Rb. Gelderland, 23-07-2013, nr. AWB 12/6268
ECLI:NL:RBGEL:2013:1760
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
23-07-2013
- Zaaknummer
AWB 12/6268
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2013:1760, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 23‑07‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:1295, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Wet belastingen op milieugrondslag
- Vindplaatsen
JBO 2013/132
NTFR 2013/1720 met annotatie van Mr. E.G. Borghols
Uitspraak 23‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Grondwaterbelasting. Belastingplichtige heeft een vergunning voor een WKO-installatie voor een hotel. Grondwaterbelasting verschuldigd wegens overschrijding van de maxima ondanks niet handhavend optreden van de provincie en latere wijziging van de vergunning. Naheffingsaanslag op grond van beleid door de inspecteur beperkt tot de overschrijdingen.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/6268
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 juli 2013
inzake
[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 met dagtekening 31 augustus 2012 een naheffingsaanslag grondwaterbelasting (aanslagnummer [000].02.1) opgelegd ten bedrage van € 20.466. Tevens is bij beschikking € 559 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2012 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 december 2012, ontvangen door de rechtbank op 13 december 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Een afschrift daarvan is door de rechtbank aan eiseres verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013 te Arnhem. Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde] en [A] AA CB. [A] is als bedrijfsfiscalist werkzaam bij [B] B.V., aandeelhoudster van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [C]. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen. Afschriften daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Eiseres heeft ter zitting ook een kopie van een beschikking van 26 september 2012 van de Provincie Gelderland (hierna ook: de Provincie) overgelegd aan de rechtbank.
2. Feiten
2.1
Eiseres is opgericht op 31 januari 2001. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van eiseres uit het exploiteren van een conferentieoord en het uitbaten van hotels en restaurants. In april 2010 heeft eiseres een hotel geopend aan de [A-straat 1] te [Z].
2.2
Eiseres is houder van een inrichting voor koude- en warmteopslag (hierna: WKO-inrichting). Daarbij wordt grondwater onttrokken ten behoeve van een bodemenergiesysteem. Dat grondwater wordt vervolgens in een gesloten systeem volledig teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken. De inrichting wordt gebruikt voor het onder 2.1 genoemde hotel.
2.3
De Provincie Gelderland heeft bij besluit van 20 juli 2009, na een verzoek daartoe van eiseres van 18 maart 2009, aan eiseres een vergunning verleend voor het onttrekken aan en retourneren in de bodem van grondwater van een hoeveelheid van 100.000 m³ per jaar waarbij in enig kwartaal niet meer onttrokken mag worden dan 25.000 m³. Bij de vergunning zijn voorschriften opgenomen.
2.4
Verweerder heeft bij brief van 15 december 2011 aan eiseres meegedeeld dat uit het Landelijk Grondwater Register is gebleken dat eiseres in één of meerdere kalenderjaren het voormelde maximum heeft overschreden in de WKO-inrichting. Verweerder heeft eiseres verzocht om opgave te doen van de exacte hoeveelheden van de onttrekkingen vanaf 1 januari 2007 in een door verweerder verstrekt antwoordformulier. Eiseres heeft in het antwoordformulier, door haar ondertekend op 29 februari 2012, vermeld dat in 2010 140.268 m³ en in 2011 164.243 m³ aan grondwater is onttrokken in haar WKO-inrichting.
2.5
Op 23 januari 2012 heeft [D] B.V. te [Q] namens eiseres de Provincie verzocht om wijziging van de vergunning op grond van artikel 6.4 van de Waterwet in die zin dat de verleende vergunning wordt uitgebreid tot het onttrekken van grondwater voor maximaal 200.000 m³ per jaar met een maximum van 65.000 m3 per kwartaal.
2.6
Bij brief van 27 maart 2012 heeft de Provincie eiseres verzocht de aanvraag aan te vullen. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:
“5. Er wordt nu om wijziging van vergunning gevraagd. Voor de aanvraag van de vigerende vergunning is in 2009 op grond van de energievraag/-behoefte een ontwerp gemaakt voor het bodemenergiesysteem, welke voortkomt uit het ontwerp van het gebouwsysteem. De energieaanvraag betrof destijds 200 MWh per zomer-/winterseizoen. Het gebouw is volgens de aanvraag inmiddels anderhalf jaar in gebruik en de vergunde hoeveelheid grondwater blijkt niet toereikend. In de onderbouwing van de aanvraag tot wijziging van vergunning is opgegeven dat de energievraag 515 MWh per zomer/winterseizoen bedraagt.
De energievraag nu is circa 2,5 maal zo hoog in vergelijking met 1,5 jaar geleden, wat verklaart waarom het vergunde debiet niet toereikend is.
Aanvulling:
Motiveren wat de oorzaken zijn van de toegenomen energievraag van het gebouw, en deze getalsmatig onderbouwen.
Aanvullend op bovenstaande merken wij het volgende op. (…) De aanvraag is ingediend voor maximaal 200.000 m3 per jaar, op basis van een gemiddeld debiet voor zomer en winter. Er is dus geen rekening gehouden met klimatologisch extreme jaren. Op basis van deze gegevens is het te verwachten dat de aanvraag van 200.000 m3 per jaar niet toereikend zal zijn voor die jaren wanneer de energievraag meer dan gemiddeld bedraagt. Een vergunningaanvraag dient uit te gaan van realistische maximale hoeveelheden. Het is niet wenselijk om een hoeveelheid te vergunnen waarvan op voorhand al duidelijk is dat deze ontoereikend zal zijn.”
2.7
Bij brief van 2 juli 2012 heeft eiseres de aanvraag om wijziging van de vergunning verder aangevuld.
2.8
De onder 2.5 genoemde aanvraag is door de Provincie toegewezen. In het besluit van 26 september 2012 is onder meer het volgende opgenomen:
“5. (…)
Uitbreiding
Bij de vergunningaanvraag van 20 juli 2009 is de benodigde koellast te laag geschat. Er was uitgegaan van een koellast van 200 MWh die gedekt zou worden door de bron. Na 2 jaar ingebruikname is in de praktijk gebleken dat de vraag beduidend hoger was.
(…)
BESLUITEN WIJ
(…)
I De op 20 juli 2009 aan [E] B.V. te [R] verleende vergunning (…) te wijzigen overeenkomstig de aanvraag van 23 januari 2012 en de daarbij behorende bescheiden, in die zin dat vergunning wordt verleend voor het onttrekken van grondwater voor maximaal 200.000 m3 (was 100.000 m3) per jaar en 65.000 (was 25.000 m3) per kwartaal.”
2.9
Verweerder heeft met dagtekening 31 augustus 2012 de betrokken naheffingsaanslag opgelegd. Het bedrag van de aanslag van € 20.466 is door verweerder als volgt berekend:
Overschrijding 2010: 40.268 m3 x € 0,1951 (tarief 2010) = € 7.856
Overschrijding 2011: 64.243 m3 x € 0,1963 (tarief 2011) = € 12.610
Totaal € 20.466
3. Geschil
In geschil is of verweerder de naheffingaanslag grondwaterbelasting terecht heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of:
- -
de hoeveelheid grondwater deel uitmaakt van de vergunningsvoorwaarden;
- -
de in 2012 verleende uitbreiding van de vergunning terugwerkende kracht heeft;
- -
verweerder gehandeld heeft in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur meer in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel;
- -
het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd is met artikel 8 EVRM.
Eiseres beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de andere vragen bevestigend. Verweerder beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de andere vragen ontkennend.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
4.1
4.2
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wbm wordt grondwaterbelasting berekend over de onttrokken hoeveelheid grondwater, gemeten in kubieke meters. Ingevolge artikel 7 Wbm is grondwaterbelasting verschuldigd op het tijdstip van de onttrekking.
4.3
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wbm (tekst vanaf 1 januari 2010 tot 1 januari 2012) voorziet in een vrijstelling voor grondwaterbelasting voor onttrekkingen ten behoeve van een bodemenergiesysteem door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Waterwet.
4.4
Niet in geschil is dat eiseres in 2010 en 2011 het in de aan haar verleende vergunning voor de onttrekking van het grondwater genoemde maximum heeft overschreden. Ook is niet in geschil dat eiseres als houder van de inrichting dient te worden aangemerkt.
Is de hoeveelheid grondwater een vergunningsvoorwaarde?
4.5
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoeveelheid grondwater geen deel uitmaakt van de vergunningsvoorwaarden. Eiseres verwijst hiervoor naar de voorschriften gevoegd bij het besluit van de Provincie van 20 juli 2009 waarin volgens eiseres geen melding wordt gemaakt van de hiervoor genoemde hoeveelheden. Volgens eiseres heeft zij al in 2010 aan de Provincie kenbaar gemaakt dat de vergunningsvoorwaarden zouden worden overschreden en is de Provincie daarna niet handhavend opgetreden. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Van de maximaal te onttrekken hoeveelheden grondwater is melding gemaakt in het besluit waarbij de vergunning is verleend. Dat betekent dat een onttrekking die daarboven uitgaat niet door de vergunning wordt gedekt. De vrijstelling van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wbm is dan niet van toepassing (vgl. HR 30 september 2011 nr. 10/00808, LJN: BT5842). Dat eiseres verweerder hierover heeft geïnformeerd en dat de Provincie niettemin niet handhavend is opgetreden, kan daaraan niet afdoen.
Heeft de in 2012 verleende vergunning terugwerkende kracht?
4.6
Eiseres heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de wijziging van de vergunning in 2012 terugwerkende kracht heeft. Volgens eiseres blijkt dat uit haar aanvraag en is de wijziging van de vergunning overeenkomstig de aanvraag toegekend. Verweerder heeft betwist dat sprake is van terugwerkende kracht.
4.7
De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. Eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat sprake is van terugwerkende kracht van de gewijzigde vergunning. Daarvan blijkt noch uit de aanvraag van de wijziging noch uit het onder 2.8 geciteerde besluit van 26 september 2012. Ook de wijze van afhandeling van de aanvraag van de wijziging wijst niet op het verlenen van terugwerkende kracht. Voordat de aanvraag werd toegekend heeft de Provincie eiseres tot tweemaal toe om aanvullende informatie gevraagd. Dat betekent dat de Provincie er niet van uitging dat de vergunning zonder meer voor de verzochte hoeveelheden kon worden verleend. Daarbij past het niet aan te nemen dat zonder uitdrukkelijke bepaling daaromtrent aan de vergunning terugwerkende kracht zou zijn verleend. Daaraan doet evenmin af dat de Provincie niet handhavend is opgetreden nadat zij ermee bekend werd dat de in de vergunning genoemde hoeveelheden werden overschreden.
Beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.8
Eiseres stelt zich ook op het standpunt dat de naheffingsaanslag grondwaterbelasting moet worden vernietigd, omdat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat zij tijdig, namelijk in 2010 en ook begin 2011, aan de Provincie heeft doorgegeven dat het maximum van de toegestane onttrekkingen zou worden overschreden. Volgens eiseres heeft de Provincie daarop eiseres meegedeeld dat zij gewoon door kon gaan met het pompen van grondwater en dat alleen de vergunning moest worden gewijzigd. Voor zover eiseres hiermee heeft bedoeld een beroep op het vertrouwensbeginsel te doen, geldt het volgende. Ook als sprake zou zijn van een toezegging door de Provincie, kan dat niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, reeds omdat in deze niet de Provincie maar verweerder het bevoegde bestuursorgaan is. Dat verweerder op enige wijze betrokken was bij die toezegging heeft eiseres niet gesteld.
4.9
Eiseres heeft ook aangevoerd dat rekening had moeten worden gehouden met een aanloopperiode. Volgens eiseres neemt het inregelen van een complexe WKO-inrichting meerdere seizoenen in beslag. Volgens eiseres handelt verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door daarmee geen rekening te houden. Ook die beroepsgrond faalt. Het betreft hier de procedure tegen de belastingaanslag. De verschuldigdheid van de aanslag vloeit voort uit de Wbm. Voor de verschuldigdheid daarvan is uitsluitend van belang wat door de Provincie is vergund en welke voorwaarden daaraan zijn verbonden. Voor toetsing aan het zorgvuldigheidsbeginsel als door eiseres voorgestaan, is dan ook geen plaats.
4.10
Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat zij de aanslag onbillijk vindt. Volgens eiseres is met deze heffing geen maatschappelijk belang gediend en is de aanslag buitenproportioneel hoog. Eiseres wijst er ook op dat de grondwaterbelasting per 1 januari 2012 is afgeschaft. Ook die beroepsgrond moet worden verworpen. Gelet op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is het de rechtbank niet toegestaan te treden in de beoordeling van de billijkheid van de wet. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat de naheffingsaanslag, volgens verweerder overeenkomstig vast beleid van de Belastingdienst en vanwege het maatschappelijk belang, is beperkt tot de overschrijding van de jaarlijks vergunde hoeveelheden.
4.11
Het beroep op artikel 8 EVRM kan evenmin slagen, reeds omdat hier niet de eerbiediging van de daar genoemde rechten in het geding is.
4.12
Gelet op het vooroverwogen dient het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond te worden verklaard.
Heffingsrente
4.13
Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd. Het beroep daartegen dient daarom eveneens ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Sadi, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 juli 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.