Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/V.5.8.2
V.5.8.2 Cessie van toekomstige vorderingen; schuldenaarsvervanging
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS356408:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook hiervoor: nr. 460.
Zie Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 319a; Reehuis 2004, nr. 92 en Reehuis 1989, p. 81-83. Volgens Reehuis is het niet noodzakelijk dat de op het tijdstip van de mededeling bestaande rechtsverhouding ook de werkelijke bron van de vordering is. Niet duidelijk is echter of Reehuis van mening is dat er sprake moet zijn van een rechtsverhouding waaruit de vordering rechtstreeks wordt verkregen zoals bedoeld in art. 3:94 lid 3 en 239 lid 1 BW. In dit geval zou een openbare cessie of verpanding, anders dan de wetgever voor ogen heeft gestaan, niet in een ruimere mate mogelijk zijn dan een stille cessie of verpanding. Vgl. MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 397; MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1245 e.v. en MvA II Inv., Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1337-1338.
Zie ook: nr. 460. Vgl. voorts: Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, nrs. 213 en 228, waar wordt opgemerkt dat het grondslagvereiste van het arrest Solleveld II (NJ 1981, 265) onder het huidige recht voor de openbare cessie en verpanding is vervallen.
Nog strikter en eveneens onjuist is de opvatting dat de identiteit van de toekomstige schuldenaar reeds bekend moet zijn ten tijde van het opmaken van de cessie- of pandakte. Zie voor deze opvatting: Sector kanton Rb. Arnhem 29 april 2011, NJF 2011/272 (Lindorff Purchase). In deze benadering zou zelfs een mededeling aan een toekomstige schuldenaar die ten tijde van de mededeling in een “rechtens relevante verhouding” tot de cedent staat, niet tot een geldige cessie kunnen leiden, indien diens identiteit ten tijde van het opmaken van de cessie-akte nog niet bekend was. Deze opvatting moet worden verworpen. De bedoelde eis kan niet worden gebaseerd op de artikelen 3:97 jo 94 lid 1 BW en is evenmin af te leiden uit het aan de akte te stellen bepaaldheidsvereiste. Zie ook hierna: nr. 809.
Een andere vraag is of de mededeling van cessie aan een zekere bepaaldheidseis moet voldoen, bijvoorbeeld dat zij naar haar bewoordingen betrekking moet hebben op de cessie van een vordering uit een reeds bestaande rechtsverhouding. Ook deze vraag kan ontkennend worden beantwoord. Zie § V.5.3, meer in het bijzonder nr. 460.
Overigens zal er in de praktijk in de meeste gevallen wel enige (rechts)verhouding tussen de cedent en de schuldenaar bestaan (of het vooruitzicht daarop) die met zich brengt dat er een kans is op het ontstaan van een vordering.
Zie evenwel nr. 480 in verband met de mogelijkheid van een schuldenaarsvervanging.
Zie ook nr. 939 in verband met de vraag of de onderhandelingsfase kan worden aangemerkt als de rechtsverhouding waaruit de vordering rechtstreeks wordt verkregen als bedoeld in art. 3:94 lid 3 en 239 lid 1 BW.
In deze zin: Willems 1992, p. 716.
Ik laat daarbij in het midden of voor de contractsoverneming de instemming van de cessionaris vereist is. Hoewel de cessie niet tot gevolg heeft dat de cessionaris toetreedt tot de overeenkomst tussen de cedent en de schuldenaar, acht ik dit gezien het belang dat de cessionaris bij de contractsoverneming heeft (hij krijgt een andere, wellicht minder solvabele schuldenaar), niettemin verdedigbaar.
Een soortgelijke vraag doet zich voor, indien in het genoemde voorbeeld de toekomstige huurvorderingen bij voorbaat stil zijn gecedeerd of verpand. De vraag die dan rijst is of de grondslageis van de artikelen 3:94 lid 3 en 239 lid 1 BW met zich brengt dat de huurvorderingen die zijn ontstaan na een contractsoverneming niet geldig zijn gecedeerd of verpand, omdat van de huurvorderingen in kwestie niet kan worden gezegd dat zij rechtstreeks voortvloeien uit een ten tijde van decessie of verpanding bij voorbaat met de schuldenaar (Y) bestaande rechtsverhouding. Zie daarover: nr. 934.
Zie in lid 1 de woorden: “mededeling daarvan aan die personen”, en in lid 3 de woorden: “mededeling daarvan aan de personen tegen wie die rechten moeten worden uitgeoefend”.
Opgemerkt zij dat in dit geval voor een schuldoverneming, wil zij werking hebben jegens de schuldeiser, de instemming van de cessionaris vereist is (art. 6:155 BW).
Zie § IX.3.2.
In het geval de schuldenaarsvervanging heeft plaatsgevonden in het kader van een overgang onder algemene titel, volgt de gebondenheid van de nieuwe schuldenaar aan de door de oude schuldenaar ontvangen mededeling van cessie/verpanding reeds uit het feit dat de nieuwe schuldenaar de rechtspositie van de oude schuldenaar in beginsel ongewijzigd voortzet.
Of de cessie mede betrekking heeft op deze vorderingen is een kwestie van uitleg van de cessie-akte.
479. Toekomstige vorderingen: rechtens relevante verhouding vereist? Ten eerste kan worden gewezen op de opvatting van Reehuis die van mening is dat een toekomstige vordering slechts bij voorbaat kan worden gecedeerd, indien er ten tijde van de mededeling tussen de cedent en de toekomstige schuldenaar een “rechtens relevante verhouding” bestaat “op grond waarvan de laatste als (toekomstige) schuldenaar is aan te merken”.1 Alleen dan zou er sprake zijn van een mededeling aan deschuldenaar als bedoeld in art. 3:94 lid 1 BW. 2 Deze opvatting dient naar mijn mening te worden verworpen3,4 Zij kan gemakkelijk tot onzekerheid leiden over de geldigheid van de cessie. Het zal niet altijd duidelijk zijn of er op een gegeven moment tussen de cedent en de toekomstige schuldenaar een verhouding bestaat die rechtens relevant genoeg is om de vereiste mededeling te kunnen doen. Voor de opvatting van Reehuis is ook geen steun in de wet of de jurisprudentie te vinden. Noch uit art. 3:94 lid 1 BW, noch uit at. 3:97 BW of de toelichting daarbij, is af te leiden dat het mededelingsvereiste met zich zou brengen dat een openbare cessie van een toekomstige vordering enkel mogelijk is, indien er tussen de schuldenaar en de cedent ten tijde van de mededeling reeds een rechtens relevante (rechts)verhouding bestaat.5 Aangenomen mag worden dat aan een mededeling van een cessie bij voorbaat ook werking kan toekomen, indien er tussen de cedent en de schuldenaar op het moment van de mededeling nog geen (rechts)verhouding bestaat die mogelijk tot het ontstaan van de te cederen vordering kan leiden.6 Daarbij moet worden bedacht dat de cessie bij voorbaat van een vordering uit een nog niet bestaande rechtsverhouding enkel tot een overdracht zal kunnen leiden, indien de cedent de vordering op de schuldenaar aan wie mededeling is gedaan ook werkelijk verkrijgt. Achteraf kan dan worden vastgesteld dat mededeling is gedaan aan de schuldenaar.7
Stel dat een eigenaar van een kantoorpand in onderhandeling is met X, Y en Z als potentiële huurders en al bij het begin van de onderhandelingen aan ieder van hen mededeelt dat de huurvorderingen uit de huurovereenkomst worden gecedeerd of verpand aan een financier. Vormen de onderhandelingen een voldoende relevante verhouding om mededeling van cessie of verpanding te kunnen doen, ook indien de mededeling wordt gedaan op een moment dat er voor geen van de partijen uitzicht bestaat op het tot stand komen van een huurovereenkomst?8 Kan in dit geval worden aangenomen dat zowel X, Y als Z als toekomstige schuldenaren zijn aan te merken? Of kan dat pas als de onderhandelingen zich dusdanig hebben verdicht dat de cedent er gerechtvaardigd op mag vertrouwen dat het tot contractsluiting zal komen? En hoe te oordelen over het geval dat de onderhandelingen nog geen aanvang hebben genomen, maar bij X, Y en Z slechts is geïnformeerd of zij interesse hebben voor het aangaan van een huurovereenkomst? Naar mijn mening zou het in al de genoemde gevallen mogelijk moeten zijn om de voor een cessie of verpanding vereiste mededeling te doen, zelfs al bestaat er nog geen enkele zekerheid ten aanzien van de vraag wie de huurder zal worden. Voor de eigenaar kan dit van belang zijn voor de financiering van het kantoorpand.
480. Toekomstige vorderingen en schuldenaarsvervanging. Een volgende vraag is of voor de geldigheid van een cessie of een verpanding bij voorbaat vereist is, dat komt vast te staan dat de mededeling is gedaan aan degene die op het moment van het ontstaan van de vordering de schuldenaar is,9 of dat voldoende is dat de mededeling is gedaan aan degene waarvan ten tijde van de cessie of verpanding bij voorbaat mocht worden verwacht dat hij de schuldenaar zou zijn, omdat hij in die hoedanigheid partij is bij de rechtsverhouding waaruit de vordering gaat voortvloeien. Deze vraag is relevant in het geval er na de cessie of de verpanding bij voorbaat, maar voor het ontstaan van de vordering, een schuldenaarsvervanging plaatsvindt, bijvoorbeeld op grond van schuld- of contractsoverneming, fusie, (af)splitsing of erfopvolging.
Een voorbeeld kan de gestelde vraag verduidelijken. Stel dat de verhuurder (V) zijn huurder (H) mededeelt dat hij de toekomstige huurvorderingen op H bij voorbaat cedeert aan X en dat na deze mededeling de huurovereenkomst aan de huurderszijde, inclusief de (toekomstige) huurschulden, met medewerking van V door middel van contractsoverneming wordt overgenomen door Y.10 Vervolgens gaat V failliet. Diens curator stelt zich op het standpunt dat de cessie van de na de contractsoverneming opgekomen vorderingen niet geldig was, aangezien ten aanzien van die vorderingen geen mededeling is gedaan aan de schuldenaar daarvan. De mededeling van cessie is immers gedaan aan H en niet aan Y. H is ter zake van de na de contractsoverneming vervallen huurtermijnen nooit schuldenaar geweest. Met betrekking tot deze termijnen is Y als gevolg van de contractsoverneming van meet af aan schuldenaar.11
Indien de eis zou moeten worden gesteld dat de mededeling is gedaan aan degene die bij het ontstaan van de vordering de schuldenaar is, dan zou X geen rechthebbende zijn geworden van de vorderingen uit hoofde van na de contractsoverneming vervallen huurtermijnen, tenzij hij opnieuw mededeling van de cessie heeft gedaan aan de nieuwe schuldenaar (Y). Naar mijn mening dient deze eis echter niet te worden gesteld. Voor de geldigheid van de cessie of verpanding is voldoende dat er mededeling is gedaan aan degene die ten tijde van de cessie of de verpanding bij voorbaat kan worden aangemerkt als de toekomstige schuldenaar van de huurtermijnen. In het voorbeeld is dat dus H. Het feit dat dit een andere persoon is dan degene die bij het ontstaan van de vordering de schuldenaar is (Y), doet er niet aan af dat de cessie of de verpanding geldig is en dat zij kan worden tegengeworpen aan de nieuwe schuldenaar (Y) en derden, zoals schuldeisers van de cedent/pandgever.
Op het eerste gezicht lijkt uit de tekst van art. 3:94 leden 1 en 3 BW anders te volgen. De bepalingen lijken er immers van uit te gaan dat mededeling wordt gedaan aan degene die werkelijk de schuldenaar is.12 Men dient echter niet uit het oog te verliezen dat in het systeem van de wet de bepalingen betreffende de leveringsvoorschriften zijn geredigeerd met het oog op bestaande goederen, waarna vervolgens in art. 3:97 BW wordt bepaald dat toekomstige goederen bij voorbaat kunnen worden geleverd door (voor zover mogelijk) de leveringsformaliteiten die gelden voor bestaande goederen bij voorbaat te verrichten. Voor wat betreft toekomstige vorderingen die voortvloeien uit een ten tijde van de mededeling reeds bestaande rechtsverhouding, dient art. 3:94 lid 1 jo art. 3:97BWmijns inziens zo te worden begrepen, dat voor een geldige levering voldoende is dat mededeling wordt gedaan aan de persoon die ten tijde van de mededeling kan worden aangemerkt als de toekomstige schuldenaar.
Er is naar mijn mening onvoldoende reden om de cessie of de verpanding van een toekomstige vordering uit een bestaande rechtsverhouding anders te behandelen dan een cessie of een verpanding van een vordering die ten tijde van de schuldenaarsvervanging al bestond. Het staat buiten twijfel dat een openbare cessie of verpanding van een bestaande vordering standhoudt, ook als er na de cessie of de verpanding een schuldenaarsvervanging plaatsvindt.13 Aan de mededelingseis van art. 3:94 lid 1 BW is voldaan, omdat de mededeling is gedaan aan degene die ten tijde van de mededeling schuldenaar van de vordering was.14 Mede gezien het feit dat het Nederlandse recht geen duidelijke criteria bevat voor het onderscheid tussen bestaande en toekomstige vorderingen,15 dient voor de cessie of de verpanding van een toekomstige vordering naar mijn mening hetzelfde te gelden. Door mededeling te doen aan degene die op dat moment als de toekomstige schuldenaar dient te worden aangemerkt onder de rechtsverhouding waaruit de te cederen vordering voortvloeit, wordt de voor een cessie bij voorbaat vereiste formaliteit vervuld en is er – mits ook een akte is opgemaakt – sprake van een geldige levering bij voorbaat. Deze levering bij voorbaat verkrijgt vervolgens haar werking zodra de vordering door de cedent wordt verkregen, ongeacht wie op dat moment de schuldenaar onder de vordering is.
Een ander oordeel zou voor de cessionaris/pandhouder tot te veel onzekerheid leiden ten aanzien van de vraag of de cessie/verpanding uiteindelijk wel tot stand komt. De cessionaris/pandhouder moet erop kunnen vertrouwen dat een mededeling van cessie aan degene die op dat moment als de toekomstige schuldenaar moet worden aangemerkt, ook tot cessie kan leiden indien de vordering door de cedent wordt verkregen. Goederenrechtelijk zou het niet moeten uitmaken dat achteraf mededeling blijkt te zijn gedaan aan iemand die uiteindelijk vanwege een schuldenaarsvervanging niet de schuldenaar is. Dit klemt te meer daar de schuldenaarsvervanging in een aantal gevallen buiten de cessionaris/pandhouder om kan worden gerealiseerd. Daarbij komt dat de cedent/pandgever en diens schuldeisers zonder goede grond ten koste van de cessionaris/pandhouder zouden worden bevoordeeld, indien zou moeten worden aangenomen dat er geen geldige cessie/verpanding meer tot stand kan komen zonder dat er nogmaals mededeling wordt gedaan aan de nieuwe schuldenaar. Een hernieuwde levering (volkomen tegenwerpelijk aan derden) is mogelijk uitgesloten vanwege een eerder derdenbeslag of een inmiddels ingetreden faillissement van de cedent/pandgever (art. 35 lid 1 Fw). Ook de publiciteitsfunctie van de mededeling verlangt niet dat er nogmaals mededeling wordt gedaan. De opvolgende schuldenaar kan, voor zover hij niet van de cessie of de verpanding op de hoogte is, derden die bij hem informatie komen inwinnen over mogelijke cessies of verpandingen, verwijzen naar zijn rechtsvoorganger.
Voor de nieuwe schuldenaar geldt dat het feit dat de oude schuldenaar hem niet op de hoogte heeft gebracht van een eerder ontvangen mededeling van cessie of verpanding, in beginsel voor zijn risico behoort te komen en niet voor risico van de cessionaris of de pandhouder.16 Het is echter niet uitgesloten dat dit onder omstandigheden anders is en dat de nieuwe schuldenaar tegenover de cessionaris of pandhouder een beroep kan doen op de bescherming van de artikelen 3:36, 6:34 en 37 BW.
481. Passieve novatie. Van belang is om te vermelden dat de mededeling aan de oude schuldenaar niet een geldige cessie of verpanding kan bewerkstelligen, indien de schuldenaarsvervanging tot gevolg heeft dat de vordering die de cedent/pandgever op de nieuwe schuldenaar verkrijgt als een andere vordering moet worden aangemerkt dan de vordering die de cedent/pandgever op de oude schuldenaar had of verkregen zou hebben. Dit is het geval indien de vordering als gevolg van de schuldenaarsvervanging van identiteit verandert. Dit doet zich voor bij schuldenaarsvervanging door passieve novatie van de verbintenis (een afstand om baat in de zin van art. 6:160 BW). Anders dan in geval van een schuldof contractsoverneming is de vordering op de nieuwe schuldenaar een andere, nieuwe vordering ten opzichte van de vordering die de cedent op de oude schuldenaar zou verkrijgen (maar mogelijk wel een met dezelfde inhoud). In het genoemde voorbeeld van de huurovereenkomst zou een mededeling van een cessie bij voorbaat aan de oude schuldenaar (H) nooit kunnen leiden tot een geldige cessie van de vordering op de nieuwe schuldenaar (Y). Ten eerste is het mogelijk dat de na novatie te verkrijgen vorderingen niet in de cessie zijn begrepen.17 Ten tweede zal een mededeling van cessie aan schuldenaar H geen effect sorteren aangezien duidelijk is dat hij nooit schuldenaar zal kunnen zijn onder de vordering die na de novatie op de nieuwe schuldenaar (Y) wordt verkregen. Deze vordering zal opnieuw door de cedent aan de cessionaris (bij voorbaat) moeten worden gecedeerd.
482. Conclusie. Voor de cessie van een bestaande vordering is vereist dat mededeling wordt gedaan aan degene die ten tijde van de mededeling de schuldenaar is. In geval van de cessie van een toekomstige vordering is het voldoende dat mededeling wordt gedaan aan degenen die ten tijde van de mededeling als de toekomstige schuldenaar kan worden beschouwd. Daarvoor is niet nodig dat er ten tijde van de mededeling reeds een “rechtens relevante verhouding” bestaat tussen de cedent en de toekomstige schuldenaar. Het volstaat dat de mededeling is gedaan aan degene waarvan achteraf blijkt dat die op een gegeven moment de hoedanigheid heeft verworven van (toekomstige) schuldenaar onder de rechtsverhouding waaruit de vordering wordt verkregen. Het feit dat als gevolg van een schuldenaarsvervanging de werkelijke schuldenaar uiteindelijk een ander blijkt te zijn is dan degene aan wie de mededeling van cessie is gedaan, doet aan de geldigheid van de cessie niet af.