Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad
Artikel 6 Het proces van de lidstaten om bijdragen op het gebied van energie-efficiëntie vast te stellen
Geldend
Geldend vanaf 30-03-2019
- Redactionele toelichting
Deze wijziging doen geen afbreuk aan de termijnen die zijn vastgesteld in art. 2 van Richtlijn (EU) 2018/2002 en art. 59 van Verordening (EU) 2018/1999. Wordt toegepast vanaf de dag volgend op die waarop Richtlijn 2012/27/EU en Verordening (EU) 2018/1999 ophouden van toepassing te zijn op en in het Verenigd Koninkrijk.
- Bronpublicatie:
19-03-2019, PbEU 2019, L 85 I (uitgifte: 27-03-2019, regelingnummer: 2019/504)
- Inwerkingtreding
30-03-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-03-2019, PbEU 2019, L 85 I (uitgifte: 27-03-2019, regelingnummer: 2019/504)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Energierecht / Europees energierecht
Milieurecht / Energie
Energierecht / Algemeen
1.
In het kader van zijn indicatieve nationale energie-efficiëntiebijdrage voor 2030 en voor het laatste jaar van de betrokken periode wat de latere nationale plannen betreft, overeenkomstig artikel 4, onder b), punt 1, van deze verordening houdt elke lidstaat er rekening mee dat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2012/27/EU het energieverbruik van de Unie in 2020 niet meer mag bedragen dan 1 483 Mtoe primaire energie of niet meer dan 1 086 Mtoe eindenergie, en het energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer mag bedragen dan 1 128 Mtoe primaire energie en/of niet meer dan 846 Mtoe eindenergie.
Bovendien houdt elke lidstaat rekening met:
- a)
de in Richtlijn 2012/27/EU bedoelde maatregelen;
- b)
andere maatregelen om energie-efficiëntie binnen de lidstaat en op Unieniveau te bevorderen.
2.
In het kader van zijn in lid 1 bedoelde bijdrage kan elke lidstaat rekening houden met nationale omstandigheden die een invloed hebben op het primaire en het eindverbruik van energie, zoals:
- a)
het resterende kosteneffectieve energiebesparingspotentieel;
- b)
de ontwikkeling en de prognose van het bruto binnenlands product;
- c)
wijzigingen in de in- en uitvoer van energie;
- d)
wijzigingen in de energiemix en de ontwikkeling van het afvangen en opslaan van kooldioxide, en
- e)
vroegtijdige maatregelen.
Wat de eerste alinea betreft, vermeldt elke lidstaat in zijn geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan met welke eventuele relevante omstandigheden die van invloed zijn op het primaire en het eindverbruik van energie hij rekening heeft gehouden.