 bij de dagvaarding),
5.2.
bepaalt dat, indien [appellant] in gebreke blijft de veroordeling onder 1. na te komen, dit vonnis in de plaats treedt van zijn bij akte van levering vereiste wilsverklaring en handtekening,
5.3.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten en in de beslagkosten, in totaal aan de zijde van VM Vastgoed tot op heden vastgesteld op € 2.700,45,
5.4.
veroordeelt [appellant] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
5.7.
verstaat dat op de vorderingen in voorwaardelijke reconventie niet behoeft te worden beslist, omdat de voorwaarde waaronder die vorderingen zijn ingesteld niet is vervuld."
3.7
Bij brief van 25 januari 2018 heeft de griffier van de rechtbank aan VM Vastgoed laten weten dat de zaak met nummer C/18/173262 HA ZA 17-8 niet is ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433 Rv.
4. De beoordeling
4.1
VM Vastgoed stelt dat uit de brief van de rechtbank van 25 januari 2018 blijkt dat het hoger beroep niet is in geschreven in het rechtsmiddelenregister. De levering van de woning heeft inmiddels plaatsgevonden en de leveringsakte is ingeschreven in de openbare registers. Onder verwijzing naar het bepaalde in art. 3:301 BW dient [appellant] daarom volgens VM Vastgoed niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
4.2
Het hof overweegt dat in art. 3:301 lid 2 BW is bepaald dat hoger beroep tegen een in artikel 301 lid 1 BW bedoelde uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel moet worden ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433 Rv (hierna: het rechtsmiddelenregister).
4.3
Art. 3:301 lid 2 BW strekt er volgens vaste rechtspraak toe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist. De bepaling strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld. In het licht van deze beperkte strekking van art. 3:301 lid 2 BW leidt het niet of niet tijdig inschrijven van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.
4.4
Het hof zal eerst het subsidiaire verweer van [appellant] bespreken, dat erop neerkomt dat voor niet-ontvankelijkverklaring in dit geval geen plaats is, omdat - los van de levering van de woning - tussen partijen een geschil resteert over de afgesproken koopprijs: € 200.000,- (VM Vastgoed) of € 235.000,- ( [appellant] ). Onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad stelt [appellant] dat hij in ieder geval in zoverre ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
4.5
Dit verweer slaagt niet. In zijn memorie van grieven concludeert [appellant] immers dat de vorderingen van VM Vastgoed alsnog moeten worden afgewezen, met veroordeling van VM Vastgoed tot terugbetaling en teruglevering van al hetgeen VM Vastgoed teveel heeft ontvangen en ten onrechte geleverd heeft gekregen. Deze vordering baseert [appellant] kort gezegd op de Vorleistungsplicht van VM Vastgoed (volgens [appellant] diende VM Vastgoed eerst financiering te verstrekken voor de aanschaf van de woning, wat partijen volgens [appellant] op 17 juni 2016 zijn overeengekomen), ontbinding van de overeenkomst van 27 juni 2016 dan wel schuldeisersverzuim zijdens VM Vastgoed (grief 1 en 2), toerekenbare tekortkoming dan wel dwaling (grief 3), en onverschuldigde betaling (grief 4).
4.6
Uit de vordering van [appellant] in hoger beroep en de grondslagen waarop die is gebaseerd, volgt dat [appellant] zich - anders dan hij in zijn antwoordakte in het incident doet voorkomen - niet heeft neergelegd bij zijn verplichting tot levering van de woning Hij betwist zelfs uitdrukkelijk de geldigheid van de overeenkomst waaruit deze verplichting volgens de rechtbank volgt. Het hoger beroep is daarom wel degelijk gericht tegen de veroordeling van [appellant] tot medewerking aan de levering (onderdeel 5.1 van het dictum van de rechtbank). Die veroordeling tot medewerking aan de levering is onlosmakelijk verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte (onderdeel 5.2 van het dictum van de rechtbank), terwijl anderzijds ook de vordering van VM Vastgoed waarop deze veroordeling is gebaseerd, de levering en de koopsom waartegen deze levering diende plaats te vinden, onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld waren. Anders dan in het door de Hoge Raad berechte geval waarnaar [appellant] verwijst (HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2531), heeft [appellant] niet een vordering ingesteld die ertoe strekt dat de gevolgen van de koopovereenkomst van 27 juni 2016 worden gewijzigd teneinde het door [appellant] gestelde nadeel wat betreft de koopprijs op te heffen. Het geschil is nadrukkelijk niet beperkt tot de vraag tegen welke prijs de levering zou moeten plaatsvinden. Aangezien vast staat dat het hoger beroep niet is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister en geen specifieke grieven zijn geformuleerd tegen de nevenveroordelingen van [appellant] tot betaling van de beslagkosten en de proceskosten, betekent dit dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, behoudens indien één van de hierna te bespreken primaire verweren van [appellant] slaagt.
4.7
Volgens [appellant] hoefde het hoger beroep in dit geval niet ingeschreven te worden in het rechtsmiddelenregister. Ten eerste omdat het vonnis van de rechtbank van 23 augustus 2017 niet is ingeschreven in de openbare registers als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 BW. Ten tweede omdat [appellant] aan de levering heeft meegewerkt. [appellant] wijst erop dat hij is veroordeeld tot medewerking aan de levering en dat in het vonnis van de rechtbank slechts voorwaardelijk is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de voor de leveringsakte vereiste wilsverklaring en handtekening, namelijk in het geval [appellant] zijn medewerking aan de levering weigert.
4.8
Dit verweer treft geen doel. Zoals hiervoor in 4.6 is overwogen, is de veroordeling van [appellant] tot medewerking aan de levering (onderdeel 5.1 van het dictum van de rechtbank) onlosmakelijk verbonden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van de leveringsakte (onderdeel 5.2 van het dictum van de rechtbank) en heeft [appellant] zich niet bij die veroordelingen neergelegd. Dat [appellant] in het licht van het vonnis waarvan beroep zijn medewerking heeft verleend aan de levering van de woning, betekent daarom niet dat art. 3:301 lid 2 BW hier toepassing mist. Dat het veroordelende vonnis van 23 augustus 2017 niet is ingeschreven in de openbare registers, is niet relevant omdat art. 3:301 lid 2 BW dat niet vereist. Bovendien is in de wel ingeschreven leveringsakte opgenomen dat levering is geschied krachtens dat vonnis van de rechtbank. De betrouwbaarheid van de openbare registers met het oog op rechtszekerheid in verband met de verkrijging van registergoederen speelt dus nog wel degelijk een rol.
4.9
Ook faalt het verweer van [appellant] dat inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister in dit geval geen zin zou hebben gehad, omdat VM Vastgoed de woning binnen de termijn van acht dagen na het instellen van het hoger beroep (op 20 november 2017) heeft verkocht aan een derde, te weten [B] te [A] en [B] Beheer B.V. (hierna gezamenlijk: [B] ). Anders dan [appellant] stelt, had het hoger beroep bij tijdige inschrijving in het rechtsmiddelenregister juist wél aan [B] tegengeworpen kunnen worden. Dat is nu net de strekking van art. 3:301 lid 2 BW. [B] wist immers (of kon redelijkerwijs weten) dat aan zijn koop van de woning mogelijk nog een juridisch risico verbonden was. In de akte van levering van 8 september 2017 - een openbaar stuk, dat is ingeschreven in de registers - waarbij [appellant] de woning heeft geleverd aan VM Vastgoed, is expliciet vermeld dat deze levering plaatsvindt krachtens het vonnis van de rechtbank van 23 augustus 2017.
4.10
De voorgaande overwegingen leiden het hof tot de slotsom dat het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Alvorens daartoe over te gaan, zal het hof VM Vastgoed gelegenheid bieden zich uit te laten over het instellen van incidenteel hoger beroep, aangezien in eerste aanleg niet alle vorderingen van VM Vastgoed zijn toegewezen. Gelet op het doel van deze akte, zal [appellant] geen gelegenheid krijgen voor een antwoordakte. Indien VM Vastgoed aangeeft dat zij incidenteel beroep wenst in te stellen, gaat de zaak naar een zes weken later gelegen roldatum voor memorie van grieven in incidenteel appel. Indien VM Vastgoed daarentegen arrest vraagt, gaat de zaak naar een roldatum twee weken verder voor fourneren.
4.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van 21 augustus 2018 voor uitlating incidenteel appel door VM Vastgoed (geen antwoordakte).
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 juli 2018.