Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-07-2019, nr. 200.218.571
ECLI:NL:GHARL:2019:5884
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-07-2019
- Zaaknummer
200.218.571
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:5884, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑07‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:815, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2019:2909, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑04‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:6488
- Vindplaatsen
NTHR 2019, afl. 4, p. 216
Uitspraak 16‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Hoger beroep van ECLI:NL:RBMNE:2015:6488 en vervolg van ECLI:NL:GHARL:2019:2909; cascoverzekering auto tegen brand na in verband met alarmclausule uitgesloten diefstaldekking; voortdurend belang bij gestolen auto; geen opzegging of opschorting dekking; polycausaliteit; dominant cause (rechtens relevante oorzaak) leer? proportionele schadevergoeding; beperkte vergoeding brandschade; geen vergoedingsplicht schrootwaarde.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.218.571
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 385935)
arrest van 16 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bosporus Freight Forwarding B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Bosporus,
advocaat: mr. T. Besmalinovic,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 april 2019 hier over (verder: het tussenarrest). Het is gepubliceerd onder ECLI:NL:GHARL:2019:2909. Daarin is de zaak naar de rol verwezen opdat Bosporus zich bij akte zou uitlaten naar aanleiding van de verweren en producties van ASR zoals vermeld in rov. 5.1 van het tussenarrest over de primaire grondslag van brandschade en in rov. 5.7 over de schrootwaarde.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte van Bosporus na tussenarrest.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op basis van het voor het tussenarrest door ASR overgelegde procesdossier, gecompleteerd met de akte van Bosporus in het griffiedossier.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
Het gaat in deze zaak dus om een casco tegen brand en diefstal verzekerde auto die in de nacht van 21 op 22 oktober 2011 bij Parijs is gestolen en omstreeks 10 april 2012 geheel uitgebrand in België is teruggevonden. In het tussenarrest heeft het hof al geoordeeld dat ASR op grond van de alarmklasseclausule niet verplicht is om de diefstalschade te vergoeden. Nu gaat het nog om de brandschade.
2.2
Eerst moet worden onderzocht of de verzekeringsovereenkomst bij het terugvinden van de uitgebrande auto nog steeds gold.
ASR beroept zich namelijk op artikel 5 lid 3 van de Bedrijfsverzekeringen Algemene Voorwaarden (productie 4 bij memorie van antwoord). Volgens dit artikel eindigt een verzekering direct “zodra u geen belang meer hebt bij een verzekerde zaak en u de feitelijke macht daarover verliest.”
In haar verklaring van 2 november 2011 (bijlage 9 bij productie 4 bij inleidende dagvaarding) heeft Bosporus “na ontvangst van de schadepenningen van ASR” de eigendom van de auto aan ASR overgedragen. Maar ASR heeft bij brief van 29 december 2011 (productie 2 bij akte van ASR voor de comparitie in eerste aanleg) aan (de assurantietussenpersoon van) Bosporus bericht dat de geclaimde diefstalschade niet onder de dekking valt en niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eigendom van de auto is dus niet aan ASR overgedragen, nu er geen schadepenningen zijn betaald. Hoewel Bosporus de feitelijke macht over de auto had verloren, hield zij dus, ondanks de diefstal, toch belang bij (de eigendom van) de auto, de waarde ervan en de mogelijkheid om deze terug te krijgen. Aldus had zij nog steeds een verzekerbaar belang.
2.3
ASR beroept zich ook op artikel 5 lid 2, aanhef en onder c. van die voorwaarden: “Een verzekering eindigt als wij deze schriftelijk opzeggen: binnen 30 dagen nadat wij op de hoogte zijn gebracht van een gebeurtenis die ons kan verplichten tot het geven van een vergoeding.”
ASR heeft echter helemaal geen schriftelijke opzegging aangevoerd of overgelegd. Wel heeft zij (als producties 5 en 6 bij memorie van antwoord) print screens in het geding gebracht, waarvan de eerste rept van opschorting op 22 oktober 2011 (wegens de diefstalmelding) en de tweede van een (daarop gebaseerd) royement op 13 maart 2012, volgens ASR met terugwerkende kracht. Gesteld noch gebleken is echter dat ASR zodanige berichten van opschorting en/of opzegging aan Bosporus heeft verzonden en evenmin op welke polisvoorwaarden zij de opschorting baseert. Er kan daarom niet vanuit worden gegaan dat de verzekering is opgeschort of opgezegd.
Bosporus had dus nog belang bij de auto en de verzekering was nog van kracht toen de auto uitgebrand werd teruggevonden. Overigens staat, anders dan ASR aanvoert, niet vast dat de brand na 13 maart 2012 of ook maar na 22 oktober 2011 heeft plaatsgevonden.
2.4
Volgens ASR gaat het bij de brandschade nog steeds om schade aan het motorrijtuig ontstaan door een, hier niet gedekte, diefstal.
Het polisblad (productie 3 bij inleidende dagvaarding) betrekt de alarmklasseclausule uitsluitend op “(poging tot) diefstal, braak, joyriding, verduistering, oplichting of vermissing”. Deze categorie sluit naadloos aan bij de dekkingsbepaling in artikel 4 lid 1, aanhef en onder c. van de Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet (productie 1 bij conclusie van antwoord): “diefstal, braak, verduistering, oplichting, joyriding, vermissing en poging tot diefstal, braak en joyriding”. Ook de aanvullende uitsluiting in artikel 8, aanhef en onder 8 van die voorwaarden wegens het ontbreken van een anti-diefstalsysteem is slechts beperkt tot de gevallen van joyriding of diefstal. Dit betekent dat Bosporus als verzekeringnemer, al werd zij bijgestaan door een verzekeringstussenpersoon (Sentez), in redelijkheid niet behoefde te verwachten dat ASR de alarmklasseclausule ook wilde betrekken op de in artikel 4 lid 1, aanhef en onder a. van die voorwaarden naast diefstal nevengeschikt opgenomen categorie: “brand, ontploffing, blikseminslag, zelfontbranding en kortsluiting”.
2.5
Toen de auto werd teruggevonden, hadden zich dus twee evenementen voorgedaan, de diefstal en de brand. De diefstaloorzaak is van dekking uitgesloten, maar de brand op zichzelf niet. Zij heeft plaatsgevonden tijdens de looptijd van de verzekering en vormt op grond van artikel 4 lid 1, aanhef en onder a. van die voorwaarden een gedekte gebeurtenis.
2.6
Volgens ASR is echter alleen de diefstal de rechtens relevante oorzaak van de schade en is de brand daarop terug te voeren; aan de opvolgende brand komt in haar optiek geen zelfstandige betekenis meer toe. ASR redeneert dat men anders de auto wel direct in brand had gestoken en hem daarvoor niet had behoeven te stelen. Maar deze redenering is op zichzelf al niet sluitend. Voor de door ASR hier voorgestane toepassing van de “dominant cause” leer verwijst zij naar de omschrijving van het begrip “gebeurtenis” onder Bedrijfsverzekeringen Algemene Begripsomschrijving (productie 4 bij memorie van antwoord), te weten “Een voorval of een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden, waardoor schade ontstaat. De gebeurtenis moet plaatsvinden tijdens de looptijd van de verzekering.”
2.7
Deze omschrijving van het begrip “gebeurtenis” is echter onduidelijk op het punt van het daar bedoelde “verband”: gaat het om een temporeel (tijds-)verband of een causaal (oorzakelijk) verband of een andersoortig verband? Dit onderscheid is van belang omdat geen van beide partijen in deze zaak heeft uiteengezet (en mogelijk ook niet zal hebben ontdekt of kan achterhalen) welke personen wat met de auto hebben uitgespookt in de hier relatief lange periode tussen de diefstal van 21/22 oktober 2011 en de vondst van de uitgebrande auto omstreeks 10 april 2012; er bestaat alleen een volgordeverband tussen de diefstal en de brand, van meer is niet gebleken. Vooral is niet bekend wanneer en waardoor de auto in brand is geraakt en of er een causaal verband is tussen de diefstal en de brand. De brand is gedurende deze langere periode niet per se een gevolg van de eind oktober 2011 gepleegde diefstal geweest. Ook wanneer wordt uitgegaan van de “dominant cause” leer betekent dit in dit specifieke geval dus niet dat de schade als gevolg van de diefstal (als “dominant cause” moet worden beschouwd. Uiteindelijk bieden de polisvoorwaarden voor dit geval van polycausaliteit geen aanwijzing voor de door ASR voorgestane uitleg. Als ASR op een geval als dit de “dominant cause” leer had willen toepassen, had het op haar weg gelegen om dit in duidelijke bewoordingen in de polisvoorwaarden op te nemen. Dat heeft zij echter nagelaten.
2.8
De, niet gedekte, diefstal heeft voor Bosporus allereerst geleid tot het verlies van de feitelijke macht, de gebruikswaarde en gaandeweg ook van de vermogenswaarde van de auto. De, wel gedekte, brand heeft onmiddellijk geleid tot zaaks- en vermogensschade. De uiteindelijke schade is een gevolg van beide factoren, maar onduidelijk is wat hun afzonderlijke causaliteitsbijdrage is geweest. De schade is mede een gevolg van een, niet gedekte, diefstal, welke omstandigheid, in de verhouding tot ASR, aan Bosporus als benadeelde kan worden toegerekend. De vergoedingsplicht van ASR wegens de brandschade wordt daarom proportioneel verminderd door de schade over Bosporus en ASR te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Bij gebreke van nadere feitelijke informatie over de gebeurtenissen tussen de diefstal en de brand ligt als uitgangspunt voor de hand om de schade 50 - 50 te verdelen. Maar er kan toch ook niet zo maar worden voorbijgegaan aan het ervaringsgegeven dat een dief en zijn (directe) opvolgers als regel minder zorg zullen hebben voor de gestolen auto. Zo komt het nogal eens voor dat een auto wordt gestolen en vervolgens na kortere of langere tijd wordt gebruikt voor criminele activiteiten waarna de daders de sporen ervan door brandstichting aan de auto willen uitwissen. Dit rechtvaardigt de schade toch meer toe te rekenen aan de diefstal, namelijk voor 70%. ASR zal daarom 30% van de gedekte brandschade aan Bosporus moeten vergoeden.
2.9
In haar vorderingen gaat Bosporus er telkens van uit dat ASR haar in ieder geval, naast de dagwaarde, ook de schrootwaarde van de auto moet vergoeden, hetgeen ASR gemotiveerd betwist en waarop Bosporus nog in haar akte na tussenarrest (sub 24) heeft gereageerd.
Hierover oordeelt het hof als volgt. Volgens artikel 13, aanhef en lid 1 aanhef en sub a. van Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet vergoedt ASR in een geval als dit de dagwaarde en brengt zij daarop de waarde van de restanten in mindering. ASR is dus niet onder de polis verplicht tot uitkering van de schrootwaarde, maar dient deze wel te verrekenen. Daarbij wordt kennelijk voorondersteld dat ASR, en niet de verzekerde zelf, de schrootwaarde in ontvangst heeft genomen.
Volgens Bosporus is ASR door de auto én in eigendom te houden én niets uit te keren in ieder geval in zoverre ongerechtvaardigd verrijkt. Hieraan voegt Bosporus toe dat ASR de stallingskosten heeft voldaan en zo de schootwaarde van de auto te gelde kon maken en mogelijk ook te gelde heeft gemaakt.
Hiervoor heeft het hof al in rov. 2.2 geoordeeld dat ASR het autowrak niet in eigendom heeft verkregen. ASR heeft bij memorie van antwoord gesteld dat zij na het terugvinden van de auto coulancehalve de stallingskosten heeft betaald, dat Bosporus zelf de repatriëring heeft geregeld (op kosten van ASR) bij SOS en als eigenaresse het vrijwaringsbewijs heeft verkregen en dat ASR niet de (schroot-)waarde heeft gehouden en/of uit de schrootwaarde de repatriëringskosten heeft voldaan. Bosporus heeft hier in haar akte onvoldoende tegenin gebracht. Aldus heeft ASR voldoende gemotiveerd betwist dat zij op enig moment over de schrootwaarde van de auto zou hebben beschikt, zodat deze vordering ook niet op die grond toewijsbaar is.
2.10
Bosporus heeft haar beroep op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW alleen opgeworpen voor zover niet de brandschade maar de diefstalschade als uitgangspunt heeft te gelden. In het tussenarrest heeft het hof dit beroep (ten aanzien van de grondslag diefstalschade) al verworpen. Daarom behoeft hierop niet meer te worden beslist.
2.11
Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het hof passeert daarom de bewijsaanbiedingen van partijen.
3. De slotsom
3.1
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd. Het gevorderde zal beperkt worden toegewezen zoals hieronder vermeld.
3.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 augustus 2015 en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat de door Bosporus geleden schade voor 30% gedekt is onder de ASR- verzekering, meer specifiek onder artikel 4 lid 1, aanhef en sub a. (brandschade) van de door ASR gehanteerde Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet, zoals hiervoor omschreven;
veroordeelt ASR om over te gaan tot afwikkeling van de door Bosporus als gevolg van de brand geleden schade met inachtneming van de voorgaande verklaring voor recht en verder overeenkomstig de voorwaarden van de polis, meer specifiek onder artikel 4 lid 1, aanhef en sub a. (brandschade) van de door ASR gehanteerde Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet, zoals hiervoor omschreven;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel en L.M. Croes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
Uitspraak 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Hoger beroep van ECLI:NL:RBMNE:2015:6488; cascoverzekering auto tegen diefstal; geen klasse 3 alarm volgens de dekkingsomschrijving; strekking ervan; beroep door verzekerraar daarop niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.218.571
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 385935)
arrest van 2 april 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bosporus Freight Forwarding B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Bosporus ,
advocaat: mr. T. Besmalinovic,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 1 april 2015 (comparitievonnis) en van 12 augustus 2015 (eindvonnis) die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen. Het eindvonnis is gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE:2015:6488.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 11 november 2015,
- het rectificatie exploot van 18 juli 2016,
- de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis,
- de memorie van antwoord met producties.
2.2
Vervolgens heeft ASR de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rov. 2.1 tot en met 2.10.2 van het eindvonnis. De feiten komen op het volgende neer.
3.2.1
Op 10 juni 2011 heeft Bosporus voor een kort tevoren door haar in Duitsland gekochte en in Nederland geïmporteerde tweedehands personenauto via haar assurantietussenpersoon [Assurantietussenpersoon] onder meer een casco-compleetverzekering bij ASR afgesloten.
3.2.2
Van de toepasselijke bijzondere polisvoorwaarden bepaalt artikel 4 onder meer:“Omvang van de dekking
1. Schade aan of verlies van de personenauto
Wij bieden dekking voor de schade aan of het verlies van de personenauto, ontstaan door een van de volgende gebeurtenissen:
a. brand, ontploffing, blikseminslag, zelfontbranding en kortsluiting;
(…)
c. diefstal, braak, verduistering, oplichting, joyriding, vermissing en poging tot diefstal, braak en joyriding; (…)”.
Het polisblad zelf bevat de volgens alarmklasseclausule:
“Wij bieden alleen dekking voor schade aan of verlies van het verzekerde motorrijtuig ontstaan door (poging tot) diefstal, braak, joyriding, verduistering, oplichting of vermissing als de verzekerde zaak is voorzien van een (af-fabriek) anti-diefstalsysteem dat gelijk staat aan een SCM/TNO goedgekeurd anti-diefstalsysteem klasse 3. De verzekerde moet het anti-diefstalsysteem inschakelen zodra hij de verzekerde zaak verlaat. Als bij schade aan of verlies van het motorrijtuig ontstaan door (poging tot) diefstal, braak, joyriding, verduistering, oplichting of vermissing blijkt dat de verzekerde zich niet aan deze verplichting heeft gehouden, dan hebben wij het recht de schade niet te vergoeden.”
3.2.3
In de nacht van 21 op 22 oktober 2011 is de auto bij Parijs gestolen, waarvan Bosporus meteen aangifte heeft gedaan bij politie en ASR.
3.2.4
Op 2 november 2011 heeft Bosporus een verklaring van eigendomsoverdracht aan ASR “na ontvangst van de schadepenningen” ondertekend en vervolgens aan haar doen toekomen.
3.2.5
In opdracht van ASR heeft CED Forensic een onderzoek uitgevoerd naar de toedracht. Volgens haar rapport van 14 december 2011 was de auto van fabriekswege niet uitgerust met een geldig SCM goedgekeurd en gecertificeerd klasse 3 alarmsysteem.
3.2.6
Omstreeks 10 april 2012 is de auto geheel uitgebrand in België teruggevonden.
3.2.7
Sedert 31 mei 2012 is de auto op kosten van ASR gestald in Roosendaal en daar in oktober/november 2012 op haar verzoek geïnspecteerd.
3.3
Met deze nieuwe feitenopstelling is voldoende aan de op brandschade gerichte grief 1 tegemoet gekomen; in die feitenopstelling horen niet vaststaande standpunten van partijen niet thuis.
4. Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de grieven
4.1
In deze zaak over autocascoverzekering heeft de rechtbank de toen nog in de kern op diefstal gebaseerde schadeclaims van Bosporus (zie rov. 3 van het eindvonnis) afgewezen op de grond (zie rov. 4 van dat vonnis) dat de auto slechts uitgerust was met een klasse 1 alarm, startonderbrekers, en niet, zoals dat in de dekkingsomschrijving op de polis staat vermeld, met een klasse 3 alarm. Daarop heeft de rechtbank geen uitzondering willen maken. Ook oordeelde de rechtbank dat ASR Bosporus voldoende had gewaarschuwd dat de polis alleen dekking bood indien de auto was voorzien van een alarminstallatie van klasse 3.
4.2
Daartegen komt Bosporus in haar memorie van grieven op met zeven grieven. Daarbij heeft zij met een (nu primair) beroep op totaal verlies als gevolg van brandschade als een op zichzelf staand element haar eis vermeerderd (zie grief 2), zodat haar vordering nu inhoudt:
dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het eindvonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de volgende vorderingen van Bosporus zal toewijzen:
primair
1. verklaring voor recht dat de door Bosporus geleden schade gedekt is onder de ASR-verzekering, meer specifiek onder artikel 4 lid 1 sub a (brandschade) althans artikel 4 lid 1 sub c (diefstalschade) van de door ASR gehanteerde bijzondere voorwaarden personenautoverzekering casco compleet;
2. veroordeling van ASR om over te gaan tot afwikkeling van de door Bosporus als gevolg van de brand althans diefstal geleden schade overeenkomstig de voorwaarden van de polis, meer specifiek onder artikel 4 lid 1 sub a (brandschade) althans artikel 4 lid 1 sub c (diefstalschade) van de door ASR gehanteerde bijzondere voorwaarden personenautoverzekering casco compleet, althans in ieder geval de (schrootwaarde) van de auto te vergoeden;
3. veroordeling van ASR in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente, de nakosten daaronder begrepen;
subsidiair
1. verklaring voor recht dat de door Bosporus geleden schade gedeeltelijk is gedekt onder de ASR-verzekering, meer specifiek onder artikel 4 lid 1 sub a (brandschade) althans artikel 4 lid 1 sub c (diefstalschade) van de door ASR gehanteerde bijzondere voorwaarden personenautoverzekering casco compleet en wel voor het door het hof in goede justitie vast te stellen percentage dat het hof onder de gegeven omstandigheden - in het kader van een belangenafweging - rechtvaardig acht;
2. veroordeling van ASR om over te gaan tot afwikkeling van de door Bosporus als gevolg van de brand althans diefstal geleden schade overeenkomstig de voorwaarden van de polis, meer specifiek artikel 4 lid 1 sub a (brandschade) althans artikel 4 lid 1 sub c (diefstalschade) van de door ASR gehanteerde bijzondere voorwaarden personenautoverzekering casco compleet, met inachtneming van het door het hof vastgestelde dekkingspercentage, althans in ieder geval de (schrootwaarde) van de auto te vergoeden;
3. veroordeling van ASR in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als in
hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente, de nakosten daaronder begrepen.
4.3
ASR bestrijdt een en ander gemotiveerd.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
de primaire grondslag: brandschade
5.1
Tegen deze in hoger beroep primair aangevoerde grondslag voert ASR het volgende aan.
-De brandschade is ontstaan nadat de verzekeringsovereenkomst al was geëindigd en Bosporus zodoende geen verzekerd belang meer heeft (vergelijk productie 5 alsmede artikel 5 lid 3 van de toepasselijke algemene voorwaarden bedrijfsverzekeringen AVZ 11-1 (hierna: de algemene voorwaarden), waarin is bepaald:
"Een verzekering eindigt direct zodra u geen belang meer hebt bij een verzekerde zaak en u de feitelijke macht daarover verliest.").
-De brandschade betreft geen gebeurtenis in de zin van de algemene voorwaarden (de gebeurtenis heeft niet plaatsgevonden tijdens de looptijd van de dekking) zodat er ook niet wordt voldaan aan artikel 4 lid 1 sub a van de bijzondere voorwaarden dat immers luidt dat ASR alleen dekking biedt voor schade aan of verlies van de personenauto, ontstaan door (bijvoorbeeld) de “gebeurtenis” brand.
-De diefstal van het voertuig is de rechtens relevante oorzaak van de schade en de brand is terug te voeren op de diefstal. Aan de brand komt geen zelfstandige betekenis toe (ook wel de “dominant cause” leer genoemd). Vergelijk ook de omschrijving van “gebeurtenis” in de algemene voorwaarden, te weten “een voorval of een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden”.
-De schade door de brand is uitgesloten op grond van artikel 8 lid 8 van de bijzondere voorwaarden, aangezien daarin is bepaald dat er geen dekking wordt verleend voor schade door diefstal als de personenauto op het moment van de diefstal niet was voorzien van een verplicht gesteld SCM/TNO goedgekeurd antidiefstalsysteem klasse 3. Vergelijk in dit verband de uitsluitingsclausule zoals vervat op het polisblad (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg). De brand is terug te voeren op de diefstal en ten aanzien van de diefstal is de uitsluitingsclausule op het polisblad van toepassing. Ook bij de brand(schade) gaat het nog steeds om schade aan het motorrijtuig ontstaan door diefstal.
Er is dus geen dekking voor de brandschade. De door Bosporus geleden schade komt aldus ook niet voor vergoeding op grond van artikel 4 lid 1 sub a (brandschade) in aanmerking, aldus ASR.
5.2
Afgezien van de diefstalschade heeft Bosporus zich over deze nieuwe verweren in verband met de brandschade en over de producties bij memorie van antwoord nog niet uitgelaten. Daartoe moet zij op grond van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor in de gelegenheid worden gesteld. De zaak zal daarvoor naar de rol worden verwezen.
de subsidiaire grondslag: diefstalschade
5.3
In rov. 4.1 van haar eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld en ook in hoger beroep geldt als uitgangspunt dat de auto slechts uitgerust was met een klasse 1 alarm, startonderbrekers, en niet met een klasse 3 alarm, zoals dat in de dekkingsomschrijving op de polis staat vermeld. Dat is in hoger beroep niet bestreden.
5.4
Daarmee is voldaan aan de alarmklasseclausule dat, bij schade aan of verlies van het motorrijtuig ontstaan door diefstal, is gebleken dat de verzekerde zich niet aan de verplichting heeft gehouden om het voorgeschreven anti-diefstalsysteem in te schakelen. Op grond hiervan heeft ASR volgens die clausule het recht om de schade niet te vergoeden. Anders dan Bosporus aanvoert, was ASR niet naar redelijkheid verplicht om haar bij het aangaan van de verzekering erop te wijzen dat het ontbreken van het juiste alarm conform de alarmklasseclausule steeds leidt tot verval van dekking of in ieder geval haar daartoe de bevoegdheid gaf. Bosporus is geen consument maar een rechtspersoon die volgens haar benaming een transportonderneming dreef. Verder werd zij bij het aangaan van de verzekering bijgestaan door assurantietussenpersoon [Assurantietussenpersoon] . Daarnaast is nog van essentieel belang dat het polisblad zelf de alarmklasseclausule bevat, zodat Bosporus dit al op het eerste blad meteen eenvoudig had kunnen lezen. Het gaat hier om een bevoegdheid van ASR. Die kan worden misbruikt, onder meer volgens artikel 3:13 lid 2 BW, in geval ASR, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Daarop heeft Bosporus niet met zoveel woorden een beroep gedaan, maar zij meent wel, onder verwijzing naar artikel 6:248 lid 2 BW, dat het beroep van ASR op deze clausule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.5
Bij de toepassing van dit artikel 6:248 lid 2 BW zal de rechter de nodige terughoudendheid moeten betrachten. Er moet nogal wat aan de hand zijn voordat een beroep op een contractuele bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bosporus beroept zich op het arrest HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435 (zweeftoestel), maar de alarmklasseclausule bevat onmiskenbaar een uitgesloten risico, bevat als zodanig, naar Bosporus erkent, een primaire dekkingsomschrijving en is dan ook een kernbeding. Volgens het arrest is terecht het uitgangspunt dat waar een verzekeraar in de primaire omschrijving van de dekking bepaalde evenementen heeft uitgesloten, een beroep op de primaire dekkingsomschrijving niet met succes kan worden afgeweerd met de stelling dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is met als argument dat de redenen waarom de verzekeraar dit soort evenementen niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen. Met de dekkingsomschrijving heeft de verzekeraar immers de grenzen omschreven waarbinnen hij bereid was dekking te verlenen, hetgeen hem vrijstond, aldus de Hoge Raad. Of het vereiste alarm de diefstal in dit concrete geval zou hebben voorkomen, behoeft dus geen beslissing.
5.6
Daarbovenop geldt nog het volgende.
Naar Bosporus niet, gemotiveerd, heeft weersproken, strekt de alarmklasseclausule ertoe dat de inzet van een diefstalalarm het risico op diefstal zo al niet voorkómt dan toch in ieder geval verkleint. Tegenover de gemotiveerde betwisting door ASR heeft Bosporus haar stelling niet voldoende onderbouwd dat hier een elektronische inbraak zou hebben plaatsgevonden. Doordat de auto alleen startonderbrekers als diefstalpreventie had, was er een geringe drempel om de auto binnen te gaan en te stelen. Nu voldoende aannemelijk is dat het ontbreken van de voorgeschreven beveiligingsmaatregel ter voorkoming van diefstalschade de kans op diefstal niet heeft beperkt ( Bosporus heeft overigens niet gesteld dat die maatregel niet redelijk en passend was), kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat ASR zich niet zou mogen beroepen op haar alarmklasseclausule.
Op die gronden bestaat er ook geen reden om ASR niettemin verplicht te achten om in ieder geval enig deel van de schade te vergoeden.
de schrootwaarde
5.7
Volgens Bosporus vertegenwoordigde de teruggevonden auto een zekere (schroot-) waarde, die ASR aan haar zou moeten vergoeden. ASR heeft (bij memorie van antwoord onder 30 met verwijzing naar productie 7 bij die memorie) aangevoerd dat zij niet eigenares is geworden van de auto, dat de auto niet op haar naam heeft gestaan, dat de verklaring van eigendomsoverdracht door Bosporus standaard plaatsvindt na een diefstal omdat ASR anders niet uitkeert en dat in dit geval van afwijzing van de claim de eigendomsoverdracht niet is geëffectueerd. Op grond van het beginsel van hoor en wederhoor mag Bosporus daarop nog bij akte reageren.
6. De slotsom
6.1
De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat Bosporus zich bij akte uitlaat naar aanleiding van de verweren en producties van ASR zoals vermeld in rov. 5.1 en 5.7. Het is niet de bedoeling dat ASR daarop nog weer reageert.
6.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 16 april 2019 opdat Bosporus zich bij akte uitlaat over de verweren en producties van ASR als bedoeld in rov. 5.1 en 5.7;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel en L.M. Croes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.