ABRvS, 09-04-2014, nr. 201309303/1/A4
ECLI:NL:RVS:2014:1264
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-04-2014
- Zaaknummer
201309303/1/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1264, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑04‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2013:11109, Niet ontvankelijk
Uitspraak 09‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het college besloten tot invordering van dwangsommen ten bedrage van in totaal € 50.000,00 die volgens het college op 21 en 22 januari 2012 en 4, 17 en 24 februari 2012 wegens niet-naleving van een aan Abengoa op 2 november 2011 opgelegde last zijn verbeurd.
201309303/1/A4.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Abengoa Bioenergy Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 augustus 2013 in zaak nr. 12/9233 in het geding tussen:
Abengoa
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het college besloten tot invordering van dwangsommen ten bedrage van in totaal € 50.000,00 die volgens het college op 21 en 22 januari 2012 en 4, 17 en 24 februari 2012 wegens niet-naleving van een aan Abengoa op 2 november 2011 opgelegde last zijn verbeurd.
Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft het college het door Abengoa daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de invordering van een dwangsom wegens overtreding van de last op
4 februari 2012 betreft en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2013 heeft de rechtbank het door Abengoa daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 augustus 2012 vernietigd voor zover het de invordering van dwangsommen wegens overtreding van de last op 17 en 24 februari 2012 betreft. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Abengoa hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2014, waar Abengoa, vertegenwoordigd door mr. A. Collignon en mr. R. Olivier, advocaten te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.W. Lameijer en W. Andeweg, beiden werkzaam bij DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom in afwijking van artikel 4:104 door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
2. Abengoa heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, zo er op 21 en 22 januari 2012 al dwangsommen zijn verbeurd, de bevoegdheid tot invordering daarvan inmiddels ingevolge artikel 5:35 van de Awb is verjaard. Het college heeft ter zitting bevestigd dat het binnen de in artikel 5:35 van de Awb genoemde termijn geen handelingen heeft verricht tot stuiting van de verjaring of verlenging van de termijn. Gelet hierop is, indien al op 21 en 22 januari 2012 dwangsommen zijn verbeurd, de bevoegdheid tot invordering daarvan verjaard.
Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat Abengoa desondanks belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar hoger beroep. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
3. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid tot invordering reeds ten tijde van de aangevallen uitspraak was verjaard, zodat de rechtbank het beroep van Abengoa niet-ontvankelijk had moeten verklaren en niet had moeten overgaan tot een veroordeling van het college in de kosten van Abengoa. Het college heeft de Afdeling verzocht de aangevallen uitspraak om deze reden te vernietigen.
Om tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak te kunnen komen, is een ontvankelijk hoger beroep vereist. Nu het hoger beroep van Abengoa niet-ontvankelijk is - en het college zelf geen hoger beroep heeft ingesteld - komt de aangevallen uitspraak reeds daarom niet voor vernietiging in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
462-742.