Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 24-12-2018
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2023, L 115).
- Bronpublicatie:
11-12-2018, PbEU 2018, L 328 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: 2018/1999)
- Inwerkingtreding
24-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, PbEU 2018, L 328 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: 2018/1999)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
Energierecht / Europees energierecht
Milieurecht / Energie
Energierecht / Algemeen
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Deze verordening bevat de noodzakelijke wettelijke basis voor een betrouwbare, inclusieve, kostenefficiënte, transparante en voorspelbare governance van de energie-unie en de klimaatactie (governancemechanisme), waardoor wordt gegarandeerd dat de doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie voor 2030 en voor de lange termijn worden gehaald overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering, die na afloop van de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering is gesloten (de ‘Overeenkomst van Parijs’), door complementaire, coherente en ambitieuze inspanningen van de Unie en de lidstaten, terwijl de administratieve complexiteit beperkt wordt gehouden.
- (2)
De energie-unie moet bestaan uit vijf dimensies: de continuïteit van de energievoorziening; de interne energiemarkt, energie-efficiëntie; decarbonisatie, en onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.
- (3)
Het doel van een veerkrachtige energie-unie met een ambitieus klimaatbeleid als kernelement is om de consumenten in de Unie, waaronder gezinnen en bedrijven, zekere, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te geven en om onderzoek en innovatie te bevorderen door investeringen aan te trekken; dit vereist een fundamentele transformatie van het Europees energiesysteem. Een dergelijke transformatie hangt ook nauw samen met de noodzaak om de kwaliteit van het milieu te behouden, te beschermen en te verbeteren, en om het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen, met name door energie-efficiëntie en energiebesparingen te stimuleren en nieuwe en hernieuwbare vormen van energie te ontwikkelen. Dat doel kan alleen worden bereikt door gecoördineerd optreden waarbij wetgevende en niet-wetgevende maatregelen op Unie-, regionaal, nationaal en lokaal niveau worden gecombineerd.
- (4)
Een volledig functionele en veerkrachtige energie-unie zou de Unie omvormen tot een toonaangevende regio voor innovatie, investeringen, groei en sociale en economische ontwikkeling, wat op zijn beurt een goed voorbeeld vormt van de onderlinge verwevenheid tussen het nastreven van hoge ambities op het vlak van de beperking van de klimaatverandering en maatregelen ter bevordering van innovatie, investeringen en groei.
- (5)
Parallel met deze verordening heeft de Commissie een reeks initiatieven inzake sectoraal energiebeleid ontwikkeld en vastgesteld, met name op het gebied van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, waaronder de energieprestaties van gebouwen, en marktontwerp. Deze initiatieven vormen een pakket onder het overkoepelende thema ‘energie-efficiëntie eerst’, het mondiale leiderschap van de Unie op het vlak van hernieuwbare energie, en een eerlijke deal voor energieconsumenten, onder meer door het tegengaan van energiearmoede en het bevorderen van eerlijke concurrentie op de interne markt.
- (6)
In zijn conclusies van 23 en 24 oktober 2014 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan een kader voor klimaat en energie voor de Unie voor 2030, op basis van vier belangrijke streefcijfers op Unieniveau: een afname van de broeikasgasemissies in de gehele economie met ten minste 40 %, een indicatief streefcijfer voor een verbetering van de energie-efficiëntie van ten minste 27 % dat uiterlijk in 2020 moet worden herzien om te worden opgetrokken tot een niveau van 30 %, een aandeel van ten minste 27 % hernieuwbare energie in het verbruik binnen de Unie, en een interconnectiegraad van de elektriciteitsnetten van ten minste 15 %. De Europese Raad heeft gepreciseerd dat het streefcijfer voor hernieuwbare energie bindend is op het niveau van de Unie en moet worden bereikt door bijdragen van de lidstaten, geleid door de noodzaak om gezamenlijk het streefcijfer van de Unie te halen. Bij een herschikking van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) werd voor de Unie een nieuw, bindend streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 van ten minste 32 % ingevoerd, waarbij tevens is voorzien in een herziening om het streefcijfer op Unieniveau uiterlijk in 2023 op te trekken. Via wijzigingen van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) werd het streefcijfer op Unieniveau voor een verbetering van de energie-efficiëntie in 2030 vastgesteld op ten minste 32,5 %, waarbij tevens is voorzien in een herziening om de streefcijfers op Unieniveau op te trekken.
- (7)
Het bindend streefcijfer om de broeikasgasemissies in de gehele economie van de Unie tegen 2030 met minstens 40 % te doen dalen in vergelijking met 1990 is tijdens de zitting van de Raad Milieu op 6 maart 2015 formeel goedgekeurd als de voorgenomen nationaal vastgestelde bijdrage van de Unie en haar lidstaten aan de Overeenkomst van Parijs. De Overeenkomst van Parijs is door de Unie geratificeerd op 5 oktober 2016 (6) en is in werking getreden op 4 november 2016. Zij vervangt de aanpak die werd gevolgd in het Protocol van Kyoto uit 1997, dat door de Unie bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad (7) werd goedgekeurd en niet zal worden voortgezet na 2020. Het systeem van de Unie voor monitoring en rapportering van emissies en verwijderingen moet dienovereenkomstig worden geactualiseerd.
- (8)
Met de Overeenkomst van Parijs is de mondiale ambitie om de klimaatverandering te beperken gestegen en is er een doel op lange termijn vastgesteld dat strookt met de doelstelling om de gemiddelde wereldwijde temperatuurstijging ten opzichte van de pre-industriële niveaus ruim onder 2 °C te houden en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven de pre-industriële niveaus.
- (9)
In haar streven om de temperatuurdoelen van de Overeenkomst van Parijs te halen, moet de Unie zo snel mogelijk een balans proberen te bereiken tussen antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van broeikasgassen en daarna zo nodig tot negatieve emissies proberen te komen.
- (10)
Voor het klimaatsysteem zijn de cumulatieve totale antropogene emissies in de loop van de tijd van belang voor de totale concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer. De Commissie moet een analyse maken van verscheidene scenario's voor de bijdrage van de Unie aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen, onder meer een scenario om de uitstoot van broeikasgassen binnen de Unie uiterlijk in 2050 tot nul te herleiden en daarna tot negatieve emissies te komen, en moet tevens onderzoeken wat de gevolgen van die scenario's zijn voor het resterende mondiale en Uniekoolstofbudget. De Commissie moet een analyse voorbereiden met het oog op een langetermijnstrategie van de Unie voor de bijdrage van de Unie aan de verbintenissen van de Overeenkomst van Parijs om de gemiddelde wereldwijde temperatuurstijging ten opzichte van de pre-industriële niveaus ruim onder 2 °C te houden en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven de pre-industriële niveaus, met inbegrip van verschillende scenario's, waaronder een scenario om de uitstoot van broeikasgassen binnen de Unie uiterlijk in 2050 tot nul te herleiden en daarna tot negatieve emissies te komen en de gevolgen daarvan voor het mondiale en Uniekoolstofbudget.
- (11)
De Unie heeft weliswaar beloofd om tegen 2030 ambitieuze broeikasgasemissiereducties te verwezenlijken, maar de klimaatverandering is een dreiging die de hele wereld aanbelangt. Daarom moeten de Unie en haar lidstaten samenwerken met hun internationale partners om ervoor te zorgen dat de graad van ambitie die alle partijen aan de dag leggen, strookt met de langetermijndoelen van de Overeenkomst van Parijs.
- (12)
In zijn conclusies van 23 en 24 oktober 2014 is de Europese Raad ook overeengekomen dat er een betrouwbaar en transparant governancemechanisme zonder onnodige administratieve rompslomp en met voldoende flexibiliteit voor de lidstaten moet worden ontwikkeld dat ertoe moet bijdragen dat de Unie haar energiebeleidsdoelstellingen kan halen en tegelijk volledig recht kan doen aan de vrijheid van de lidstaten om zelf hun energiemix te bepalen. De Europese Raad benadrukte dat dit governancemechanisme moet berusten op bestaande bouwstenen, zoals nationale klimaatprogramma's en nationale plannen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, en dat de planning en rapportering, waar deze nog gescheiden verlopen, moeten worden gestroomlijnd en gebundeld. De Europese Raad stemde er ook mee in de rol en de rechten van de consument, en de transparantie en voorspelbaarheid voor investeerders te vergroten, onder meer dankzij een systematische monitoring van de kernindicatoren voor een betaalbaar, veilig, concurrerend, zeker en duurzaam energiesysteem, de coördinatie van nationaal klimaat- en energiebeleid te vergemakkelijken en regionale samenwerking tussen lidstaten te bevorderen.
- (13)
In haar mededeling van 25 februari 2015 over een kaderstrategie voor een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering wijst de Commissie erop dat er behoefte is aan een geïntegreerd governancemechanisme om ervoor te zorgen dat de energiegerelateerde acties op Unie-, regionaal, nationaal en lokaal niveau stuk voor stuk bijdragen tot de doelstellingen van de energie-unie, hetgeen een verbreding van het toepassingsgebied van de governance inhoudt — verder dan het klimaat- en energiekader 2030 — naar alle vijf dimensies van de energie-unie.
- (14)
In haar mededeling van 18 november 2015 over de stand van de energie-unie heeft de Commissie voorts gepreciseerd dat geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, die betrekking hebben op alle vijf dimensies van de energie-unie, noodzakelijke instrumenten zijn voor een meer strategische planning van het energie- en klimaatbeleid. De richtsnoeren van de Commissie aan de lidstaten over geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, die een onderdeel zijn van die mededeling, vormen de basis waarop de lidstaten nationale plannen beginnen op te stellen voor de periode 2021 tot en met 2030, en zetten de belangrijkste pijlers van het governancemechanisme uiteen. In de mededeling is ook gepreciseerd dat deze governance moet worden verankerd in het recht.
- (15)
In zijn conclusies van 26 november 2015 over het governancestelsel van de energie-unie onderkent de Raad dat de governance van de energie-unie een essentieel instrument zal zijn bij het doelmatig en doeltreffend opzetten van de energie-unie en bij het verwezenlijken van de doelstellingen ervan. De Raad benadrukte dat het governancemechanisme moet worden gebaseerd op de beginselen van integratie van strategische planning en rapportering van de tenuitvoerlegging van het klimaat- en energiebeleid en op coördinatie tussen de actoren die op Unie-, regionaal en nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het energie- en klimaatbeleid. De Raad beklemtoonde ook dat het governancemechanisme ervoor moet zorgen dat de overeengekomen energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030 worden gehaald, en dat de collectieve vooruitgang van de Unie op weg naar de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen in de vijf dimensies van de energie-unie wordt gemonitord.
- (16)
In de resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2015 getiteld ‘Op weg naar een Europese energie-unie’ verwachtte het Europees Parlement dat het governancemechanisme voor de energie-unie ambitieus, betrouwbaar, transparant en democratisch zou zijn, dat het Parlement er volledig aan zou deelnemen en dat dit bestuurskader ervoor zou zorgen dat de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 werden gehaald.
- (17)
De Europese Raad heeft er herhaaldelijk op gewezen dat er dringend maatregelen moeten worden genomen om een minimumstreefcijfer van 10 % voor elektriciteitsinterconnecties te halen. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 23 en 24 oktober 2014 besloten dat de Commissie met steun van de lidstaten voortvarend maatregelen zal nemen om zo spoedig mogelijk een minimumstreefcijfer van 10 % voor elektriciteitsinterconnecties te halen, uiterlijk in 2020 voor ten minste de lidstaten die nog geen minimumniveau van integratie in de interne energiemarkt hebben bereikt. In de mededeling van de Commissie van 23 november 2017 over het versterken van de energienetten van Europa wordt de voortgang in de richting van het streefcijfer van 10 % interconnectie beoordeeld en worden manieren voorgesteld om het streefcijfer van 15 % interconnectie voor 2030 te operationaliseren.
- (18)
Daarom moet het governancemechanisme er in de eerste plaats op gericht zijn de doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken, en met name de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030 wat betreft vermindering van broeikasgasemissies, energie uit hernieuwbare bronnen en energie-efficiëntie. Die doelstellingen en streefcijfers vloeien voort uit het energiebeleid van de Unie en uit de noodzaak om de kwaliteit van het milieu te behouden, te beschermen en te verbeteren, en om het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen, zoals de EU-Verdragen voorschrijven. Geen enkele van deze onlosmakelijk verbonden doelstellingen is als secundair ten opzichte van de andere te beschouwen. Deze verordening is derhalve gekoppeld aan sectorale wetgeving ter uitvoering van de klimaat- en energiestreefcijfers voor 2030. Hoewel de lidstaten flexibiliteit nodig hebben om beleidsmaatregelen te kiezen die het beste passen bij hun energiemix en voorkeuren, moet die flexibiliteit verenigbaar zijn met verdere marktintegratie, grotere concurrentie, de verwezenlijking van klimaat- en energiedoelstellingen en de geleidelijke omschakeling naar een duurzame, koolstofarme economie.
- (19)
Voor een maatschappelijk aanvaardbare en rechtvaardige omschakeling naar een duurzame, koolstofarme economie zijn veranderingen in het investeringsgedrag noodzakelijk, zowel wat openbare als wat particuliere investeringen betreft, en zijn er stimuleringsmaatregelen nodig op alle beleidsgebieden, met aandacht voor burgers en regio's die nadelige gevolgen kunnen ondervinden van de omschakeling naar een koolstofarme economie. Om de broeikasgasemissies te doen dalen, moeten de efficiëntie en de innovatie van de Europese economie een boost krijgen; verwacht wordt dat deze daling met name zal leiden tot duurzame werkgelegenheid, onder meer in hightechsectoren, en tot een verbetering van de luchtkwaliteit en de volksgezondheid.
- (20)
In het licht van de internationale toezeggingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs moeten de lidstaten verslag uitbrengen over de maatregelen die zij nemen om energiesubsidies geleidelijk af te bouwen, met name voor fossiele brandstoffen. In hun rapportering mogen de lidstaten ervoor kiezen zich te baseren op bestaande, internationaal gangbare definities van subsidies voor fossiele brandstoffen.
- (21)
Aangezien broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen grotendeels afkomstig zijn uit dezelfde bronnen, kan beleid ter beperking van broeikasgassen ook voordelen hebben voor de volksgezondheid en de luchtkwaliteit, met name in stedelijke gebieden, waardoor op korte termijn sommige of alle kosten van de beperking van broeikasgasemissies kunnen worden gecompenseerd. Aangezien de gegevens die worden gerapporteerd uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (8) een belangrijke input vormen voor de opstelling van de broeikasgasinventaris en de nationale plannen, moet het belang van het verzamelen en rapporteren van consistente gegevens tussen Richtlijn (EU) 2016/2284 en de broeikasgasinventaris worden erkend.
- (22)
Uit de ervaring die is opgedaan in het kader van de uitvoering van verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) blijkt dat er behoefte is aan synergieën en samenhang met rapporteringsinstrumenten en andere wetgevingsinstrumenten, met name Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (10), Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad (11), Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad (12) en Verordening (EG) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad (13). Het gebruik van samenhangende gegevens voor de rapportering van broeikasgasemissies is essentieel om de kwaliteit van emissierapportering te garanderen.
- (23)
Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving en in overeenstemming met een beleid ter bevordering van onderzoek, innovatie en investeringen moet het governancemechanisme leiden tot een aanzienlijke daling van de administratieve rompslomp en complexiteit voor de lidstaten en belanghebbende partijen, de Commissie en de andere instellingen van de Unie. Zij moet ook bijdragen tot de coherentie en toereikendheid van beleidslijnen en maatregelen op het niveau van de Unie en de lidstaten met betrekking tot de omschakeling van het energiesysteem naar een duurzame koolstofarme economie.
- (24)
De doelstellingen en streefcijfers van de energie-unie moeten worden verwezenlijkt via een combinatie van initiatieven van de Unie en coherente nationale beleidslijnen in geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. De sectorale wetgeving van de Unie op het gebied van energie en klimaat bevat eisen inzake planning, die nuttige instrumenten zijn om veranderingen teweeg te brengen op nationaal niveau. De invoering van deze eisen op verschillende tijdstippen heeft geleid tot overlappingen en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsgebieden, ten nadele van de kostenefficiëntie. De huidige afzonderlijke planning, rapportering en monitoring op de gebieden klimaat en energie moeten daarom zoveel mogelijk worden gestroomlijnd en geïntegreerd.
- (25)
De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten gelden voor een periode van tien jaar en moeten een overzicht bieden van het huidige energiesysteem en de beleidssituatie. Deze plannen moeten nationale doelstellingen bevatten voor elk van de vijf dimensies van de energie-unie, samen met bijbehorende beleidslijnen en maatregelen om deze doelstellingen te behalen; de plannen moeten gebaseerd zijn op analyses. In de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen voor de eerste periode van 2021 tot en met 2030 moet bijzondere aandacht worden besteed aan de 2030-streefcijfers voor vermindering van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en interconnectie van elektriciteit. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen consistent zijn met en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties. In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen mogen de lidstaten voortbouwen op bestaande nationale strategieën of plannen. Voor het eerste ontwerp van nationaal energie- en klimaatplan en het eerste definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan zijn termijnen bepaald die verschillen van die voor volgende plannen, zodat de lidstaten voldoende tijd hebben om hun eerste plan voor te bereiden nadat deze verordening is vastgesteld. De lidstaten worden desalniettemin aangemoedigd hun eerste ontwerp van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen zo vroeg mogelijk in 2018 in te dienen om een goede voorbereiding mogelijk te maken, in het bijzonder met het oog de faciliterende dialoog die in 2018 moet plaatsvinden overeenkomstig Besluit 1/CP.21 van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC).
- (26)
In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan moeten de lidstaten nagaan hoeveel huishoudens met energiearmoede kampen, rekening houdend met de energiediensten voor huishoudens die nodig zijn om in de desbetreffende nationale context een basislevensstandaard te garanderen, bestaand sociaal beleid en andere relevante maatregelen, alsook met de indicatieve richtsnoeren van de Commissie in verband met relevante indicatoren, waaronder geografische spreiding, gebaseerd op een gemeenschappelijke benadering van energiearmoede. Indien een lidstaat tot de conclusie komt dat er op zijn grondgebied een aanzienlijk aantal huishoudens met energiearmoede kampt, moet zijn plan een nationale indicatieve doelstelling bevatten om de energiearmoede terug te dringen.
- (27)
Er moet een verplicht model voor de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen worden vastgesteld om te garanderen dat alle nationale plannen voldoende uitgebreid zijn en om de samenstelling en vergelijking van de nationale plannen te kunnen vergemakkelijken; dit model biedt de lidstaten ook voldoende flexibiliteit om de nationale plannen in detail uit te werken en ervoor te zorgen dat ze een weergave zijn van de nationale voorkeuren en specifieke omstandigheden.
- (28)
De uitvoering van beleidslijnen en maatregelen op het gebied van energie en klimaat heeft gevolgen voor het milieu. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden krijgt om deel te nemen aan en geraadpleegd te worden over de voorbereiding van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, indien van toepassing overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) van 25 juni 1998 (hierna het ‘Verdrag van Aarhus’). De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de sociale partners worden betrokken bij de opstelling van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, en moeten er bij het vervullen van hun verplichtingen inzake openbare raadpleging naar streven de administratieve complexiteit binnen de perken te houden.
- (29)
Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus moeten de lidstaten er bij de openbare raadpleging naar streven gelijke deelname te garanderen en te waarborgen dat het publiek door openbare bekendmaking of met andere passende middelen, zoals elektronische media, in kennis wordt gesteld en dat het publiek inzage kan krijgen in alle betreffende documenten, en moeten ze ervoor zorgen dat er in verband met inspraak van het publiek praktische regelingen voorhanden zijn.
- (30)
Elke lidstaat moet een permanente energiedialoog op verschillende niveaus tot stand brengen met lokale overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, investeerders en andere relevante belanghebbenden om de verschillende overwogen opties voor het energie- en klimaatbeleid te bespreken. Het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan en de langetermijnstrategie van de lidstaat moeten in het kader van die dialoog kunnen worden besproken. Deze dialoog kan plaatsvinden aan de hand van gelijk welke nationale structuur, zoals een website, een platform voor openbare raadpleging of een ander interactief communicatiemiddel.
- (31)
Regionale samenwerking is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de energie-unie op doeltreffende en kostenoptimale wijze worden verwezenlijkt. De Commissie moet dergelijke samenwerking tussen de lidstaten faciliteren. De lidstaten moeten de gelegenheid krijgen opmerkingen te maken over de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van andere lidstaten alvorens deze definitief worden vastgesteld, teneinde tegenstrijdigheden en mogelijke negatieve gevolgen voor andere lidstaten te vermijden en ervoor te zorgen dat de gemeenschappelijke doelstellingen collectief worden bereikt. Regionale samenwerking bij het opstellen en voltooien van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en bij de latere uitvoering daarvan is van essentieel belang om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen te verbeteren en de marktintegratie en energiezekerheid te bevorderen.
- (32)
Bij samenwerking in het kader van deze verordening moeten de lidstaten rekening houden met bestaande regionale samenwerkingsfora, zoals het interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied (BEMIP), het connectiviteitsinitiatief in Centraal- en Zuidoost-Europa (CESEC), de centraal-westelijke regionale energiemarkt (CWREM), het offshorenetwerkinitiatief van landen aan de noordelijke zeeën (NSCOGI), het Pentalateraal Energieforum, interconnecties voor Zuidwest-Europa en het Europees-mediterraan partnerschap. De lidstaten worden ertoe aangespoord om samen te werken met de ondertekenende partijen bij de Energiegemeenschap, met derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte en, indien zij dit passend achten, met andere relevante derde landen. Om marktintegratie, kostenefficiënt beleid, doeltreffende samenwerking, partnerschappen en overleg te bevorderen, kan de Commissie bovendien inventariseren welke mogelijkheden er nog zijn voor regionale samenwerking met betrekking tot een of meer van de vijf dimensies van de energie-unie overeenkomstig deze verordening, met een langetermijnvisie en op basis van de bestaande marktomstandigheden.
- (33)
De Commissie kan gesprekken aanknopen met relevante derde landen om na te gaan of het mogelijk is de toepassing van bepalingen van deze verordening uit te breiden naar deze landen, met name de bepalingen in verband met regionale samenwerking.
- (34)
De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten stabiel zijn om de transparantie en voorspelbaarheid van nationale beleidslijnen en maatregelen te waarborgen, teneinde te zorgen voor investeringszekerheid. Om de lidstaten de kans te geven zich aan te passen aan sterk gewijzigde omstandigheden, moeten de nationale plannen één keer tijdens de tienjarige periode worden geactualiseerd. Voor de plannen voor de periode van 2021 tot en met 2030 moeten de lidstaten hun plannen actualiseren tegen 30 juni 2024. Doelstellingen, streefcijfers en bijdragen mogen alleen worden gewijzigd als dit tot hogere ambities leidt, met name wat betreft de energie- en klimaatstreefcijfers voor 2030. In het kader van deze actualiseringen moeten de lidstaten inspanningen leveren om eventuele negatieve gevolgen voor het milieu, die duidelijk worden in het kader van de geïntegreerde rapportering, te beperken.
- (35)
Stabiele langetermijnstrategieën inzake broeikasgasemissiereductie zijn van cruciaal belang om bij te dragen tot economische transformatie, werkgelegenheid, groei en de verwezenlijking van bredere doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling, en om op billijke en kosteneffectieve wijze te werken aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs worden bovendien verzocht om uiterlijk in 2020 hun strategieën voor de afname van broeikasgasemissies op lange termijn (tegen het midden van deze eeuw) mee te delen. In dat verband heeft de Europese Raad de Commissie op 22 maart 2018 verzocht om uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019 te komen met een voorstel voor een strategie inzake broeikasgasemissiereductie in de Unie op lange termijn in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, rekening houdend met de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.
- (36)
De lidstaten moeten langetermijnstrategieën met een perspectief van ten minste dertig jaar opstellen om bij te dragen aan de verwezenlijking van de toezeggingen die de lidstaten zijn aangegaan in het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs, in verband met de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de gemiddelde wereldwijde temperatuurstijging ruim onder 2 °C ten opzichte van de pre-industriële niveaus te houden en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C boven de pre-industriële niveaus, alsook om de broeikasgasemissies op lange termijn te beperken en verwijderingen per put in alle sectoren te verbeteren overeenkomstig de doelstelling van de Unie. De lidstaten moeten hun strategieën op open en transparante wijze ontwikkelen en moeten ervoor zorgen dat het publiek daadwerkelijk gelegenheid tot inspraak krijgt bij de opstelling ervan. Hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en de langetermijnstrategieën moeten onderling consistent zijn.
- (37)
De sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) is sterk blootgesteld aan en zeer kwetsbaar voor de klimaatverandering. Tegelijkertijd beschikt de sector over een enorm potentieel om voor klimaatvoordelen op lange termijn te zorgen en een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de internationale en Unieklimaatdoelstellingen op lange termijn. Deze sector kan op verschillende manieren bijdragen tot de beperking van klimaatverandering, met name door emissiereducties te verwezenlijken, door putten en koolstofvoorraden in stand te houden en uit te breiden, en door biomaterialen te leveren die fossiele en koolstofintensieve materialen kunnen vervangen. Van essentieel belang zijn strategieën op lange termijn die als basis dienen voor duurzame investeringen gericht op het vergroten van doeltreffende koolstofvastlegging, duurzaam hulpbronnenbeheer en langdurige stabiliteit en aanpasbaarheid van koolstofreservoirs.
- (38)
Bij de ontwikkeling van verdere interconnecties is het belangrijk een volledige beoordeling te maken van de kosten en baten, met inbegrip van alle technische, sociaal-economische en milieueffecten daarvan, zoals vereist krachtens Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15), en rekening te houden met de positieve externe effecten van interconnecties, zoals de integratie van hernieuwbare energiebronnen, continuïteit van de energievoorziening en toegenomen concurrentie op de interne markt.
- (39)
De sectorale Uniewetgeving op het gebied van energie en klimaat bevat niet alleen eisen inzake planning, maar ook inzake rapportering; vele van die rapporteringseisen zijn geschikte instrumenten gebleken om veranderingen op nationaal niveau teweeg te brengen, in aanvulling op markthervormingen, maar zij zijn op uiteenlopende tijdstippen ingevoerd, wat geleid heeft tot overlappingen, kosteninefficiëntie en gebrek aan aandacht voor synergieën en interacties tussen beleidsterreinen zoals beperking van broeikasgasemissies, hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en marktintegratie. Om een juist evenwicht te vinden tussen enerzijds de noodzaak om te zorgen voor een goede follow-up van de uitvoering van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en anderzijds de noodzaak om de administratieve complexiteit te verminderen, moeten de lidstaten tweejaarlijkse voortgangsverslagen opstellen over de uitvoering van de actieplannen en andere ontwikkelingen in het energiesysteem. Sommige verslagen, met name uit hoofde van de rapporteringseisen op klimaatgebied die voortvloeien uit het UNFCCC en het Unierecht, moeten echter nog steeds op jaarbasis worden opgesteld.
- (40)
De geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen van de lidstaten moeten een weerspiegeling vormen van de elementen die zijn uiteengezet in het model voor de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Gezien het technische karakter van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen en het feit dat de eerste in 2023 moeten worden ingediend, moet een model voor deze verslagen worden opgesteld in latere uitvoeringshandelingen. De voortgangsverslagen moeten worden opgesteld om te zorgen voor transparantie ten aanzien van de Unie, andere lidstaten, regionale en lokale autoriteiten, marktdeelnemers met inbegrip van de consumenten, eventuele andere relevante belanghebbenden en het grote publiek. Ze moeten betrekking hebben op elk van de vijf dimensies van de energie-unie en, voor de eerste periode, tegelijk ook de nadruk leggen op de gebieden die onder de streefcijfers van het klimaat- en energiekader voor 2030 vallen.
- (41)
Uit hoofde van het UNFCCC zijn de Unie en haar lidstaten verplicht om, op basis van vergelijkbare methoden die zijn overeengekomen door de Conferentie van de Partijen, nationale inventarislijsten van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen op te stellen, regelmatig te actualiseren, te publiceren en in te dienen bij de Conferentie van de Partijen. De inventarislijsten van broeikasgassen zijn essentieel om de vooruitgang te volgen bij de uitvoering van de dimensie ‘decarbonisatie’ en om de naleving van de wetgevingshandelingen op klimaatgebied te beoordelen, met name Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (17).
- (42)
Overeenkomstig Besluit 1/CP.16 van de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC moeten nationale regelingen worden vastgesteld voor de raming van antropogene emissies per bron en verwijderingen per put van alle broeikasgassen. De onderhavige verordening moet de vaststelling van deze nationale regelingen mogelijk maken.
- (43)
Uit ervaring die is opgedaan met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 525/2013 is het belang gebleken van transparantie, nauwkeurigheid, consistentie, volledigheid en vergelijkbaarheid van informatie. Voortbouwend op die ervaring moet deze verordening ervoor zorgen dat de lidstaten betrouwbare en consistente gegevens en aannames over alle vijf de dimensies gebruiken en uitgebreide informatie openbaar maken over de aannames, parameters en methodologieën die bij het opstellen van de definitieve scenario's en prognoses worden gebruikt, rekening houdend met statistische beperkingen, commercieel gevoelige gegevens en naleving van de voorschriften inzake gegevensbescherming, en verslag uitbrengen over hun beleidslijnen en maatregelen en over prognoses, als een essentieel onderdeel van de voortgangsverslagen. De informatie in die verslagen is van essentieel belang om de tijdige naleving van de verbintenissen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/842 aan te tonen. De toepassing en voortdurende verbetering van systemen op het niveau van de Unie en de lidstaten, gekoppeld aan betere begeleiding bij de rapportering, zou aanzienlijk moeten bijdragen tot een aanhoudende versterking van de informatie die nodig is om de vooruitgang in de dimensie ‘decarbonisatie’ te volgen.
- (44)
Deze verordening moet ervoor zorgen dat de lidstaten verslag uitbrengen over hun aanpassing aan de klimaatverandering en financiële en technische steun en ondersteuning van de capaciteitsopbouw verstrekken aan ontwikkelingslanden, waardoor de verbintenissen die de Unie is aangegaan in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs gemakkelijker kunnen worden nagekomen. Informatie over nationale aanpassingsmaatregelen en steun is ook van belang in de context van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, vooral met betrekking tot de aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor de veiligheid van de energievoorziening van de Unie, zoals de beschikbaarheid van koelwater in elektriciteitscentrales en van biomassa voor energie, en informatie over steun die relevant is voor de externe dimensie van de energie-unie.
- (45)
In de Overeenkomst van Parijs wordt bevestigd dat de partijen bij hun optreden om klimaatverandering tegen te gaan hun respectieve verplichtingen betreffende mensenrechten en gendergelijkheid dienen te eerbiedigen, te bevorderen en in aanmerking te nemen. Daarom moeten de lidstaten de aspecten mensenrechten en gendergelijkheid op adequate wijze opnemen in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en hun langetermijnstrategieën. Door middel van hun tweejaarlijkse voortgangsverslagen moeten zij informatie verstrekken over de manier waarop de uitvoering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bijdraagt aan het bevorderen van zowel de mensenrechten als gendergelijkheid.
- (46)
Om de administratieve rompslomp voor de lidstaten en de Commissie te beperken, moet de Commissie een onlineplatform (e-platform) opzetten om de communicatie te vergemakkelijken, de samenwerking te bevorderen en openbare toegang tot informatie te faciliteren. Dat moet een tijdige indiening van verslagen en meer transparantie over de nationale rapportering in de hand werken. Het e-platform moet voortbouwen op bestaande rapporteringsprocessen, databanken en elektronische hulpmiddelen, deze aanvullen en er profijt van trekken, zoals die van het Europees Milieuagentschap, Eurostat, het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en de ervaring die is opgedaan met het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie.
- (47)
De Commissie moet ervoor zorgen dat de definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen online beschikbaar zijn voor het publiek. Zodra het e-platform operationeel is, moet de Commissie het gebruiken om de definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, de actualiseringen daarvan, de langetermijnstrategieën en andere relevante informatie die in het kader van rapportering wordt verstrekt door de lidstaten, te hosten en openbaar te maken. In afwachting van een operationeel e-platform gebruikt de Commissie haar eigen websites om openbare onlinetoegang tot de definitieve geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen te faciliteren.
- (48)
Wat betreft de gegevens die aan de Commissie moeten worden verstrekt via nationale planning en rapportering, mag de informatie van de lidstaten niet dezelfde zijn als de gegevens en statistieken die al beschikbaar zijn gesteld via Eurostat in de context van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (18), in dezelfde vorm als in het kader van de plannings- en rapporteringsvereisten die in deze verordening zijn neergelegd, en die nog steeds beschikbaar zijn bij de Commissie (Eurostat) met dezelfde waarden. De gerapporteerde gegevens en prognoses in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen moeten, voor zover beschikbaar en passend wat de timing ervan betreft, voortbouwen op en samenhangend zijn met de gegevens van Eurostat en de methode die gebruikt wordt voor de rapportering van Europese statistieken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 223/2009.
- (49)
Het is van cruciaal belang dat de Commissie de ontwerpen van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en, aan de hand van voortgangsverslagen, de tenuitvoerlegging daarvan beoordeelt, teneinde de collectieve doelstellingen van de strategie voor de energie-unie te verwezenlijken, met name de totstandbrenging van een volledig functionele en schokbestendige energie-unie. Voor de eerste periode van tien jaar heeft dit met name betrekking op de 2030-streefcijfers voor energie en klimaat van de Unie en de nationale bijdragen aan deze streefcijfers. Deze beoordeling dient om de twee jaar te worden uitgevoerd, en alleen indien nodig om het jaar, en dient te worden geconsolideerd in de verslagen van de Commissie over de stand van de energie-unie.
- (50)
Met inachtneming van het initiatiefrecht van de Commissie, de gewone wetgevingsprocedure en het institutionele bevoegdheidsevenwicht moeten het Europees Parlement en de Raad jaarlijks nagaan welke vooruitgang er door de energie-unie is geboekt in verband met alle aspecten van het energie- en klimaatbeleid.
- (51)
De Commissie moet het algemene effect van de beleidslijnen en maatregelen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen op de werking van de klimaat- en energiebeleidsmaatregelen van de Unie beoordelen, met name wat betreft de behoefte aan bijkomende beleidslijnen en maatregelen van de Unie in het licht van de noodzakelijke toename van broeikasgasemissiereducties en -verwijderingen in de Unie overeenkomstig de toezeggingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs.
- (52)
De luchtvaart heeft effecten op het mondiale klimaat door de uitstoot van CO2 en andere emissies, zoals stikstofoxiden, en door mechanismen zoals de bevordering van cirruswolken. In het licht van het snel ontwikkelende wetenschappelijke inzicht in deze effecten, voorziet Verordening (EU) nr. 525/2013 reeds in een geactualiseerde beoordeling van de niet-CO2-gerelateerde effecten van de luchtvaart op het mondiale klimaat. De in dit verband gebruikte modellen moeten aan de wetenschappelijke vooruitgang worden aangepast. Op basis van haar evaluatie van deze effecten moet de Commissie tegen 1 januari 2020 met een geactualiseerde analyse komen van de niet-CO2-effecten van de luchtvaart, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel over hoe deze effecten het best kunnen worden aangepakt.
- (53)
Volgens de bestaande UNFCCC-richtsnoeren inzake broeikasgasrapportage wordt bij de berekening en de rapportage van methaanemissies uitgegaan van een aardopwarmingspotentieel (GWP) over een periode van honderd jaar. Gezien de hoge GWP-waarde en de relatief korte atmosferische levensduur van methaan, waardoor het op korte en middellange termijn een aanzienlijk effect op het klimaat heeft, moet de Commissie een analyse verrichten van de implicaties voor de uitvoering van beleidslijnen en maatregelen die als doel hebben de effecten op korte en middellange termijn van methaanemissies op de broeikasgasemissies van de Unie te beperken. De Commissie moet beleidsopties overwegen om methaanemissies spoedig aan te pakken en moet een strategisch Unieplan voor methaan voorstellen als integraal onderdeel van de strategie van de Unie op lange termijn uit hoofde van deze verordening.
- (54)
Om de samenhang tussen het nationale en Uniebeleid en de doelstellingen van de energie-unie te helpen garanderen, moet permanent overleg plaatsvinden tussen de Commissie en de lidstaten, en eventueel tussen de lidstaten onderling. In voorkomend geval moet de Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten, onder meer ook over het ambitieniveau van de ontwerpen van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, over de verdere tenuitvoerlegging van de beleidslijnen en maatregelen van de aangemelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, en over andere nationale beleidslijnen en maatregelen die van belang zijn voor de tenuitvoerlegging van de energie-unie. Hoewel aanbevelingen overeenkomstig artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet bindend zijn, dienen de lidstaten toch terdege rekening te houden met die aanbevelingen en in de daaropvolgende voortgangsverslagen toe te lichten hoe ze er gevolg aan hebben gegeven. Wat hernieuwbare energie betreft, moet de beoordeling van de Commissie worden gebaseerd op de objectieve criteria. Indien de Commissie een aanbeveling met betrekking tot het ontwerp van nationaal plan van een lidstaat uitbrengt, dient zij dat zo snel mogelijk te doen, omdat zij enerzijds bepaalde gekwantificeerde geplande bijdragen van alle lidstaten moet samentellen om de ambitie op Unieniveau te bepalen, en zij anderzijds de betrokken lidstaat voldoende tijd moet bieden om terdege rekening te houden met de aanbevelingen van de Commissie vóór de laatste hand wordt gelegd aan het nationaal plan en zij moet voorkomen dat het nationaal plan van de lidstaat vertraging oploopt.
- (55)
De kosteneffectieve inzet van hernieuwbare energie is een van de essentiële objectieve criteria voor het beoordelen van de bijdragen van de lidstaten. De kostenstructuur van de inzet van hernieuwbare energie is complex en varieert aanzienlijk per lidstaat. De structuur omvat niet alleen de kosten van subsidieregelingen, maar ook onder andere de aansluitkosten van installaties, een systeemback-up, het beveiligen van het systeem en de kosten in verband met milieubeperkingen. Wanneer de lidstaten op basis van dat criterium worden vergeleken, moeten bijgevolg alle met de inzet verband houdende kosten bekend zijn, ongeacht of zij worden gedragen door de lidstaat, eindverbruikers of projectontwikkelaars. De aanbevelingen van de Commissie met betrekking tot de ambities van de lidstaten op het gebied van hernieuwbare energie moeten gebaseerd zijn op een formule die wordt vastgesteld in deze verordening en gebaseerd is op objectieve criteria. Bijgevolg moet in de beoordeling van de ambitie van de lidstaten op het gebied van hernieuwbare energie worden aangegeven welke relatieve inspanning de lidstaten hebben geleverd, en moet er tevens rekening worden gehouden met relevante omstandigheden die van invloed zijn op de ontwikkeling van hernieuwbare energie. In de beoordeling moeten ook gegevens worden opgenomen die afkomstig zijn van onafhankelijke kwantitatieve of kwalitatieve gegevensbronnen.
- (56)
Indien het ambitieniveau van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen of de actualiseringen daarvan niet volstaat om de collectieve doelstellingen van de energie-unie te verwezenlijken en, tijdens de eerste periode, met name de 2030-streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, dan moet de Commissie maatregelen op het niveau van de Unie nemen om te garanderen dat die doelstellingen en streefcijfers collectief worden bereikt (zij moet dus de ambities bijstellen). Indien de Unie onvoldoende vooruitgang zou boeken om die doelstellingen en streefcijfers te bereiken, moet de Commissie niet alleen aanbevelingen uitvaardigen, maar ook maatregelen voorstellen en haar bevoegdheden op het niveau van de Unie uitoefenen, of moeten de lidstaten aanvullende maatregelen nemen om te garanderen dat die doelstellingen en streefcijfers worden gehaald (het gebrek aan tastbare resultaten moet dus worden weggewerkt). Die maatregelen moeten ook rekening houden met de vroege inspanningen die door de lidstaten met betrekking tot hun streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 zijn geleverd door het verwezenlijken in of vóór 2020 van een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen dat het bindende nationale streefcijfer van de lidstaat overschrijdt of door het boeken van snelle vooruitgang voor het behalen van het bindende nationale streefcijfer voor 2020 of bij de uitvoering van zijn bijdrage aan het bindende streefcijfer van de Unie van minstens 32 % hernieuwbare energie in 2030. Op het gebied van hernieuwbare energie kunnen dergelijke maatregelen ook betrekking hebben op vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten aan een Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie dat wordt beheerd door de Commissie en dat zal worden gebruikt om bij te dragen aan de meest kostenefficiënte projecten op het gebied van hernieuwbare energie in de gehele Unie, zodat de lidstaten de mogelijkheid hebben tegen de laagst mogelijke kosten bij te dragen aan het halen van het streefcijfer van de Unie. De nationale streefcijfers van lidstaten voor hernieuwbare energie voor 2020 moeten dienstdoen als referentieaandeel hernieuwbare energie vanaf 2021 en moeten gedurende de hele periode worden gehandhaafd. Op het gebied van energie-efficiëntie kunnen aanvullende maatregelen met name tot doel hebben de energie-efficiëntie van producten, gebouwen en vervoer te verbeteren.
- (57)
De nationale streefcijfers van de lidstaten voor hernieuwbare energie voor 2020 die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (19) moeten fungeren als uitgangspunt voor hun nationale indicatieve traject voor de periode 2021 tot en met 2030, tenzij een lidstaat vrijwillig besluit een hoger uitgangspunt vast te stellen. Daarnaast moeten zij voor deze periode een verplicht referentieaandeel vormen dat tevens deel uitmaakt van Richtlijn (EU) 2018/2001. Dat betekent dat in die periode het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie van elke lidstaat niet lager mag liggen dan dit referentieaandeel.
- (58)
Indien een lidstaat zijn referentieaandeel, gemeten over een periode van één jaar, niet handhaaft, moet deze lidstaat binnen één jaar extra maatregelen nemen om dit tekort ten opzichte van zijn referentiescenario goed te maken. Indien een lidstaat dergelijke noodzakelijke maatregelen daadwerkelijk heeft genomen en zijn verplichting om het tekort goed te maken is nagekomen, moet hij worden geacht te voldoen aan de verplichtingen van zijn referentiescenario vanaf het moment waarop het tekort in kwestie zich voordeed, zowel in het kader van deze verordening als in het kader van Richtlijn (EU) 2018/2001.
- (59)
Om passende monitoring en vroegtijdige corrigerende maatregelen door de lidstaten en de Commissie mogelijk te maken en om ‘freeridergedrag’ te voorkomen, moeten de indicatieve trajecten van alle lidstaten (en bijgevolg ook het indicatieve traject van de Unie) in 2022, 2025 en 2027 ten minste het niveau halen van bepaalde minimumpercentages van de totale voor 2030 beoogde toename van hernieuwbare energie, als bepaald in deze verordening. De Commissie zal de verwezenlijking van deze ‘referentiepunten’ in 2022, 2025 en 2027 beoordelen op basis van onder meer de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen van de lidstaten over energie en klimaat die de lidstaten moeten indienen. Wanneer een lidstaat resultaten voorlegt die onder het niveau van de referentiepunten van die lidstaat liggen, moet deze in zijn volgende voorgangsverslag toelichten hoe hij het tekort zal verhelpen. Indien de indicatieve referentiepunten van de Unie niet worden gehaald, moeten de lidstaten die achterblijven bij hun referentiepunten het tekort verhelpen met aanvullende maatregelen.
- (60)
De Unie en haar lidstaten moeten ernaar streven de meest actuele informatie over hun broeikasgasemissies en -verwijderingen te verstrekken. Deze verordening moet het mogelijk maken dat die ramingen zo snel mogelijk kunnen worden opgesteld, op basis van statistische en andere gegevens, zoals, waar passend, op de ruimtevaartgebaseerde gegevens van het Copernicus-programma, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad (20) en die van andere satellietsystemen.
- (61)
De benadering van Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (21), met een jaarlijkse rapporteringsronde, moet worden voorgezet in Verordening (EU) 2018/842. Die benadering vereist een uitgebreide beoordeling van de broeikasgasinventarissen van de lidstaten om de naleving en, voor zover nodig, de uitvoering van corrigerende acties te kunnen beoordelen. De door de lidstaten ingediende broeikasgasinventarissen moeten op het niveau van de Unie worden bekeken om te garanderen dat de naleving van Verordening (EU) 2018/842 op geloofwaardige, consistente, transparante en tijdige wijze wordt beoordeeld.
- (62)
De lidstaten en de Commissie moeten nauw samenwerken op alle gebieden die betrekking hebben op de uitvoering van de energie-unie; ook het Europees Parlement moet nauw betrokken worden wat aangelegenheden in verband met deze verordening betreft. Waar nodig moet de Commissie de lidstaten bijstaan bij de tenuitvoerlegging van deze verordening, met name met betrekking tot de opstelling van de geïntegreerde nationale energie- en -klimaatplannen en bijbehorende capaciteitsopbouw, onder meer door het inzetten van interne middelen van interne modelleringscapaciteiten en, waar nodig, externe deskundigheid.
- (63)
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen rekening wordt gehouden met de meest recente landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester.
- (64)
De lidstaten moeten het beginsel ‘energie-efficiëntie eerst’ hanteren, hetgeen betekent dat ze voorafgaand aan het nemen van besluiten over energieplanning, -beleid en -investeringen moeten nagaan of kostenefficiënte en technisch, economisch en ecologisch verantwoorde alternatieve energie-efficiëntiemaatregelen een volwaardig of gedeeltelijk alternatief kunnen vormen voor de voorgenomen plannings-, beleids- en investeringsmaatregelen, zonder afbreuk te doen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de respectieve besluiten. Dit houdt met name in dat energie-efficiëntie moet worden beschouwd als een cruciaal aspect en een centrale overweging bij de toekomstige besluitvorming over investeringen in de energie-infrastructuur van de Unie. Tot dergelijke kostenefficiënte alternatieven behoren onder meer maatregelen om de vraag naar energie en de energievoorziening efficiënter te maken, met name door middel van kosteneffectieve besparingen op het eindgebruik van energie, vraagresponsinitiatieven en efficiëntere omzetting, transmissie en distributie van energie. De lidstaten moeten de verspreiding van dat beginsel ook aanmoedigen bij regionale en lokale overheden en in de particuliere sector.
- (65)
Voor zover dit passend is en in overeenstemming is met zijn jaarlijks werkprogramma, moet het Europees Milieuagentschap de Commissie bijstaan bij de evaluatie-, monitoring- en rapporteringswerkzaamheden.
- (66)
De bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 VWEU moet aan de Commissie worden overgedragen teneinde het algemene kader voor de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen (model) te wijzigen zodat het model wordt aangepast aan de wijzigingen van het Uniekader voor energie- en klimaatbeleid die rechtstreeks en specifiek verband houden met de bijdragen van de Unie in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs, rekening te houden met wijzigingen in het GWP en internationaal overeengekomen richtsnoeren voor inventarisering, inhoudelijke eisen vast te stellen voor het inventarisatiesysteem van de Unie en de registers op te zetten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(22). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. De Commissie moet, indien nodig, ook rekening houden met besluiten in het kader van het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs.
- (67)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, met name wat betreft de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat, de geïntegreerde rapportering over nationale aanpassingsacties, de financiële en technologische ondersteuning aan ontwikkelingslanden en veilingopbrengsten, de jaarlijkse rapportering over geschatte broeikasgasinventarissen, broeikasgasinventarissen en geboekte broeikasgasemissies en -verwijderingen, het Uniefinancieringsmechanisme voor hernieuwbare energie, de inventarisatiesystemen van de lidstaten, de evaluatie van de inventaris; de systemen van de Unie en de lidstaten voor beleidslijnen en maatregelen en prognoses, en rapportering over beleid, maatregelen en prognoses inzake broeikasgassen moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (23).
- (68)
Om de uitvoeringsbevoegdheden als vastgesteld in deze verordening te kunnen uitoefenen, moet de Commissie in haar taken in het kader van deze verordening worden bijgestaan door het Comité klimaatverandering, dat een herinstelling is van het bestaande Comité klimaatverandering, opgericht uit hoofde van artikel 8 van Beschikking 93/389/EEG, artikel 9 van Beschikking nr. 280/2004/EG en artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013, en door een Comité van de energie-unie. Om een samenhangend beleid te waarborgen en de synergieën tussen de sectoren te maximaliseren, moeten zowel de klimaatdeskundigen als de energiedeskundigen worden uitgenodigd op vergaderingen van beide comités bij de uitvoering van deze verordening.
- (69)
De Commissie moet de toepassing van deze verordening in 2024 en vervolgens om de vijf jaar evalueren en wijzigingsvoorstellen doen indien dit nodig is om de goede toepassing en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan te garanderen. Bij die evaluaties moet rekening worden gehouden met ontwikkelingen en de resultaten van de algemene inventarisatie van de Overeenkomst van Parijs.
- (70)
Deze verordening moet leiden tot de integratie, wijziging, vervanging en intrekking van bepaalde plannings-, rapporterings- en monitoringverplichtingen in sectorale energie- en klimaatwetgevingshandelingen van de Unie, teneinde te zorgen voor een gestroomlijnde en geïntegreerde benadering van planning, rapportering en monitoring. De volgende wetgevingshandelingen moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd:
- —
Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (24);
- —
Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad (25);
- —
Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (26);
- —
Verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad (27);
- —
Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (28);
- —
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (29);
- —
Richtlijn 2009/119/EG van de Raad (30);
- —
Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (31);
- —
- —
Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad (32);
- —
Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad (33).
- (71)
Om redenen van samenhang en rechtszekerheid mag niets in deze verordening de toepassing van de afwijkingen uit hoofde van het relevante sectorale Unierecht op het gebied van elektriciteit en elektriciteitsrisicoparaatheid beletten.
- (72)
De bepalingen van Verordening (EU) nr. 525/2013 moeten ook volledig worden geïntegreerd in de onderhavige verordening. Bijgevolg moet Verordening (EU) nr. 525/2013 met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken. Om er evenwel voor te zorgen dat Beschikking nr. 406/2009/EG verder wordt uitgevoerd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 525/2013 en dat een aantal aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto verankerd blijven in de wetgeving, moeten sommige bepalingen van toepassing blijven na deze datum.
- (73)
Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 246 van 28.7.2017, blz. 34.
PB C 342 van 12.10.2017, blz. 111.
Standpunt van het Europees Parlement van 13 november 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 december 2018.
Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).
Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195).
Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).
Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (zie bladzijde 82 van dit Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 tot vaststelling van het Copernicus-programma en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 911/2010 (PB L 122 van 24.4.2014, blz. 44).
Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruikmaken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen (PB L 164 van 30.6.1994, blz. 3).
Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).
Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).
Verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (PB L 200 van 31.7.2009, blz. 31).
Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).
Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (PB L 265 van 9.10.2009, blz. 9).
Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
Richtlijn 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 66).
Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad van 20 april 2015 tot vaststelling van berekeningsmethoden en rapportageverplichtingen overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof (PB L 107 van 25.4.2015, blz. 26).