Procestaal: Nederlands.
HvJ EU, 08-11-2012, nr. C-351/11
ECLI:EU:C:2012:699
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
08-11-2012
- Magistraten
A. Borg Barthet, M. Ilešič, M. Safjan
- Zaaknummer
C-351/11
- LJN
BY3583
- Vakgebied(en)
Douane (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:699, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 08‑11‑2012
Uitspraak 08‑11‑2012
A. Borg Barthet, M. Ilešič, M. Safjan
Partij(en)
In zaak C-351/11,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) bij beslissing van 24 juni 2011, ingekomen bij het Hof op 4 juli 2011, in de procedure
KGH Belgium NV
tegen
Belgische Staat,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: A. Borg Barthet (rapporteur), waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, M. Ilešič en M. Safjan, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 september 2012,
gelet op de opmerkingen van:
- —
KGH Belgium NV, vertegenwoordigd door E. Gevers en J. Gevers, advocaten,
- —
de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en J.-C. Halleux als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.-R. Killmann en W. Roels als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 217 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 (PB 1997, L17, blz. 1; hierna: ‘douanewetboek’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen KGH Belgium NV (hierna: ‘KGH Belgium’) en de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Federale Overheidsdienst Financiën (hierna: ‘FOD Financiën’), over de vraag of de onder deze laatste ressorterende douaneautoriteiten een douaneschuld geldig hebben geboekt in de zin van artikel 217, lid 1, van het douanewetboek.
Toepasselijke bepalingen
De regeling van de Unie
3
Artikel 217 van het douanewetboek bepaalt:
- ‘1.
Elk bedrag aan rechten bij invoer of aan rechten bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, hierna ‘bedrag aan rechten’ genoemd, dient door de douaneautoriteiten te worden berekend zodra deze over de nodige gegevens beschikken en dient door deze autoriteiten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienst doet, te worden geregistreerd (boeking).
De eerste alinea is niet van toepassing in gevallen:
- a)
waarin een voorlopig antidumpingrecht of compenserend recht is ingesteld;
- b)
waarin het bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten hoger is dan het bedrag dat op grond van een bindende inlichting is vastgesteld;
- c)
waarin de volgens de procedure van het Comité vastgestelde bepalingen de douaneautoriteiten van de verplichting ontheffen bedragen aan rechten te boeken die kleiner zijn dan een bepaald bedrag.
De douaneautoriteiten mogen afzien van de boeking van bedragen aan rechten waarvan de schuldenaar, overeenkomstig artikel 221, lid 3, niet in kennis mag worden gesteld omdat de termijn daarvoor is verstreken.
- 2.
De lidstaten stellen nadere voorschriften vast voor de boeking van de bedragen aan rechten. Deze voorschriften kunnen verschillen naargelang de douaneautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de douaneschuld is ontstaan, er al dan niet verzekerd van zijn dat de genoemde bedragen zullen worden betaald.’
4
Artikel 221, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:
‘Het bedrag van de rechten dient onmiddellijk na de boeking op een daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar te worden medegedeeld.’
De Belgische regeling
5
Artikel 1 van de Algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1977 (Belgisch Staatsblad van 21 september 1977, blz. 11425), bekrachtigd bij de Wet inzake douane en accijnzen van 6 juli 1978 (Belgisch Staatsblad van 12 augustus 1978, blz. 9013), zoals gewijzigd — per 1 januari 1994 — bij de Wet tot wijziging van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 27 december 1993 (Belgisch Staatsblad van 30 december 1993, blz. 29031; hierna: ‘AWDA’) bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
[…]
- 6°
boeking: de inschrijving, in de boeken of met gebruikmaking van enige ander[e] vervangende drager, van het bedrag aan rechten, dat overeenkomt met een douaneschuld;
[…]’
6
Artikel 3 AWDA luidt als volgt:
‘De regels betreffende de boeking en de betalingsvoorwaarden van uit hoofde van een douaneschuld te vereffenen bedragen zijn bepaald in de verordeningen van de Europese Gemeenschappen.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
7
Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat het bij de verwijzende rechter aanhangige geding betrekking heeft op de vraag of de onder de FOD Financiën ressorterende douaneautoriteiten een douaneschuld ten laste van KGH Belgium geldig hebben geboekt in de zin van artikel 217, lid 1, van het douanewetboek.
8
Het hoofdgeding, zoals beschreven door de verwijzende rechter, strekt tot nietigverklaring van de beschikking van de administrateur douane en accijnzen van 19 maart 2009 en van de beschikking van de gewestelijke directeur douane en accijnzen te Antwerpen van 4 juli 2008, volgens welke op KGH Belgium een douaneschuld ten belope van een hoofdsom van 3 620,52 EUR rust.
9
Op 26 november 2009 heeft de FOD Financiën in reconventie gevorderd voor recht te zeggen dat de beschikking van 4 juli 2008 gegrond en geldig is en dat de douanerechten definitief en onbetwistbaar verschuldigd zijn.
10
Voor de verwijzende rechter heeft KGH Belgium aangevoerd dat uit artikel 217, lid 2, van het douanewetboek voortvloeit dat de lidstaten verplicht zijn in hun interne wetgeving te bepalen hoe de in artikel 217, lid 1, van het douanewetboek bedoelde boeking in de praktijk wordt verricht, zodat de schuldenaar kan nagaan of de douaneautoriteiten die boeking daadwerkelijk hebben verricht. Volgens de FOD Financiën rust op de lidstaten geen dergelijke verplichting.
11
KGH Belgium is ook van mening dat bij gebreke van wettelijke bepalingen ter zake in het Belgische recht, de douaneschuld niet geldig kon worden geboekt in de zin van artikel 217, lid 1, van het douanewetboek.
12
Volgens de FOD Financiën volstaat elke inschrijving van de douaneschuld op om het even welke drager om te concluderen tot een geldige boeking in de zin van artikel 217, lid 1, van het douanewetboek.
13
De FOD Financiën betoogt dat, ofschoon de Belgische Staat niet verplicht is om in zijn intern recht nadere voorschriften voor de boeking van een douaneschuld op te nemen, het Belgische recht dergelijke voorschriften kent.
14
Volgens de verwijzende rechter rijst aldus de vraag of, indien daadwerkelijk een Belgische wettelijke bepaling houdende vaststelling van nadere voorschriften voor de boeking is vereist, de bestaande Belgische wettelijke bepalingen overeenkomstig artikel 217, lid 2, van het douanewetboek, nadere voorschiften voor de boeking in de zin van artikel 217, lid 1, van het douanewetboek bevatten.
15
In die omstandigheden heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Dient artikel 217, lid 2, van [het douanewetboek] aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten zich er bij het vaststellen van de nadere voorschriften voor de boeking van de bedragen aan rechten toe kunnen beperken om in hun nationale wetgeving bepalingen op te nemen waarin enkel wordt gestipuleerd
- —
dat voor de toepassing van die nationale wetgeving onder ‘boeking’ wordt verstaan ‘de inschrijving, in de boeken of met gebruikmaking van enige ander[e] vervangende drager, van het bedrag aan rechten, dat overeenkomt met een douaneschuld’ (in de zin van artikel 1, 6°, [AWDA])
en
- —
dat de regels betreffende de boeking en de betalingsvoorwaarden van uit hoofde van een douaneschuld te vereffenen bedragen zijn bepaald in de verordeningen van de Europese Gemeenschappen (in de zin van artikel 3 [AWDA])
of dienen de lidstaten, in uitvoering van artikel 217, lid 2, van het douanewetboek, in hun nationale wetgeving te bepalen hoe de in artikel 217, lid 1, van het douanewetboek omschreven boeking in de praktijk wordt verricht zodat de schuldenaar kan nagaan of de in artikel 217, lid 1, van het douanewetboek voorgeschreven boeking door de douaneautoriteiten ook daadwerkelijk werd verricht?
- 2)
Dient artikel 217, lid 2, van het douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat wanneer in de nationale wetgeving enkel is bepaald
- —
dat voor de toepassing van die nationale wetgeving onder ‘boeking’ wordt verstaan ‘de inschrijving, in de boeken of met gebruikmaking van enige ander[e] vervangende drager, van het bedrag aan rechten, dat overeenkomt met een douaneschuld’ (in de zin van artikel 1, 6°, [AWDA])
en
- —
dat de regels betreffende de boeking en de betalingsvoorwaarden van uit hoofde van een douaneschuld te vereffenen bedragen zijn bepaald in de verordeningen van de Europese Gemeenschappen (in de zin van artikel 3 [AWDA])
de douaneautoriteiten kunnen voorhouden dat de opneming door de douaneautoriteiten van het bedrag van de rechten in een fiche 1552 B, de opneming door de douaneautoriteiten van het bedrag van de rechten in een ‘paperless douane en accijnzen’-schuldendatabank, alsook elke andere inschrijving of opneming door de douaneautoriteiten van het bedrag van de rechten op iedere mogelijke drager, gelden als de in artikel 217, lid 1, van het douanewetboek voorgeschreven boeking?
- 3)
Dient artikel 217 van het douanewetboek, in de hypothese dat de opneming door de douaneautoriteiten van het bedrag van de rechten in een fiche 1552 B zou kunnen gelden als de in artikel 217, lid 1, van het douanewetboek voorgeschreven boeking, aldus te worden uitgelegd dat enkel de opneming van het exacte bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld in de fiche 1552 B geldt als de in artikel 217, lid 1, van het douanewetboek bedoelde boeking?’
Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing
16
In haar schriftelijke opmerkingen betoogt de Belgische regering dat de gestelde vragen tot op zekere hoogte buiten de bevoegdheid van het Hof vallen. Als gevolg van de door de verwijzende rechter gekozen formulering zouden deze vragen het Hof er immers toe brengen, uitspraak te doen over de verenigbaarheid van een aantal nationale bepalingen met artikel 217, lid 2, van het douanewetboek. Het Hof zou echter niet bevoegd zijn om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van het nationale recht van een lidstaat met het recht van de Unie.
17
In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, het Hof in het kader van een overeenkomstig artikel 267 VWEU ingeleide procedure weliswaar niet bevoegd is om uitspraak te doen over de verenigbaarheid van bepalingen van het nationale recht met het recht van de Unie of om nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen uit te leggen, maar wel bevoegd is om de verwijzende rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie te verschaffen die deze in staat stellen die verenigbaarheid te beoordelen bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding (zie met name arresten van 15 december 1993, Hünermund e.a., C-292/92, Jurispr. blz. I-6787, punt 8; 6 maart 2007, Placanica e.a., C-338/04, C-359/04 en C-360/04, Jurispr. blz. I-1891, punt 36, en 10 november 2011, Foggia — SGPS, C-126/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 29).
18
In het onderhavige geval dient, gelet op de formulering van die vragen, te worden geoordeeld dat deze een verzoek om uitlegging van artikel 217, lid 2, van het douanewetboek bevatten teneinde de verwijzende rechter in staat te stellen de nadere voorschriften voor de boeking van het bedrag aan rechten, de aard van de vereiste drager en het antwoord op de vraag of alleen het exacte bedrag aan douanerechten kan worden geboekt, te bepalen.
19
Bijgevolg moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden verklaard.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
20
Met zijn drie vragen, die samen dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 217, lid 2, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat verplicht is, de nadere voorschriften voor de boeking van de uit een douaneschuld voortvloeiende bedragen aan rechten vast te stellen in zijn interne wetgeving, dat voor deze boeking een specifieke drager is vereist, en dat alleen het exacte bedrag aan rechten kan worden geboekt.
21
Er zij aan herinnerd dat uit artikel 217, lid 1, eerste alinea, van het douanewetboek voortvloeit dat de boeking erin bestaat dat de douaneautoriteiten het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan invoer- of uitvoerrechten in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, registreren (arrest van 16 juli 2009, Distillerie Smeets Hasselt e.a., C-126/08, Jurispr. blz. I-6809, punt 22).
22
Verder zij erop gewezen dat overeenkomstig artikel 217, lid 2, van dit wetboek de lidstaten de nadere voorschriften voor de boeking vaststellen en dat deze voorschriften kunnen verschillen naargelang de douaneautoriteiten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de douaneschuld is ontstaan, er al dan niet verzekerd van zijn dat de uit deze schuld voortvloeiende bedragen zullen worden betaald.
23
Aangezien artikel 217 van het douanewetboek geen nadere voorschriften voor de ‘boeking’ in de zin van deze bepaling en dus ook geen technische of vormelijke minimumvereisten vaststelt, moet deze boeking dus zodanig worden verricht dat de bevoegde douaneautoriteiten het exacte bedrag aan rechten bij invoer of bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, opdat met name de boeking van de betrokken bedragen met zekerheid kan worden vastgesteld, ook ten aanzien van de schuldenaar (arrest van 28 januari 2010, Direct Parcel Distribution Belgium, C-264/08, Jurispr. blz. I-731, punt 23).
24
Bijgevolg zijn de lidstaten niet verplicht om de nadere voorschriften voor de boeking van de douanerechten in hun nationale wetgeving vast te stellen en volstaan interne bepalingen van de douaneadministratie.
25
Voorts heeft het Hof met betrekking tot de aard van de vereiste drager reeds verklaard dat, gelet op de bij artikel 217, lid 2, van het douanewetboek aan de lidstaten verleende beoordelingsmarge, dient te worden geoordeeld dat de lidstaten kunnen bepalen dat het uit een douaneschuld voortvloeiende bedrag aan rechten wordt geboekt door de opneming van dit bedrag in het door de bevoegde douaneautoriteiten opgemaakte proces-verbaal van bevinding van een inbreuk op de toepasselijke douanewetgeving (reeds aangehaalde arresten Distillerie Smeets Hasselt e.a., punt 25, en Direct Parcel Distribution Belgium, punt 24).
26
Artikel 217, lid 2, van het douanewetboek bevat aldus geen enkele verplichting om als drager de boekhouding te kiezen; een papieren of elektronische drager volstaat, mits het exacte bedrag aan douanerechten daarin wordt opgenomen.
27
Wat de opneming van het exacte bedrag aan te boeken douanerechten betreft, is immers in punt 23 van het onderhavige arrest eraan herinnerd dat de boeking zodanig moet worden verricht dat de bevoegde douaneautoriteiten het exacte bedrag aan rechten bij invoer of bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet.
28
Indien dat bedrag onjuist is, is ook het meegedeelde bedrag ongeldig. De douaneautoriteiten kunnen dit bedrag echter in de boekhouding rectificeren en de schuldenaar een nieuwe mededeling toesturen.
29
Volgens artikel 221, lid 1, van het douanewetboek moet de mededeling van het in te vorderen bedrag aan rechten immers zijn voorafgegaan door de boeking ervan door de douaneautoriteiten van de betrokken lidstaat en kan dit bedrag bij gebreke van boeking overeenkomstig artikel 217, lid 1, van het douanewetboek niet worden ingevorderd door deze autoriteiten, die hetzelfde bedrag echter opnieuw kunnen meedelen met inachtneming van de in artikel 221, lid 1, van het douanewetboek gestelde voorwaarden en de ten tijde van het ontstaan van de douaneschuld geldende verjaringsregels (zie met name beschikking van 9 juli 2008, Gerlach & Co., C-477/07, punt 30, en arrest Direct Parcel Distribution Belgium, reeds aangehaald, punt 39).
30
Bijgevolg dient, gelet op een en ander, op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 217, lid 2, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat dit artikel, aangezien het geen nadere voorschriften voor de boeking in de zin van die bepaling bevat, het aan de lidstaten overlaat de nadere voorschriften voor de boeking van de uit een douaneschuld voortvloeiende bedragen aan rechten vast te stellen, zonder dat deze lidstaten verplicht zijn de nadere voorschiften voor deze boeking in hun nationale wetgeving op te nemen, met dien verstande dat deze boeking zodanig moet worden verricht dat de bevoegde douaneautoriteiten het exacte bedrag aan rechten bij invoer of bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, opdat met name de boeking van de betrokken bedragen met zekerheid kan worden vastgesteld, ook ten aanzien van de schuldenaar.
Kosten
31
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 217, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, moet aldus worden uitgelegd dat dit artikel, aangezien het geen nadere voorschriften voor de boeking in de zin van die bepaling bevat, het aan de lidstaten overlaat de nadere voorschriften voor de boeking van de uit een douaneschuld voortvloeiende bedragen aan rechten vast te stellen, zonder dat deze lidstaten verplicht zijn de nadere voorschiften voor deze boeking in hun nationale wetgeving op te nemen, met dien verstande dat deze boeking zodanig moet worden verricht dat de bevoegde douaneautoriteiten het exacte bedrag aan rechten bij invoer of bij uitvoer dat voortvloeit uit een douaneschuld, registreren in de boekhouding of op iedere andere drager die als zodanig dienstdoet, opdat met name de boeking van de betrokken bedragen met zekerheid kan worden vastgesteld, ook ten aanzien van de schuldenaar.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑11‑2012