Einde inhoudsopgave
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Artikel 92
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2022
- Bronpublicatie:
22-12-2021, Stb. 2022, 15 (uitgifte: 11-01-2022, kamerstukken: 35547)
- Inwerkingtreding
01-04-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-02-2022, Stb. 2022, 98 (uitgifte: 01-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Klacht- en tuchtrecht
Gezondheidsrecht / Ordening en verzekering
1.
Beoefenaren van een beroep dat vergelijkbaar is met dat van arts, tandarts, verloskundige, verpleegkundige, physician assistant of klinisch technoloog en die zijn verbonden aan een buitenlandse krijgsmacht, worden voor de toepassing van artikel 35 gelijkgesteld met de op grond van hoofdstuk IV aangewezen personen, indien zij:
- a.
in Nederland, in een Nederlands luchtvaartuig of op een Nederlands schip verblijven;
- b.
zij in het land van de krijgsmacht waaraan zij verbonden zijn, als beoefenaar van het betreffende beroep, bevoegd zijn tot het verrichten van de handelingen als bedoeld in artikel 36, en
- c.
zij hun beroep uitoefenen ten behoeve van:
- –
personeel behorende tot de krijgsmacht waaraan de beroepsbeoefenaar is verbonden;
- –
personeel behorende tot een andere buitenlandse krijgsmacht;
- –
degenen met wie het personeel, bedoeld onder a en b, duurzaam samenleeft, of
- –
militaire ambtenaren als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet ambtenaren defensie.
2.
De verboden, bedoeld in artikel 4, tweede lid , onderscheidenlijk artikel 17, tweede lid, en artikel 34, vierde lid , zijn niet van toepassing ten aanzien van beroepsbeoefenaren:
- a.
die in het land van herkomst een beroep uitoefenen vergelijkbaar met een beroep als bedoeld in artikel 3, eerste lid, dan wel een beroep dat zijn grondslag vindt in artikel 14, eerste lid of artikel 34, eerste lid, en die een titel voeren die overeenkomt met dat uitgeoefende beroep, en
- b.
die handelen in de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, onder a en c.
3.
De in het eerste lid bedoelde personen worden voor de toepassing van in andere wetten opgenomen bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan, gelijkgesteld met laatstbedoelde personen, voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het verrichten van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden.