Rb. Dordrecht, 08-05-1998, nr. AWB 97/601-5 (dubbel 2)
ECLI:NL:RBDOR:1998:AA9908
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
08-05-1998
- Zaaknummer
AWB 97/601-5 (dubbel 2)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:1998:AA9908, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 08‑05‑1998; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2001:AA9922
Uitspraak 08‑05‑1998
Inhoudsindicatie
-
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 97/601-5
Uitspraak in zaak van
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
tegen
het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit te Rotterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Bij brief van 6 juni 1994 heeft eiseres verweerder verzocht het haar op 2 juli 1993 overkomen ongeval aan te merken als een dienstongeval.
Bij brief van 16 mei 1995, kenmerk JZ/Ja/118.838, heeft verweerder eiseres medegedeeld dat er geen sprake is van een dienstongeval.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 mei 1995 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 11 april 1997, kenmerk P&O/IT/mst/098.537, verzonden 11 april 1997, heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 mei 1997, ingekomen op 12 mei 1997, beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (verder te noemen: de rechtbank).
De zaak is op 6 maart 1998 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. F. Kleefmann, verbonden aan D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mw. mr. drs. P. Rens, advocaat te Rotterdam. Voorts is verschenen A. Bruggeling, medewerker van de Dienst voor Veiligheid en Milieuhygiëne van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
2. Overwegingen.
Eiseres is met ingang van 17 mei 1993 voor de duur van één jaar aangesteld in tijdelijke dienst als research analist bij het instituut Oogheelkunde van de faculteit der Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Op 2 juli 1993 heeft eiseres in het kader van haar werkzaamheden een proef gedaan in een biohazardkast, waarbij zij de stoffen fenol en guanidinethiocyanaat heeft gebruikt. Naar eiseres stelt zijn daarbij dampen vrijgekomen die zij heeft ingeademd en ten gevolge waarvan zij blijvende schade aan haar gezondheid heeft opgelopen.
Op 6 juni 1994 heeft eiseres verweerder verzocht te bevestigen dat het haar op 2 juli 1993 overkomen ongeval is aan te merken als een dienstongeval. In zijn brief van 16 mei 1995 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat er zijns inziens geen sprake is van een dienstongeval. Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij het thans in geding zijnde besluit ongegrond verklaard.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
Alvorens inhoudelijk op de zaak kan worden ingegaan dient te worden beoordeeld of verweerder eiseres terecht in haar bezwaar heeft ontvangen. In dit verband is met name van belang of de in de brief van 16 mei 1995 vervatte mededeling dat geen sprake is van een dienstongeval is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb). Dit artikel definieert het begrip besluit als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Hiermee wordt bedoeld een handeling, gericht op rechtsgevolg.
Ter zitting is desgevraagd door partijen verklaard, dat geen wettelijke regeling is aan te wijzen waarop de beslissing van 16 mei 1995 is gebaseerd en dat ook het toepasselijke rechtspositiereglement geen bepalingen bevat met betrekking tot dienstongevallen. Ook de rechtbank is niet gebleken van een publiekrechtelijke grondslag.
Van enig rechtsgevolg is de rechtbank evenmin gebleken; de enkele uitspraak omtrent het al dan niet kwalificeren van een ongeval als dienstongeval leidt, bij gebreke van een publiekrechtelijke regeling, niet tot een nadere bepaling of wijziging van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding. Met een eventuele erkenning van het bestaan van een dienstongeval komt ook niet vast te staan dat op de werkgever een volledige risicoaansprakelijkheid rust. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 1997, gepubliceerd in TAR 1997/59.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de mededeling in de brief van 16 mei 1995 evenmin kan worden aangemerkt als een handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb.
Gezien het vorenoverwogene dient te worden geconcludeerd dat de in de brief van 16 mei 1995 vervatte beslissing dat geen sprake is van een dienstongeval niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat verweerder eiseres ten onrechte in haar bezwaar heeft ontvangen en dat het bestreden besluit mitsdien geen stand kan houden. Het bestreden besluit wordt dan ook vernietigd wegens strijd met de wet. Omdat verweerder in bezwaar niet anders kan beslissen dan het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
Voor veroordeling van de Erasmus Universiteit Rotterdam in vergoeding van de door eiseres beweerdelijk geleden schade op grond van artikel 8:73 van de Awb is onder vorenvermelde omstandigheden geen ruimte. De rechtbank wijst het daartoe strekkende verzoek van eiseres dan ook af.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van deze beroepszaak redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze worden begroot op f. 1.420,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtbijstand.
Beslist wordt mitsdien als volgt.
3. Beslissing.
De arrondissementsrechtbank te Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaarschrift d.d. 29 mei 1995 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb af;
- beveelt dat de Erasmus Universiteit Rotterdam aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van f 210,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten welke eiseres in verband met de behandeling van deze beroepszaak redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op f 1.420,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Erasmus Universiteit Rotterdam aan als de rechtspersoon die voormelde kosten moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B.M. van Dun, rechter, en door deze en mr. I. Dijkman, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 8 mei 1998
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.
[redactie: deze uitspraak is op 4-1-2001 door de Centrale Raad van Beroep bevestigd]