Deze zaak hangt samen met de zaak tegen dezelfde verdachte onder nummer 11/01053 E, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 20-12-2011, nr. 11/01052 E
ECLI:NL:HR:2011:BT1873
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
11/01052 E
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BT1873
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT1873, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT1873
ECLI:NL:PHR:2011:BT1873, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT1873
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Economische zaak. 1. Verordening EG 105/2005. 2. Opzet. Ad 1. De opvatting dat de inhoud van de containers slechts afval van elektromotoren betrof waarvoor geen verplichting tot kennisgeving aan de betrokken autoriteiten gold, vindt geen steun in de Europese regelgeving nu op de in de bewezenverklaring genoemde datum Verordening EG 105/2005 reeds in werking was getreden hetgeen ertoe heeft geleid dat afval van elektromotoren valt onder het regime van Bijlage B en de controleprocedure voor afvalstoffen van Bijlage IV bij Verordening EG 259/93 van toepassing is. Ad 2. De HR stelt voorop dat in een geval als het onderhavige niet vereist is dat het opzet ook is gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen (vgl HR LJN BH2684). Uit de bestreden uitspraak en de gebezigde bewijsmiddelen kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - was gericht op de overbrenging van een “mengsel van afvallen”. De bewezenverklaring is niet naar behoren gemotiveerd.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 11/01052 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 26 mei 2010, nummer 22/002799-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 16 januari 2006 te Rotterdam, opzettelijk, een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Verordening (EEG) nr 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, immers was zij doende 13 containers waarvan de inhoud bestond uit electromotoren scrap bestaande uit een mengsel van afvallen namelijk
- afvallen van electromotoren (code GC 010) en/of
- electronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren en voedingen van computers (code GC 020) en/of
- afval van kunststof (code GH 010) en/of
- afval van rubber (code GK 010) en/of
- afval van ijzer (code GA 430)
die niet in een van de Bijlage II, III en IV van deze verordening zijn opgenomen, over te brengen van Nederland naar China terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan de betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, opgemaakt door verschillende buitengewoon opsporingsambtenaren voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 16 januari 2006 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 1], belast met de controle van douanedocumenten van over zee uitgaande zendingen, uitvoeraangiften aangeboden. Ik zag dat de aangiften ten uitvoer betrekking hadden op containers die volgens opgave beladen waren met E motoren scrap.
Ik, verbalisant [verbalisant 5], van het Belastingdienst/Douanekantoor Rotterdam, zag dat de goederen afkomstig waren van het volgende bedrijf: [A] en bestemd waren voor China.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], ontving een schrijven van [betrokkene 1] van [A] met houderschapsverklaringen en proforma facturen. Ik zag in deze houderschapsverklaringen en facturen dat deze betrekking hadden op de export van containers met de merken TRLU 384352-5, CRXU 186809-5, INBU 3462 12-5, ECMU 182853-2, ECMU 154110-0, CLHU 279986-0, GATU 035 142-6, ECMU 146184-8, ECMU 111128-5, ECMU 149277-2, ECMU 144525-6, ECMU 169677-6 en ECMU 139055-4, welke alle volgens opgave waren beladen met motor scrap met een totaal gewicht van 379.079 kilogram en dat de kennisgever, als bedoeld in artikel 2 letter g iii van de Verordening (EEG) no. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna te noemen EVOA), was het volgende bedrijf:
[A]
[a-straat 1]
[plaats]
Nederland
Voorts zag ik dat de goederen bestemd waren voor het volgende bedrijf:
[B] LTD
[adres]
China
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de container met de merken GATU 035 142-6 fysiek gecontroleerd. Ik zag door een kleine opening van de deuren dat de container was beladen met resten en afval van electromotoren vervuild met resten van printplaatjes, ijzer en elektriciteitsdraad.
Ik heb de containers ECMU 146184-8 en ECMU 169677-6 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren vervuild met elektronisch afval zoals printplaten, oud elektrisch gereedschap en elektriciteitsdraad, kunststof en ijzer.
Wij, verbalisanten van [verbalisant 4] en [verbalisant 2], hebben de containers CRXU 186809-5 en ECMU 149277-2 fysiek gecontroleerd. Wij zagen dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren, printplaten, ijzer, oud elektrisch gereedschap, elektriciteitsdraad en kunststof. Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb de container INBU 3462 12-5 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de container was beladen met resten en afvallen van electromotoren, ijzer, elektronisch afval zoals elektriciteitssnoeren, printplaten en oud elektrisch gereedschap.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de containers ECMU 111128-5, ECMU 144525-6, TRLU 384332-5, ECMU 182853-2 en ECMU 154110-0 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren, ijzer, printplaten, kunststof, grondkabel, rubber en oud elektrisch gereedschap. Wij, verbalisanten van [verbalisant 4] en [verbalisant 5], hebben de container ECMU 139055-4 fysiek gecontroleerd. Wij zagen dat de container was beladen met resten en afvallen van electromotoren, kunststof, hout, printplaten, elektrisch gereedschap en voedingen voor computers.
Het in de containers beladen materiaal is een mengsel van afvalstoffen:
Electromotoren (GC 020), elektronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren en voedingen van computers (GC 020), afval van kunststof (GH 010), afval van rubber (GK 010), afvallen van ijzer (GA 430).
Een dergelijke samenstelling van afvalstoffen, wordt niet met name genoemd in één der bijlagen van de EVOA.
Gelet op de verschijningsvorm, de aard en samenstelling van de goederen, de goederenomschrijving in de aangiften ten uitvoer en het feit dat de oorspronkelijke houder zich van het materiaal wil ontdoen, zijn de in eerder genoemde containers aangetroffen goederen afvalstoffen betreffen zoals omschreven in categorie Q 16 (alle stoffen, materialen of producten die niet onder categorie Q1 t/m Q15 vallen) van Bijlage 1 (categorieën afvalstoffen) van Richtlijn 75/442 van de Raad, waarnaar wordt verwezen in artikel 2 onder a van de EVOA. Uitzonderingsbepalingen ingevolge artikel 1 lid 2 van de EVOA waren niet van toepassing. Het is mij, verbalisant [verbalisant 2], bekend dat het land van bestemming China, een land is waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. De overbrenging van bovengenoemde afvalstoffen, beladen in de voornoemde containers valt onder titel IV, Hoofdstuk B (Uitvoer van afvalstoffen ter nuttige toepassing) van de EVOA en het betreft een niet genoemde afvalstof als bedoeld in artikel 17 lid 8 van de EVOA. Voor de overbrenging van afvalstoffen genoemd in artikel 17 lid 8 van de EVOA dienen de procedures van artikel 15 met uitzondering van lid 3 van de EVOA te worden gevolgd. Derhalve dient voor de overbrenging een kennisgeving te worden gedaan bij alle betrokken bevoegde autoriteiten.
In de brief met kenmerk 2C06247959/CPO/JUM van de VROM inspectie las ik dat een dergelijke kennisgeving voor de overbrenging van voornoemde afvalstoffen met een netto gewicht van 379.079 kilogram niet was gedaan."
b. de verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben directeur van [verdachte] in [plaats], met handelsnaam [A]. Op 16 januari 2006 is in Rotterdam in containers een partij electromotoren scrap aangetroffen, die in onze opdracht werd getransporteerd naar China."
2.3. Het Hof heeft onder het kopje "Bewijsverweer" nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd - op gronden als nader vermeld in zijn pleitnota - dat het hier niet gaat om een mengsel van afval, maar van een partij elektromotoren waarbij sprake was van een zodanig geringe verontreiniging met ander materiaal, dat deze de kwalificatie van de partij niet kan veranderen.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op diverse data fysieke controles van de containers zijn verricht. Uit de bevindingen van de verbalisanten blijkt dat in de containers een mengsel van afvallen zat, namelijk afvallen van elektromotoren, elektronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren, voedingen van computers, afval van kunststof, afval van rubber en afval van ijzer. Naast de elektromotoren bevond zich derhalve een substantieel deel andere afvallen in de containers, zodat geen sprake is van inherente bestanddelen van elektromotoren. Dit wordt bevestigd door de zich in het dossier bevindende foto's.
De raadsman heeft een brief ingebracht van de minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieuhygiëne (VROM) gedateerd 16 augustus 2000, waarin ten aanzien van de indeling van verontreinigde ferro en non-ferro-metalen criteria worden verwoord wanneer bij de terugwinning van (non-ferro)-metalen sprake is van respectievelijk definitieve verwijdering van afvalstoffen, van nuttige toepassing en van metalen van de groene lijst.
Deze brief leidt het hof niet tot een ander oordeel, aangezien aan de nationale autoriteiten, zoals de minister van VROM, met betrekking tot de indeling van afvalstoffen als bedoeld in de Europese afvalstoffenverordening geen bevoegdheid toekomt.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, nu ten tijde van het tenlastegelegde een gedoogbeleid gold met betrekking tot de export van elektromotoren naar China zonder kennisgeving. Vervolging is volgens de raadsman dan ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel.
Dit verweer wordt bij gebrek aan feitelijke grondslag eveneens verworpen. Uit het vorenoverwogene blijkt immers dat het in het onderhavige geval gaat om een mengsel van afvallen, zodat geen sprake is van een lading van louter elektromotoren."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt onder meer over de motivering van de bewezenverklaring.
3.2. Voor het wettelijk kader, voor zover in deze zaak van belang, wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5.
3.3. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat de inhoud van de containers slechts afval van elektromotoren betrof waarvoor geen verplichting tot kennisgeving aan de betrokken autoriteiten gold, vindt die opvatting geen steun in de Europese regelgeving. Op de in de bewezenverklaring genoemde datum was immers Verordening (EG) nr. 105/2005 reeds in werking getreden, hetgeen ertoe heeft geleid dat afval van elektromotoren onder het regime van Bijlage B is komen te vallen en de controleprocedure voor afvalstoffen van Bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 259/93 van toepassing is.
3.4. Het middel is derhalve in zoverre vruchteloos voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het overbrengen van een mengsel van afvallen en evenmin dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten van die overbrenging kennisgeving te doen aan de betrokken autoriteiten.
4.2. Vooropgesteld dient te worden dat in een geval als het onderhavige niet vereist is dat het opzet ook is gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichting (vgl. HR 21 april 2009, LJN BH2684, NJ 2009/210). Voor zover het middel van een andere opvatting uitgaat, kan het derhalve niet tot cassatie leiden.
4.3. Uit de bestreden uitspraak en in het bijzonder uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals hierboven onder 2.2 weergegeven, kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - was gericht op de overbrenging van een "mengsel van afvallen", zoals is bewezenverklaard. De bewezenverklaring is daarom niet naar behoren gemotiveerd.
4.4. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 december 2011.
Conclusie 06‑09‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, Economische Kamer, bij arrest van 26 mei 2010 wegens ‘Opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 10.60 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon’ veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,-.
2.
Mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Waar het in deze zaak over gaat
3.1.
Ten laste van de verdacht is bewezenverklaard dat:
‘zij op 16 januari 2006 te Rotterdam, opzettelijk, een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Verordening (EEG) nr 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, immers was zij doende 13 containers waarvan de inhoud bestond uit electromotoren scrap bestaande uit een mengsel van afvallen namelijk
- —
afvallen van electromotoren (code GC 010) en/of
- —
electronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren en voedingen van computers (code GC 020) en/of
- —
afval van kunststof (code GH 010) en/of
- —
afval van rubber (code GK 010) en/of
- —
afval van ijzer (code GA 430)
die niet in een van de Bijlage II, III en IV van deze verordening zijn opgenomen, over te brengen van Nederland naar China terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan de betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening.’
3.2.
Daartoe heeft het Hof de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
‘1.
Het proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane Rotterdam met nummer 2006-0262-00148/01, d.d. 10 mei 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
‘Op 16 januari 2006 kreeg ik, verbalisant [verbalisant 1], belast met de controle van douanedocumenten van over zee uitgaande zendingen, uitvoeraangiften aangeboden. Ik zag dat de aangiften ten uitvoer betrekking hadden op containers die volgens opgave beladen waren met E motoren scrap.
Ik, verbalisant [verbalisant 5], van het Belastingdienst/Douanekantoor Rotterdam, zag dat de goederen afkomstig waren van het volgende bedrijf: [A] en bestemd waren voor China.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], ontving een schrijven van [betrokkene 1] van [A] met houderschapsverklaringen en proforma facturen. Ik zag in deze houderschapsverklaringen en facturen dat deze betrekking hadden op de export van containers met de merken TRLU 384352-5, CRXU 186809-5, INBU 3462 12-5, ECMU 182853-2, ECMU 154110-0, CLHU 279986-0, GATU 035 142-6, ECMU 146184-8, ECMU 111128-5, ECMU 149277-2, ECMU 144525-6, ECMU 169677-6 en ECMU 139055-4, welke alle volgens opgave waren beladen met motor scrap met een totaal gewicht van 379.079 kilogram en dat de kennisgever, als bedoeld in artikel 2 letter g iii van de Verordening (EEG) no. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna te noemen EVOA), was het volgende bedrijf:
[A]
[a-straat 1]
[plaats]
Nederland
Voorts zag ik dat de goederen bestemd waren voor het volgende bedrijf:
[B] LTD
[adres]
China
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de container met de merken GATU 035 142-6 fysiek gecontroleerd. Ik zag door een kleine opening van de deuren dat de container was beladen met resten en afval van electromotoren vervuild met resten van printplaatjes, ijzer en elektriciteitsdraad.
Ik heb de containers ECMU 146184-8 en ECMU 169677-6 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren vervuild met elektronisch afval zoals printplaten, oud elektrisch gereedschap en elektriciteitsdraad, kunststof en ijzer.
Wij, verbalisanten van [verbalisant 4] en [verbalisant 2], hebben de containers CRXU 186809-5 en ECMU 149277-2 fysiek gecontroleerd. Wij zagen dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren, printplaten, ijzer, oud elektrisch gereedschap, elektriciteitsdraad en kunststof. Ik , verbalisant [verbalisant 2], heb de container INBU 3462 12-5 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de container was beladen met resten en afvallen van electromotoren, ijzer, elektronisch afval zoals elektriciteitssnoeren, printplaten en oud elektrisch gereedschap.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb de containers ECMU 111128-5, ECMU 144525-6, TRLU 384332-5, ECMU 182853-2 en ECMU 154110-0 fysiek gecontroleerd. Ik zag dat de containers waren beladen met resten en afvallen van electromotoren, ijzer, printplaten, kunststof, grondkabel, rubber en oud elektrisch gereedschap. Wij, verbalisanten van [verbalisant 4] en [verbalisant 5], hebben de container ECMU 139055-4 fysiek gecontroleerd. Wij zagen dat de container was beladen met resten en afvallen van electromotoren, kunststof, hout, printplaten, elektrisch gereedschap en voedingen voor computers.’
Het in de containers beladen materiaal is een mengsel van afvalstoffen:
‘Electromotoren (GC 020)2., elektronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren en voedingen van computers (GC 020), afval van kunststof (GH 010), afval van rubber (GK 010), afvallen van ijzer (GA 430).
Een dergelijke samenstelling van afvalstoffen, wordt niet met name genoemd in één der bijlagen van de EVOA.
Gelet op de verschijningsvorm, de aard en samenstelling van de goederen, de goederenomschrijving in de aangiften ten uitvoer en het feit dat de oorspronkelijke houder zich van het materiaal wil ontdoen, zijn de in eerder genoemde containers aangetroffen goederen afvalstoffen betreffen zoals omschreven in categorie Q 16 (alle stoffen, materialen of producten die niet onder categorie Q1 t/m Q15 vallen) van Bijlage 1 (categorieën afvalstoffen) van Richtlijn 75/442 van de Raad, waarnaar wordt verwezen in artikel 2 onder a van de EVOA. Uitzonderingsbepalingen ingevolge artikel 1 lid 2 van de EVOA waren niet van toepassing. Het is mij, verbalisant [verbalisant 2], bekend dat het land van bestemming China, een land is waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. De overbrenging van bovengenoemde afvalstoffen, beladen in de voornoemde containers valt onder titel IV, Hoofdstuk B (Uitvoer van afvalstoffen ter nuttige toepassing) van de EVOA en het betreft een niet genoemde afvalstof als bedoeld in artikel 17 lid 8 van de EVOA. Voor de overbrenging van afvalstoffen genoemd in artikel 17 lid 8 van de EVOA dienen de procedures van artikel 15 met uitzondering van lid 3 van de EVOA te worden gevolgd. Derhalve dient voor de overbrenging een kennisgeving te worden gedaan bij alle betrokken bevoegde autoriteiten.
In de brief met kenmerk 2C06247959/CPO/JUM van de VROM inspectie las ik dat een dergelijke kennisgeving voor de overbrenging van voornoemde afvalstoffen met een netto gewicht van 379.079 kilogram niet was gedaan.’
2.
De verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte.
De vertegenwoordiger van de verdachte — [betrokkene 1] — heeft ter terechtzitting in hoger beroep van verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben directeur [verdachte] in [plaats], met handelsnaam [A]. Op 16 januari 2006 is in Rotterdam in containers een partij electromotoren scrap aangetroffen, die in onze opdracht werd getransporteerd naar China.’
3.3.
De bestreden uitspraak houdt voorts in:
‘Bewijsverweer
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd — op gronden als nader vermeld in zijn pleitnota — dat het hier niet gaat om een mengsel van afval, maar van een partij elektromotoren waarbij sprake was van een zodanig geringe verontreiniging met ander materiaal, dat deze de kwalificatie van de partij niet kan veranderen.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op diverse data fysieke controles van de containers zijn verricht. Uit de bevindingen van de verbalisanten blijkt dat in de containers een mengsel van afvallen zat, namelijk afvallen van elektromotoren, elektronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren, voedingen van computers, afval van kunststof, afval van rubber en afval van ijzer. Naast de elektromotoren bevond zich derhalve een substantieel deel andere afvallen in de containers, zodat geen sprake is van inherente bestanddelen van elektromotoren. Dit wordt bevestigd door de zich in het dossier bevindende foto's.
De raadsman heeft een brief ingebracht van de minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieuhygiëne (VROM) gedateerd 16 augustus 2000, waarin ten aanzien van de indeling van verontreinigde ferro en non-ferro-metalen criteria worden verwoord wanneer bij de terugwinning van (non-ferro)-metalen sprake is van respectievelijk definitieve verwijdering van afvalstoffen, van nuttige toepassing en van metalen van de groene lijst.
Deze brief leidt het hof niet tot een ander oordeel, aangezien aan de nationale autoriteiten, zoals de minister van VROM, met betrekking tot de indeling van afvalstoffen als bedoeld in de Europese afvalstoffenverordening geen bevoegdheid toekomt.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, nu ten tijde van het tenlastegelegde een gedoogbeleid gold met betrekking tot de export van elektromotoren naar China zonder kennisgeving. Vervolging is volgens de raadsman dan ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel.
Dit verweer wordt bij gebrek aan feitelijke grondslag eveneens verworpen. Uit het vorenoverwogene blijkt immers dat het in het onderhavige geval gaat om een mengsel van afvallen, zodat geen sprake is van een lading van louter elektromotoren.’
3.4.
Voor de beoordeling van de middelen 1 en 2 is de navolgende regelgeving van belang.
3.5.
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dat artikellid luidde op het bewezenverklaarde tijdstip:
‘Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen.’
Onder de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen wordt ingevolge art. 1.1, eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer verstaan de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: EVOA (oud))3.. Art. 26, eerste lid, EVOA (oud) luidde als volgt:
‘Als sluikhandel wordt beschouwd elke overbrenging van afvalstoffen die:
- a)
geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening (…).’
Voorts bepaalde art. 1 EVOA (oud):
- ‘1.
Deze verordening is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Gemeenschap.
(…)
- 3
- a)
Overbrenging van afvalstoffen die alleen bestemd zijn voor nuttige toepassing en in bijlage II worden genoemd, valt evenmin onder de bepalingen van deze verordening, behoudens voor zover bepaald onder b), c), d) en e), in artikel 11 en in artikel 17, leden 1, 2 en 3.’
In bijlage II bij EVOA (oud), met het opschrift ‘Groene lijst van afvalstoffen’, was bepaald:
‘Of afvalstoffen nu op deze lijst zijn opgenomen of niet, zij mogen niet als afvalstoffen van de groene lijst worden vervoerd indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat a) de aan de afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen, of b) terugwinning van de afvalstoffen op milieuverantwoorde wijze onmogelijk wordt.
(…)
Ga. Afval van metalen en legeringen daarvan in metallische, zich niet verspreidende vorm
(…)
GA 430 7204 Restanten van ijzer of staal
(…)
Gc andere metaalhoudende afvalstoffen
GC 010 Uitsluitend uit metalen of legeringen bestaand elektrisch montageafval
GC 020 Elektronische restanten (bijvoorbeeld printplaten, elektronische onderdelen, draad, enz.) en voor terugwinning van basismetaal en edel metaal geschikte teruggewonnen elektronische onderdelen
(…)
Gh. Afvalstoffen van kunststof in vaste vorm
Omvattende, maar niet beperkt tot:
GH 010 3915 Resten, snijdsels en afval van kunststoffen
(…)
Gk. Afval van rubber
GK 010 4004 00 Afval, snijdsels en restanten van rubber (uitgezonderd gehad rubber) en granulaat daarvan’
Art. 17 van EVOA (oud) bepaalde:
- ‘1.
De Commissie brengt vóór de datum van toepassing van deze verordening aan ieder land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is de lijst van afvalstoffen van bijlage II ter kennis en vraagt het land van bestemming schriftelijk te bevestigen dat dergelijke afvalstoffen in dat land niet zijn onderworpen aan controle en dat het aanvaardt dat categorieën van dergelijke afvalstoffen worden overgebracht zonder dat de voor bijlage III of IV geldende controleprocedures worden toegepast, of wel aan te geven of enige van deze afvalstoffen moeten worden onderworpen aan die procedures of aan de procedure van artikel 15.
(…)
- 2.
Indien de in bijlage II genoemde afvalstoffen worden uitgevoerd, dienen zij bestemd te zijn voor handelingen ter nuttige toepassing in een inrichting die krachtens de toepasselijke nationale wetgeving in bedrijf is of een vergunning heeft in het land van invoer.
(…)
- 3.
Indien dergelijke afvalstoffen onderworpen zijn aan controle in het land van bestemming of wanneer dat land daarom verzoekt overeenkomstig lid 1, dan wel wanneer een land van bestemming krachtens artikel 3 van het Verdrag van Bazel heeft gemeld dat het bepaalde soorten in bijlage II genoemde afvalstoffen als gevaarlijk beschouwt, wordt de uitvoer van die afvalstoffen naar dat land aan controle onderworpen. Al die gevallen worden door de Lid-Staat van uitvoer of door de Commissie gemeld aan het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG ingestelde comité. De Commissie bepaalt in overleg met het land van bestemming welke van de controleprocedures van toepassing is, d.w.z. die welke gelden voor bijlage III of IV dan wel de procedure van artikel 15.
(…)
- 8.
Indien voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die in de bijlagen III en IV worden genoemd en voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV zijn opgenomen worden uitgevoerd naar en via landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, geldt het volgende:
- —
artikel 15, uitgezonderd lid 3, is van overeenkomstige toepassing;
- —
gemotiveerde bezwaren mogen alleen naar voren worden gebracht overeenkomstig artikel 7, lid 4,
tenzij anders is bepaald in bilaterale en multilaterale overeenkomsten die gesloten zijn in overeenstemming met artikel 16, lid 1, onder b), en op basis van de controleprocedure van hetzij lid 4 of lid 6 van dit artikel, hetzij artikel 15.’
Tot de inwerkingtreding van Verordening (EG) Nr. 105/2005 van de Commissie van 17 november 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1420/1999 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1547/1999 betreffende de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar China en Saudi-Arabië4., hield Verordening (EG) Nr. 1547/1999 van de Commissie van 12 juli 1999 tot vaststelling van de controleprocedures, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad, die moeten worden toegepast voor de overbrenging van bepaalde soorten afvalstoffen naar bepaalde landen waarvoor besluit C(92)39 definitief van de OESO niet geldt5., onder meer het volgende in:
‘Bijlage B
Lijst van landen waarvoor de overbrenging van bepaalde categorieën afvalstoffen van bijlage II (de ‘groene’ lijst) bij Verordening (EEG) nr. 259/93 onder de op de afvalstoffen van bijlage IV (de ‘rode’ lijst) bij die verordening toepasselijke controleprocedure valt, met vermelding van de categorieën afvalstoffen van bijlage II waarvoor de controleprocedure moet worden toegepast.
(…)
China
Alle soorten van bijlage II behalve die vermeld in bijlage D.
(…)
Bijlage D
Lijst van de landen waarvoor de overbrenging uit de EG van bepaalde categorieën afvalstoffen van bijlage II (de ‘groene’ lijst) van Verordening (EEG) nr. 259/93 zonder de toepassing van enige controleprocedure waarin die verordening voorziet, wordt aanvaard in de mate dat zij over de nodige afvalverwerkingsinstallaties beschikken, en waarvoor dus de overbrenging van bedoelde afvalstoffen verder kan plaatshebben onder dezelfde voorwaarden als die voor gewone commerciële transacties, met vermelding van bedoelde categorieën afvalstoffen van bijlage II.
(…)
China
Aan de overbrenging voorafgaande controle door de CCIC vereist
- 1.
Van afdeling GA (‘Afval van metalen en legeringen daarvan in metallische, zich niet verspreidende vorm1’):
- a)
de volgende ijzerhoudende afvalstoffen en restanten van ijzer of staal:
GA 040 7204 10 Afval en restanten van gietijzer
GA 050 7204 21 Afval en restanten van roestvrij staal
GA 060 7204 29 Afval en restanten van andere staallegeringen
GA 070 7204 30 Afval en restanten van vertind ijzer of staal
GA 080 7204 41Draaisel, krullen, spanen, slijpsel, vijlsel en afval van het stampen of stansen, ook indien in pakketten
GA 090 7204 49 IJzerhoudende afvalstoffen en restanten
GA 100 7204 50 Blokken van hersmolten restanten
- b)
de volgende afvalstoffen en restanten van non-ferro-metalen en hun legeringen
GA 120 7404 00 Afval en restanten van koper
GA 130 7503 00 Afval en restanten van nikkel
GA 140 7602 00 Afval en restanten van aluminium
GA 160 7902 00 Afval en restanten van zink
GA 170 8002 00 Afval en restanten van tin
GA 200 ex 8103 10 Afval en restanten van tantaal.
- 2.
Van afdeling GC (‘Andere metaalhoudende afvalstoffen’):
‘GC 010 Uitsluitend uit metalen of legeringen bestaand elektrisch montageafval
GC 020 Elektronische restanten (bijvoorbeeld printplaten, elektronische onderdelen, draad, enz.) en voor terugwinning van basis- en edelmetaal geschikte teruggewonnen elektronische onderdelen GC 030 ex8908 Sloopschepen en ander drijvend materieel bestemd voor de sloop, waaruit eventuele lading en andere materialen die als gevaarlijke stof of afvalstof geclassificeerd zijn naar behoren verwijderd zijn
GC 070 ex2619 00 Slakken verkregen bij de vervaardiging van ijzer en koolstofstaal (met inbegrip van laaggelegeerd staal), met uitzondering van die slakken die speciaal geproduceerd zijn om te voldoen aan de nationale en desbetreffende internationale voorschriften en normen*.
Alle soorten van afdeling GH (Afvalstoffen van kunststof in vaste vorm).’
- 3.
Alle soorten van afdeling GI (‘Afval van papier, karton en papierproducten’).
- 4.
Van afdeling GJ (‘Afval van textielstoffen’):
‘GJ 031 5202 10 Afval van garen
GJ 033 5202 99 Ander
GJ 110 5505 Afval van synthetische of kunstmatige vezels (kammeling, afval van garen en rafelingen daaronder begrepen):
GJ 111 5505 10 — van synthetische vezels
GJ 112 5505 20 — van kunstmatige vezels.’
- 5.
Alle soorten van afdeling GL (‘Afval van niet-behandeld kurk en hout’).
- 6.
Van afdeling GM (‘Afval van de agrovoederindustrie’):
GM 100 0506 90 Afval van beenderen en hoornpitten, ruw, ontvet of eenvoudig voorbehandeld (doch niet in vorm gesneden), met zuur behandeld of ontdaan van gelatine.’
Na de inwerkingtreding van Verordening (EG) Nr. 105/2005 luidde Verordening (EG) Nr. 1547/1999, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Bijlage B
Lijst van de landen waarvoor de overbrenging van bepaalde categorieën afvalstoffen van bijlage II (de ‘groene’ lijst) bij Verordening (EEG) nr. 259/93 onder de op de afvalstoffen van bijlage IV (de ‘rode’ lijst) bij die verordening toepasselijke controleprocedure valt, met vermelding van de categorieën afvalstoffen van bijlage II waarvoor de controleprocedure moet worden toegepast.
(…)
China
Alle soorten van bijlage II behalve die vermeld in bijlage D.
(…)
Bijlage D
Lijst van de landen waarvoor de overbrenging uit de EG van bepaalde categorieën afvalstoffen van bijlage II (de ‘groene’ lijst) van Verordening (EEG) nr. 259/93 zonder de toepassing van enige controleprocedure waarin die verordening voorziet, wordt aanvaard in de mate dat zij over de nodige afvalverwerkingsinstallaties beschikken, en waarvoor dus de overbrenging van bedoelde afvalstoffen verder kan plaatshebben onder dezelfde voorwaarden als die voor gewone commerciële transacties, met vermelding van bedoelde categorieën afvalstoffen van bijlage II.
(…)
China
Hiervoor is voorafgaande inspectie van de Chinese autoriteiten vereist.
- 1.
In afdeling GA (afval van metalen en legeringen daarvan in metallische, zich niet verspreidende vorm)1.:
‘GA 120 7404 00 Afval en restanten van koper
GA 130 7503 00 Afval en restanten van nikkel
GA 140 7602 00 Afval en restanten van aluminium
GA 160 7902 00 Afval en restanten van zink
GA 170 8002 10 Afval en restanten van tin
GA 200 ex 8103 10 Afval en restanten van tantaal
GA 430 7204 Afval en restanten van ijzer’
- 2.
In afdeling GC (Andere metaalhoudende afvalstoffen):
‘GC 030 ex 8908 00 Schepen en ander drijvend materieel bestemd voor de sloop, waaruit eventuele lading en andere materialen, die als gevaarlijke stof of afvalstof geclassificeerd zijn, naar behoren zijn verwijderd
GC 070 ex2619 00 Slakken, verkregen bij de vervaardiging van ijzer en staal (met inbegrip van laaggelegeerd staal) met uitzondering van die slakken die specifiek geproduceerd zijn om te voldoen aan de nationale en desbetreffende internationale voorschriften en normen’1.
- 3.
In afdeling GH (Afvalstoffen van kunststof in vaste vorm):
‘Met inbegrip van doch niet beperkt tot:
GH 010 3915 resten, snijdsels en afval van kunststoffen
GH 011 ex 3915 10 van polymeren van ethyleen
GH 012 ex 3915 20 van polymeren van styreen
GH 013 ex 3915 30 van polymeren van vinylchloride
GH 014 ex 3915 90 van polymeren of co-polymeren, bijvoorbeeld:
- —
polypropyleen
- —
polyethyleentereftalaat
- —
co-polymeren van acrylonitril
- —
co-polymeren van butadieen
- —
co-polymeren van styreen
- —
polyamiden
- —
polybutyleen tereftalaten
- —
polycarbonaten
- —
polyfenyleensulfiden
- —
acrylpolymeren
- —
paraffine (C10 – C13) (4)
- —
polyurethaan (geen chloorfluorkoolwaterstoffen)
- —
polysiloxalaan (siliconen)
- —
polymethyl methacrylaat
- —
polyvinyl alcohol
- —
polyvinyl butyral
- —
polyvinyl acetaat
- —
polytetrafluorethyleen (teflon, PTFE)
GH 015 ex 3915 90 Harsen of condensatieproducten, bijvoorbeeld:
- —
ureumformaldehydehars
- —
fenolformaldehydehars
- —
melamineformaldehydehars
- —
epoxyhars
- —
alhydhars
- —
polyamiden’
- 4.
In afdeling GI (Afval van papier, karton en papierproducten):
‘GI 010 4707 Resten en afval van papier of karton:
GI 011 4707 10 — van ongebleekt kraftpapier of -karton of van gegolfd papier of karton
GI 012 4707 20 — van ander papier of karton hoofdzakelijk vervaardigd van gebleekte houtcellulose, niet in de massa gekleurd
GI 013 4707 30 — van papier of karton hoofdzakelijk vervaardigd van houtslijp (bijvoorbeeld kranten, periodieken en dergelijk drukwerk)
GI 014 4707 90 — andere, omvattende doch niet beperkt tot:
- 1.
gecacheerd karton
- 2.
niet gesorteerde resten en afval’
- 5.
In afdeling GJ (textielafval):
‘GJ 030 5202 — afval van katoen (afval van garen en rafelingen daaronderbegrepen)
GJ 031 5202 10 — afval van garen
GJ 032 5202 91 — rafelingen
GJ 033 5202 99 — ander
GJ 110 5505 — Afval van synthetische of van kunstmatige vezels (kammeling, afval van garen en rafelingen daaronder begrepen)
GJ 111 5505 10 — van synthetische vezels
GJ 112 5505 20 — van kunstmatige vezels’
- 6.
In afdeling GL (Afval van niet behandeld kurk en hout):
‘GL 010 ex 4401 30 zaagsel, resten en afval van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke
GL 020 4501 90 kurkafval: gebroken of gemalen kurk’
- 7.
In afdeling GM (Afval van de agrovoederindustrie):
‘GM 100 0506 90 afval van beenderen en hoornpitten, ruw, ontvet of eenvoudig voorbehandeld (doch niet in vorm gesneden), met zuur behandeld of ontdaan van gelatine)’
3.6.
Ik licht dit kader als volgt nader toe. In de EVOA (oud) wordt onderscheid gemaakt tussen afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing (bijvoorbeeld recycling) en definitieve verwijdering. Voor grensoverschrijdende transporten van afvalstoffen die nuttig worden toegepast zijn in de verordening verschillende procedures vastgelegd. Welke procedure moet worden gevolgd, hangt af van de soort afvalstof. In de bijlagen II, III en IV van de EVOA (oud) zijn lijsten met afvalstoffen opgenomen (respectievelijke de groene, oranje en rode lijst van afvalstoffen). Deze indeling hangt met name samen met het (milieu)gevaar dat de stoffen veroorzaken. Voor afvalstoffen op de groene lijst bestemd voor een nuttige toepassing geldt in beginsel een algemene inlichtingenverplichting (art. 1, derde lid onder a in verbinding met art. 11 EVOA (oud)). Voor overbrenging van afvalstoffen die voorkomen op de oranje of rode lijst, moet vooraf kennisgeving worden gedaan aan de bevoegde autoriteiten. Ook kan voorafgaande toestemming dan wel een vergunning vereist zijn.
Voorts is van betekenis of het gaat om uitvoer naar een OESO-land als bestemmingsland of naar andere landen. Grensoverschrijdende transporten vanuit de Europese Gemeenschap naar niet-OESO landen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die in de bijlagen III en IV worden genoemd en voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die nog niet in een van de bijlagen II, III en IV zijn opgenomen, vallen — ingevolge art. 17, achtste lid, EVOA (oud) — onder art. 15 EVOA (oud). Art. 15 van EVOA (oud) regelde de procedure die van toepassing is in het geval van uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen. Deze procedure impliceert met name (voorafgaande) kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van doorvoer alsmede schriftelijke toestemming van die autoriteiten.
Ten aanzien van grensoverschrijdende transporten vanuit de Europese Gemeenschap naar niet-OESO landen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage II (de groene lijst) geldt het volgende. Ingevolge art. 17 EVOA (oud) konden niet-OESO landen (zoals China) aangeven of en zo ja welke procedures in dat land van toepassing zijn op de overbrenging van afvalstoffen van de groene lijst bestemd voor nuttige toepassing. Zo een land van bestemming kon bevestigen dat afvalstoffen van bijlage II niet zijn onderworpen aan controle in dat land en dat het de overbrenging van dergelijke stoffen aanvaardt zonder toepassing van de procedure voor de oranje of rode lijst (artikel 17, eerste lid). Het land van bestemming kan ook volgens het eerste lid van artikel 17 aangeven welke stoffen van bijlage II toch aan nadere controle moeten worden onderworpen. De uitvoer van dergelijke stoffen van bijlage II kan aan controle volgens de oranje lijst of de rode lijst worden onderworpen als dergelijke afvalstoffen onderworpen zijn aan controle in het land van bestemming, wanneer het land van bestemming daarom verzoekt dan wel als het land van bestemming bepaalde stoffen in bijlage II als gevaarlijk beschouwt (artikel 17, derde lid). In dat geval wordt in onderling overleg afgesproken welke controleprocedure van toepassing zal zijn.Vergelijking van de inhoud van Bijlage D bij Verordening nr. 1547/1999 leert dat er met ingang van 11 februari 2005 een wijziging is ingetreden in de opsomming van de stoffen van de groene lijst die zonder belemmering naar China kunnen worden uitgevoerd. Voor die datum waren in bijlage D nog genoemd de stoffen die werden aangeduid met GC 010 en GC 020, na 11 februari 2005 worden deze stoffen in bijlage D niet meer vermeld.
En voor alle stoffen van de groene lijst (bijlage II) die niet in bijlage D worden genoemd geldt dat zij, wat betreft China als land van bestemming, worden beheerst door de controles zoals die gelden voor stoffen van de rode lijst, zoals voorzien in Bijlage B. Zie artikel 1 lid 2 EVOA. Uit artikel 10 EVOA is af te leiden dat de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen van bijlage IV gebonden is aan een voorafgaande kennisgeving aan en instemming van de bevoegde autoriteiten.
4. Bespreking van de middelen
4.1.
Het eerste middel klaagt dat:
- (i)
het Hof in de bewezenverklaring ten onrechte geen keuze heeft gemaakt uit de (relevante) alternatieven ‘afvallen van electromotoren (code GC 010) en/of electronisch afval zoals printplaten, elektrisch gereedschap, snoeren en voedingen van computers (code GC 020) en/of afval van kunststof (code GH 010) en/of afval van rubber (code GK 010) en/of afval van ijzer (code GA 430)’ en aldus niet op de grondslag van de tenlastelegging heeft beslist. De bewezenverklaring laat aldus de mogelijheid open dat zich in de containers slechts elektromotoren scrap heeft bevonden dat was samengesteld uit afvallen die binnen één van de aldaar genoemde categorieën van de groene lijst vallen, zodat daarvoor niet zonder meer een kennisgevingsverplichting gold;
en/of
- (ii)
het Hof het verweer dat de inhoud van de containers als (homogene) partij afval van elektromotoren — en niet als mengsel van afvallen — moet worden aangemerkt, zodat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte althans dat de verdachte wegens afwezigheid van alle schuld van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen, op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft verworpen;
en/of
- (iii)
het Hof ten onrechte als bewijsmiddel 1 het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal heeft gebruikt, terwijl dat proces-verbaal onderdelen behelst die niet kunnen worden aangemerkt als mededelingen van feiten en omstandigheden die door de verbalisanten zelf zijn waargenomen of ondervonden, maar hebben te gelden als mededelingen van deskundige aard;
en/of
- (iv)
de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover zij inhoudt dat de inhoud van de containers bestond uit ‘electromotoren scrap bestaande uit een mengsel van afvallen’, mede in het licht van hetgeen ter terechtzitting door en namens de verdachte is aangevoerd, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
4.2.
De klachten hangen allemaal samen met het door de verdediging in feitelijke aanleg ingenomen standpunt dat de inhoud van de containers slechts afval van electromotoren betrof en de opvatting dat daarvoor geen kennisgevingsverplichting gold. Die opvatting is echter niet juist. Op de bewezenverklaarde datum was Verordening nr. 105/2005 reeds in werking getreden. Dat bracht met zich dat ‘afvallen van electromotoren (code GC 010)’ niet meer voorkwamen op Bijlage D van Verordening nr. 1547/1999.6. Deze afvalstoffen vallen sindsdien onder het regime van Bijlage B, hetgeen betekent dat de controleprocedure voor afvalstoffen van bijlage IV (de ‘rode lijst’) bij Verordening 259/93 van toepassing is. Dat betekent dat — wat er ook zij van de door het Hof gegeven motivering voor de verwerping van het verweer — het middel in de Europese regelgeving geen grondslag (meer) vindt.
4.3.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
5.1.
Het tweede middel klaagt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat van opzet geen sprake is geweest, althans dat het Hof dat verweer op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft verworpen, althans dat de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover zij inhoudt dat de verdachte het feit opzettelijk heeft gepleegd, mede gelet op het gevoerde verweer niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
5.2.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
‘Gebrek aan opzet; AVAS
33.
[Verdachte] deelt de mening van de Economische politierechter dat niet opzettelijk is gehandeld zodat [verdachte] terecht van dat deel van de tenlastelegging is vrijgesproken.’
5.3.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat dit een conclusie is die is gebaseerd op het in de pleitnota uitvoerig toegelichte standpunt dat de verdachte op goede gronden meende dat de inhoud van de containers als een partij afval van elektromotoren kon worden aangemerkt die zonder kennisgeving naar China mocht worden vervoerd, en niet als een ‘mengsel van afvallen’ waarvoor de kennisgevingsverplichting wel gold.
5.4.
De uitleg van een betoog met het oog op de vraag of sprake is van een responsieplichtig standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv is aan de feitenrechter.7. Het Hof heeft het aangevoerde — anders dan de steller van het middel wil — kennelijk niet opgevat als een conclusie gebaseerd op een eerder ingenomen standpunt, maar als een op zichzelf te beschouwen ontkenning van het opzet. Dat geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
5.5.
Dat neemt niet weg dat het bewezenverklaarde opzet uit de gebezigde bewijsmiddelen moet zijn af te leiden. De steller van het middel betoogt dat dat niet het geval is, omdat daartoe zou moeten blijken dat de verdachte opzet had op het overbrengen van een mengsel van afvallen (dat wil zeggen op de aard van het over te brengen materiaal) en dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten daarvan kennisgeving te doen aan de betrokken autoriteiten.
5.6.
Zoals de steller van het middel in de toelichting terecht opmerkt, is niet vereist dat sprake is van zogenoemd ‘boos opzet’, dat wil zeggen dat het opzet ook op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen is gericht.8. In het onderhavige geval is bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk een handeling heeft verricht als bedoeld in art. 26, eerste lid, EVOA (oud). In art. 26, eerste lid, EVOA (oud) is, voor zover hier van belang, overwogen dat als sluikhandel wordt beschouwd elke overbrenging van afvalstoffen die geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig de verordening. Ik wijs erop dat verdachte ervan op de hoogte was dat de containers materiaal met de aanduiding GC 010 bevatten. Hiervoor heb ik uitgelegd dat met ingang van 11 februari 2005 kennisgeving en instemming van de bevoegde autoriteiten voor het vervoer van deze stoffen nodig was.
Uit bewijsmiddel 2 volgt dat de verdachte de afvalstoffen opzettelijk heeft overgebracht. Het transport werd immers uitgevoerd in opdracht van de verdachte. Voorts kan uit bewijsmiddel 1 worden afgeleid dat de verdachte van de overbrenging geen kennisgeving heeft gedaan.
Mijns inziens betekent dat dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op overbrenging van de afvalstoffen en dat zij heeft geweten dat zij daarvan geen kennis heeft gegeven aan de betrokken bevoegde autoriteiten.
De verdachte moet zich hebben gerealiseerd dat zij geen kennisgeving heeft gedaan; dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van het feit dat zij kennisgevingsplichtig was is niet nodig. Voldoende is dat de verdachte weet dat hij geen kennisgeving heeft gedaan, ook al is hij zich verder van geen kwaad bewust.
5.7.
Het middel faalt.
6.1.
Het derde middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in de cassatiefase is overschreden.
6.2.
Het cassatieberoep is ingesteld op 3 juni 2010. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 3 maart 2011 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met een maand is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Dat moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete.9.
7.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2011
AM: dit berust op een kennelijke misslag. Het betreffende proces-verbaal vermeldt code GC 010.
PB L 30 van 6 februari 1993, blz. 1–28. Met ingang van 12 juli 2007 is EVOA (oud) vervangen door Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA), PB L 190 van 12 juli 2006, blz. 1–98.
PB L 20 van 22 januari 2005, blz. 9–13.
PB L 185 van 17 juli1999, blz. 1–33.1 Afval in een ‘zich niet verspreidende vorm’ omvat geen afval in de vorm van poeder, slib, stof of vaste materialen die gevaarlijke afvalstoffen in vloeibare vorm bevatten.
Deze rubriek omvat het gebruik van dergelijke slakken als bron voor titaandioxide en vanadiumdioxide.
Deze rubriek omvat het gebruik van dergelijke slakken als bron van titaandioxide en vanadium.
Deze rubriek omvat het gebruik van dergelijke slakken als bron van titaandioxide en vanadium.
Hetzelfde geldt voor electronisch afval (code GC 020).
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e druk, p. 187–188.
Vgl. HR 18 maart 1952, NJ 1952, 314 en HR 24 april 2007, NJ 2007, 544 m.nt. Buruma.
Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.6.2. onder A.