Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld oppaginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg district noord-Limburg enMidden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R016080 ZON, gesloten d.d. 22 december 2017,doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 166.
Hof 's-Hertogenbosch, 25-08-2022, nr. 20-001154-19
ECLI:NL:GHSHE:2022:2980
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
25-08-2022
- Zaaknummer
20-001154-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:2980, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 25‑08‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:915
Uitspraak 25‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Partij(en)
Parketnummer : 20-001154-19
Uitspraak : 25 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 1 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-659297-16 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 primair (inclusief ‘roekeloosheid’) is tenlastegelegd en hem ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte ter zake van beide feiten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd, te weten voor de duur van vijf jaar ter zake feit 1 primair en voor de duur van 2 jaar ter zake feit 2 primair. Met betrekking tot vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat:
de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 2.899,68 en € 28,83 (proceskosten), vermeerderd met de wettelijke rente, kan worden toegewezen, en
de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 1.142,23 kan worden toegewezen.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde bepleit. Zij heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder 2 primair tenlastegelegde. Ter zake van het onder 1 meest subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair heeft zij een strafmaat verweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het hof de vorderingen conform het vonnis van de rechtbank kan toewijzen en voor het overige kan afwijzen dan wel niet-ontvankelijk kan verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
primair hij op of omstreeks 10 augustus 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, door met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurde (personenauto) (Audi A3) met (zeer) hoge snelheid, op/tegen een (rijdende) (personen)auto, waarin die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] zich bevonden, te rijden, en/of (vervolgens) die (personen)auto van de weg te rijden, door tegen de zijkant van die (personen)auto te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurde (personenauto) (Audi A3) met (zeer) hoge snelheid, op/tegen een (rijdende) (personen)auto, waarin die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] zich bevonden, te rijden, en/of (vervolgens) die (personen)auto van de weg te rijden, door tegen de zijkant van die (personen)auto te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2016 in de gemeente Venlo [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurde (personenauto) (Audi A3) met (zeer) hoge snelheid, op/tegen een (rijdende) (personen)auto, waarin die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] zich bevonden te rijden, en/of (vervolgens) die (personen)auto van de weg te rijden, door tegen de zijkant van die (personen)auto te rijden;meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2016 in de gemeente Venlo, als bestuurder van een motorrijtuig (Audi A3), daarmee rijdende op [plaats] , met zodanige (hoge) snelheid en/of onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig, althans op zodanige wijze heeft gereden door met (veel te) hoge snelheid te rijden en/of een of meer auto's te passeren en/of opzettelijk tegen een rijdende auto te rijden, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
primair hij op of omstreeks 10 augustus 2016, in de gemeente Venlo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een (personen)auto (Audi A3), daarmede rijdende over [plaats] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, te weten [getuige] , zijnde die [getuige] een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke bovenbedoelde gedragingen roekeloos althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, na gebruik van alcoholhoudende drank, meermalen, althans eenmaal, met hoge snelheid op een ander voertuig is ingereden en/of op te korte afstand (en met (te hoge) snelheid achter een voertuig heeft gereden, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aanrijding is ontstaan met zijn, verdachtes, motorrijtuig en een langs de weg gelegen boom;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij op of omstreeks 10 augustus 2016 in de gemeente Venlo, als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto (Audi A3)), daarmee rijdende op [plaats] , met zodanige snelheid en/of onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig, althans op zodanige wijze heeft gereden door, na gebruik van alcoholhoudende drank, met (veel te) hoge snelheid op een ander voertuig is ingereden en/of op te korte afstand (en met (te hoge) snelheid) achter een voertuig heeft gereden, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
primair hij op 10 augustus 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, door met dat opzet meermalen, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto Audi A3 met hoge snelheid, tegen een rijdende personenauto, waarin die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] zich bevonden, te rijden, en vervolgens die personenauto van de weg te rijden, door tegen de zijkant van die personenauto te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primair hij op 10 augustus 2016, in de gemeente Venlo, als bestuurder van een motorrijtuig te weten een personenauto Audi A3, daarmede rijdende over [plaats] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, te weten [getuige] , zijnde die [getuige] een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke bovenbedoelde gedragingen roekeloos waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, meermalen, met hoge snelheid op een ander voertuig is ingereden en op te korte afstand en met te hoge snelheid achter een voertuig heeft gereden, waardoor, een botsing en aanrijding is ontstaan met zijn, verdachtes, motorrijtuig en een langs de weg gelegen boom.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1. en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde – conform het vonnis van de rechtbank – bewezen kan worden verklaard. In dat kader heeft de advocaat-generaal gewezen op de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] over de achtervolging en de gebeurtenissen op, met name, [plaats] . Deze verklaringen vinden steun in het sporenonderzoek in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse [hierna: VOA]. In het handelen van de verdachte en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, ligt besloten dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een ongeval met de dood van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tot gevolg heeft gecreëerd en dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Het onder 2 primair tenlastegelegde kan tevens worden bewezenverklaard. Door het rijgedrag van de verdachte is het aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 [hierna: WVW], te wijten dat een botsing is ontstaan, ten gevolge waarvan het slachtoffer [getuige] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De advocaat-generaal is van mening dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos dient te worden gekwalificeerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde bepleit. De raadsman heeft daartoe naar voren gebracht dat geen sprake is van het doelbewust veroorzaken van een ongeval. Door (mee) te remmen en uit te wijken is het juist aannemelijk dat de verdachte het ongeval wilde voorkomen. Voor het ‘rammen’ van de Ford is geen technisch bewijs. Deskundige Van Rooijen heeft verklaard dat de voertuigen met gelijke snelheden reden en er een stuurbeweging te zien zou moeten als er sprake was van ‘rammen’. Voorts heeft deskundige Van Rooijen verklaard dat ook niet is gebleken wie op het moment net voor de botsing tussen de Audi A3 en de boom naar links of rechts is gereden. De Ford zou derhalve net zo goed tegen de Audi A3 kunnen zijn aangereden. De verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn niet betrouwbaar.
Nu de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , dient hij te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De verdachte dient – naar het hof begrijpt – tevens vrijgesproken te worden van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, nu de verdachte geen opzet heeft gehad op het aanrijden van de Ford.
Met betrekking tot feit 2 primair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van roekeloosheid. Ook was geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer [getuige] , nu zij na een paar dagen al thuis is gehoord door de politie. De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 1 meest subsidiair en feit 2 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
De bewijsmiddelen
De verdachte heeft tegenover de politie op 11 augustus 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard.
Hij [het hof begrijpt: de Ford met daarin [benadeelde 1] en [benadeelde 2]] reed de Rijksweg linksaf en toen direct rechtsaf. We kwamen bij de paaltjes en hij moest stoppen want die paaltjes zaten aan zijn kant. We zijn toen tegen elkaar aangekomen. Daar is het eerste contact tussen auto met auto geweest. We zijn doorgereden richting Velden en ik ben achter hem aangereden. Bij de rotonde rechts zijn we de Rijksweg weer opgegaan. Hij remde hard en ik ben toen achter op hem gebotst. Toen hebben we twee auto’s ingehaald. Ik reed vlak achter hem. We zijn lang rechtdoor gegaan, hij liep uit en ik dacht nu ben ik hem kwijt. Ik denk dat we 140, 150, 160 reden want ik zat in de vierde versnelling op het eind van het toerental. Ik zag dat hij begon te slingeren ter hoogte van de Karbinderstraat. Ik had het vermoeden dat hij rechtsaf wilde slaan, maar dat haalde hij niet door zijn snelheid. Ik haalde hem in en toeterde. Hij remde en raakte mijn auto rechtsachter.2.
De raadsman heeft gewezen op de omstandigheid dat de verdachte op 11 augustus 2016 is verhoord zonder de aanwezigheid van een advocaat, terwijl destijds al verplichte rechtsbijstand bestond bij dit soort verdenkingen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens het proces-verbaal van verhoor is de meerderjarige verdachte bij aanvang van het verhoor gewezen op zijn recht op verhoorsbijstand tijdens het verhoor door een (toegewezen of voorkeurs-)advocaat. De verdachte heeft daarop verklaard geen gebruik te willen maken van verhoorsbijstand van een advocaat, omdat hij daar vanaf ziet. Daarop is hem medegedeeld dat hij altijd op zijn beslissing kan terugkomen. De verdachte heeft aangegeven dat te begrijpen.3.Nu de verdachte is gewezen op zijn recht op verhoorsbijstand van een advocaat en hij daarvan afstand heeft gedaan, is voldaan aan de voorwaarden van de zogeheten Salduz-jurisprudentie, zodat deze verklaring kan worden gebruikt voor het bewijs. Het hof ziet derhalve ook geen aanleiding om een consequentie aan de afwezigheid van een raadsman tijdens het verhoor te verbinden.
Aangever [benadeelde 2] heeft op 10 augustus 2016 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Ik zag dat [getuige] [het hof begrijpt: het slachtoffer [getuige]] een stukje verder op het fietspad bij iemand in de auto stapte. Ik zag dat de bestuurder wegreed in de richting van Arcen en vervolgens draaide en weer terug reed in de richting van Venlo. Hier stopte hij in de berm en deed de verlichting uit. Warid en ik liepen naar de auto en Warid vroeg of hij mocht rijden in mijn auto. We reden de parkeerplaats af en Warid zei dat die auto direct achter ons reed. De auto volgde ons. Warid gaf gas en ik voelde dat we van achter werden aangereden door die auto. Ik zei dat Warid moest stoppen. Dat deed Warid niet uit angst. We reden verder. We kwamen bij de rotonde en gingen hier rechtsaf richting Venlo. Intussen reed hij ons verschillende malen van achter aan en probeerde ons van de weg te drukken. Warid remde af om Genooi in te gaan. Onze snelheid was te hoog en we zijn rechtdoor gegaan. De bestuurder van de auto kwam weer bij ons. Weer reed hij achter tegen ons aan. We reden ongeveer 80 kilometer per uur. Warid remde sterk af en die auto kwam aan de linkerzijde van ons rijden en botste tegen onze linkerzijkant. Omdat we remden schoot hij ons voorbij en ik zag dat de auto dwars de berm inschoot en ik zag dat hij bij het Trefcenter tegen een boom reed.4.
Aangever [benadeelde 1] heeft op 17 september 2016 – zakelijk weergegeven – het volgende
verklaard.
Op 10 augustus 2016 heb ik met een aantal collega’s nog wat gedronken in de
Bowlingafdeling van Taurus. Daar waren [getuige] en [benadeelde 2] [het hof begrijpt: aangever [benadeelde 2]] ook bij. Ik heb met [benadeelde 2] Taurus afgesloten. [getuige] stapte in een Audi A3. De Audi draaide op de Rijksweg en reed in de richting van Velden. Hij reed langs [benadeelde 2] en mij. De Audi draaide een stuk verder op de Rijksweg en stond hierna stil met draaiende motor. De verlichting van de auto werd uitgedaan. Ik heb zo’n 10 tot 15 minuten daar gestaan en besloot om naar huis te gaan. De Audi stond er nog steeds met draaiende motor. [benadeelde 2] en ik liepen naar de parkeerplaats waar de auto van [benadeelde 2] stond. Ik wilde graag in de auto rijden van [benadeelde 2] . [benadeelde 2] zat naast mij. Ik stak de Rijksweg over en ging naar links richting Venlo, de Lijsterstraat. Aan het einde van deze weg reed ik rechtsaf en ik kwam uit bij de rotonde in Velden. Ik sloeg rechtsaf in de richting van Venlo en kwam uiteindelijk op [plaats] in Venlo uit. Toen ik de Rijksweg overstak in de richting van Venlo, zag ik dat de verlichting van de Audi meteen aanging en ik zag dat de Audi vooruit reed ook in de richting van Venlo. De Audi reed in mijn richting.
Toen ik over de Lijsterweg reed, reed ik over een kleine drempel. Ik voelde dat ik van
achteren werd aangereden. Dat ging heel hard. Ik voelde dat de wielen los kwamen van het
asfalt. Ik reed door en ik maakte snelheid. Ik wilde weg van de vriend van [getuige] . Hierna
werd ik nog twee keer kort achter elkaar geraakt door die Audi. Dat gebeurde nog op de
Lijsterweg. Ik reed verder over de Oude Venloseweg. Hij bleef achter mij aanrijden. Nadat ik zo’n 20 meter op de Oude Venloseweg reed, werd ik weer van achteren hard geraakt door de Audi. Ik maakte snelheid, maar hij kreeg toch nog kans om mij nog vier of vijf keer te raken aan de achterkant. Ik had doodsangsten. [benadeelde 2] zei onderweg dat ik moest oppassen, omdat er bomen stonden. Ik reed best hard om weg te komen. Ik keek in de achterruitkijkspiegel en zag alleen zijn voorruit, zo dicht reed hij op mij. Ik reed over de Rijksweg en reed verder over [plaats] . Ik wilde eigenlijk bij de kruising met de Karbinderstraat rechtsaf rijden naar mijn huis. Maar omdat ik zo hard reed, kon ik de bocht niet maken. Ik reed verder over [plaats] . Ik maakte weer snelheid. Daar zijn twee rijstroken. Ik reed over de rechtse rijstrook. Opeens zag ik, dat de Audi links naast mij reed, over de linkse rijstrook. Zijn voorkant was ongeveer ter hoogte van het midden van de Ford. Ik voelde aan de linkerzijkant een klap, daardoor werd ik naar rechts geduwd en kwam daardoor met de rechterwielen in de rechterberm. Ik voelde een klap en ben ergens tegen aan gereden. Ik kon de auto corrigeren en stuurde weer de weg op. Ik reed verder over [plaats] en bleef rijden over de rechtse rijstrook. De Audi zat schuin links langs mij en hij reed over de linkse rijstrook. Ik zag dat de Audi weer naar rechts reed om mij weer te raken. Ik besloot toen om hard te remmen. Ik remde hard. De Audi reed naar rechts en hij stuurde naar rechts. Daardoor reed hij voor mij langs over de rechtse rijstrook door de berm en raakte een boom. Als ik niet zo hard geremd had hij voor de tweede keer geraakt in de linkerzijkant. [verdachte] heeft tegen mijn broer gezegd dat hij mij dood wilde hebben.5.
De afdeling VOA van de Politie Eenheid Limburg deed onderzoek naar de oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval. Het proces-verbaal van de VOA vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende.
Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op [plaats] , gelegen binnen de als
zodanig aangeduide bebouwde kom van Venlo, in de gemeente Venlo. [plaats] is
ter plaatse verdeeld in twee rijbanen met twee rijstroken gescheiden door een groene middenberm. Het ongeval vond gezien de rijrichting van de beide voertuigen plaats op een
recht weggedeelte van de linkerbaan van [plaats] . De rijbaan was door middel van
een onderbroken witte streep verdeeld in twee rijstroken.
De Ford vertoonde schade aan de achterbumper, zeer waarschijnlijk door een of meerdere
botsingen met de voorzijde van de Audi. De linker portieren vertoonden schade
waarschijnlijk veroorzaakt door contact met de rechter voorzijde van de Audi. De
voorbumper aan de linkerzijde en de linker voorvelg vertoonden schade door contact met de
rechterzijde van de Audi.
Ik zag aan de hand van de sporen en vervormingen aan de voertuigen dat deze tenminste drie maal met elkaar in aanraking zijn geweest.
De Ford werd aan de achterzijde geraakt door de Audi. De schade aan de linker portieren van de Ford werd waarschijnlijk veroorzaakt door contact met de voorbumper van de Audi. Vast is gesteld dat voorgaande aanrijdingen eerder hebben plaatsgevonden als onderstaande
aanrijding.
Uit de sporen op het wegdek van [plaats] blijkt dat de bestuurder van de Audi
hierbij rijdende op de linker rijstrook naar rechts is gereden. Hierbij kwam het rechterportier
van de Audi tegen het draaiend linker voorwiel van de Ford. Door dit wiel is de rechter
portierrubber van de Audi los getrokken en achtergebleven op het wegdek van de
[plaats] . De Ford heeft waarschijnlijk geremd waardoor de Audi, welke nog steeds
naar rechts stuurde, de berm ingereden is en tegen de boom botste waarbij aan de passagier
van de Audi zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
De bestuurder van de Audi heeft de bestuurder van de Ford waarschijnlijk achtervolgd.
Daarbij heeft de bestuurder van de Audi diverse malen getracht, door middel van geweld
uitgeoefend met zijn voertuig, de Ford een andere beweging [het hof begrijpt dat hier wordt bedoeld ‘richting’] op te duwen als in welke deze reed, kennelijk om de Ford tot stoppen te dwingen. Op diverse momenten heeft de bestuurder van de Audi de beslissing kunnen nemen om deze achtervolging te beëindigen.6.
In de het proces-verbaal van bevindingen staat gerelateerd dat de maximale snelheid op [plaats] 70 kilometer per uur was.7.
Getuige [getuige] heeft op 12 augustus 2016 – zakelijk weergegeven – bij de politie het volgende verklaard.
Ik ben veel moe, heb veel pijn en mijn geheugen laat me in de steek. Ik heb gekneusde
longen, een gebroken neus, veel kneuzingen in spieren en pezen, waarschijnlijk omdat ik
zo’n klap heb gehad met de auto. Ik weet niet hoe het precies is gegaan, maar dat mijn
wervel het hier heeft opgevangen en ik heb hier hechtingen in mijn voorhoofd. Ik weet dat ik op mijn werk was met collega’s wat drinken, met [benadeelde 1] en Ken [benadeelde 2] .
Mijn vriend zei stap in de auto en dat was het laatste wat ik weet.8.
Getuige [getuige] heeft op 15 december 2016 – zakelijk weergegeven – bij de politie als volgt verklaard.
Naar omstandigheden gaat het goed. Ik zit veel thuis. Ik zit onder zware medicatie en gebruik Oxycodon voor de pijn. Ik heb last van de rug, schouder, mijn linkerarm. Het merendeel van de dag lig ik in bed. Ik heb een litteken in mijn gezicht. Ik heb daar wel psychisch last van. Mijn geheugen is verschrikkelijk. Het is een hel. De klachten komen van de aanrijding.9.
In de geneeskundige verklaring betreffende het slachtoffer [getuige] is het volgende gerelateerd: Zeer grote wond voorhoofd tot aan rechteroog. Blauwe plek linkeroor en linkerschouder. Ontsierend litteken in het aangezicht. Meerdere kneuzingen.10.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij [benadeelde 1] wilde aanspreken op zijn gedrag en dat toen hij de auto raakte waar [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich in bevonden hij niet stopte met achter hen aan te rijden. Hij reed hard en kort achter hen.11.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte – zakelijke weergegeven – opnieuw verklaard dat hij [benadeelde 1] wilde aanspreken op zijn gedrag.12.
Met betrekking tot feit 1
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van een strafbare poging tot doodslag (feit 1 primair) of zware mishandeling (feit 1 subsidiair), dan wel bedreiging (feit 1 meer subsidiair), is vereist dat de verdachte (ten minste voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een bepaald gevolg, te weten op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dan wel op de bedreiging.
Het hof is niet gebleken van ‘vol opzet’ en heeft in dat kader onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel op de bedreiging van aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat het door de verdediging ingebrachte rapport van deskundige Van Rooijen, noch de verklaring van de deskundige ter terechtzitting, het hof, voor zover dit de bedoeling was, heeft doen twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de VOA. Daarbij heeft het hof bovendien geconstateerd dat het rapport van deze deskundige de VOA op belangrijke punten ondersteunt.
Het hof heeft voorts – anders dan door de verdediging betoogd – geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben direct na het voorval op 10 augustus 2016 gedetailleerd, consequent en op grote lijnen en cruciale punten inhoudelijk aan elkaar gelijk, verklaard. Deze verklaringen vinden bovendien steun in het schadebeeld en de sporen zoals deze naar voren komen in de VOA. Dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in eerste instantie een derde persoon erbij wilden betrekken, omdat zij beiden teveel alcohol zouden hebben gedronken om nog te mogen rijden, doet aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen over het voorval niet af. Van het ‘voor de gek houden van de politie’ is naar het oordeel van het hof geen sprake, nu zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] in hun verklaring bij de politie op 10 augustus 2016 direct al verklaren dat [benadeelde 1] heeft gereden en [benadeelde 1] daarin ook zelf verklaart dat het stom was dat hij in het begin [het hof begrijpt: uit het dossier aan de ter plaatse gekomen politie] had gezegd dat hij niet had gereden, dat hij wel had gereden, maar dat hij ongeveer 10 glazen alcohol had gedronken. Dat de verklaringen ten opzichte van elkaar op detailniveau zouden verschillen, doet evenmin aan de betrouwbaarheid van die verklaringen af, nu deze dus op grote lijnen en cruciale punten met elkaar overeenkomen.
Met de rechtbank, stelt het hof op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat uit de gedragingen van de verdachte blijkt dat de verdachte er alles aan deed om [benadeelde 1] (en daarmee ook [benadeelde 2] ) tot stoppen te dwingen en aan te spreken. Dit heeft hij kennelijk proberen te bewerkstelligen door de Ford – met hoge snelheid en op korte afstand – te achtervolgen en deze auto meermalen te ‘rammen’ (de Ford een andere richting op te duwen dan in welke richting deze auto reed). De voorzijde van de door de verdachte bestuurde Audi heeft de achterzijde van de Ford waarin [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich bevonden, met hoge snelheid geraakt. Vervolgens zijn de linker portieren van de Ford geraakt door de rechter voorzijde van de Audi, wat eveneens met relatief hoge snelheid gebeurde. Deze gedragingen vonden plaats op N-wegen zonder vangrail en waar bomen en lantaarnpalen naast de weg stonden. De verdachte is gedurende de achtervolging en na elke botsing niet gestopt, terwijl hij op meerdere momenten – met name toen de Ford was uitgelopen – had kunnen besluiten om de achtervolging te staken. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij [benadeelde 1] wilde pakken en dat hij hem iets aan wilde doen.
Het hof is van oordeel dat de kans dat de inzittenden van een rijdende auto – wanneer deze auto door een andere auto met hoge snelheid tegen de achterzijde en linkerzijde wordt aangereden, waardoor deze auto naar rechts van de weg wordt geduwd alwaar zich bomen en lantaarnpalen bevinden – komen te overlijden, aanmerkelijk is. Voornoemde gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het van de weg duwen van de auto – met de aanmerkelijke kans dat inzittenden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] daarbij zouden overlijden – dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Het hof verwerpt aldus het verweer van de verdediging dat geen sprake zou zijn van voorwaardelijk opzet op de dood.
Door de raadsman is aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van een poging tot doodslag nu niet kan worden vastgesteld wie tegen wie heeft aangereden. Het hof gaat dit verweer voorbij. Dit verweer wordt verworpen door de hierboven reeds genoemde bewijsmiddelen, zijnde de verklaring van de verdachte en de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in onderlinge samenhang bezien en bezien in samenhang met de Verkeers Ongevallen Analyse.
Het hof acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag meermalen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 2
Het hof stelt voorop dat voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252). Daarnaast geldt dat een momentane onoplettendheid onvoldoende is om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW (vgl. HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544).
Voor de schuldvorm ‘roekeloosheid’ geldt op zichzelf hetzelfde. Daarbij dient echter te worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als ‘de zwaarste vorm van het culpose delict’ wordt aangemerkt die onder meer tot een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175, tweede lid WVW (oud) is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid WVW (oud) zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval.
Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld. Dat geldt meer in het bijzonder voor de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in artikel 175, derde lid WVW (oud) omschreven gedragingen, nu die gedragingen (zelfstandige) grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het hof stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 10 augustus 2016 als bestuurder van een personenauto Audi A3 op [plaats] te Venlo een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte heeft met zijn auto op korte afstand de Ford waarin [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zich bevonden achtervolgd. Voorts heeft de verdachte met hoge snelheid meermalen tegen deze Ford aangereden en getracht [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tot stoppen te dwingen en van de weg te duwen. De Audi A3, waarin het slachtoffer [getuige] en de verdachte zich bevonden, is hierdoor zelf van de weg geraakt en tegen een boom tot stilstand gekomen.
Uit de verklaring van het slachtoffer [getuige] van 15 december 2016 (ruim vier maanden na het verkeersongeval) blijkt onder meer dat zij door de aanrijding zware medicatie en Oxycodon voor de pijn gebruikt, dat zij last van haar rug, schouder en linkerarm heeft en dat zij het merendeel van de dag in bed ligt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 WVW, te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer [getuige] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld welke mate van schuld de verdachte heeft gehad.
Uit het voorgaande blijkt dat het verkeersgedrag van de verdachte in de kern heeft bestaan uit de in artikel 175, derde lid WVW (oud) omschreven gedragingen. De verdachte heeft naar eigen zeggen met een snelheid tussen de 140 en 160 kilometer per uur gereden op een weg waar 70 kilometer per uur was toegestaan, daarmee heeft hij de maximumsnelheid in ernstige mate overschreven. Voorts is hij vlak achter een ander voertuig gaan rijden. Daarbij komt dat hij met opzet tegen dit andere voertuig is opgereden en vervolgens tegen een zich in de berm van de weg bevindende boom is gebotst als gevolg waarvan zijn medepassagiere letsel heeft bekomen waardoor zij gedurende langere tijd niet in staat geweest is haar werkzaamheden te vervullen. Daarmee was sprake van buitengewoon onvoorzichtige gedragingen waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt en van welk gevaar de verdachte zich in ieder geval bewust van had moeten zijn.
Een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de concrete verkeersgedragingen van de verdachte die tot het ongeval hebben geleid zijn aan te merken als roekeloos, de zwaarste vorm van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het hof acht dan ook het onder 2 primair ten laste gelegde in die vorm wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar ter zake feit 1 primair en 2 jaar ter zake feit 2 primair.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaat verweer gevoerd. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat de redelijke termijn is overschreden. Voorts heeft zij gewezen op persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in die zin dat hij een eigen bedrijf heeft opgezet en een gezin heeft. Indien de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal zijn vriendin alleen thuis zitten met hun kind en zal het bedrijf van de verdachte failliet gaan. Gelet op het vorenstaande en op de bepleite vrijspraken, verzoekt de verdediging het hof om aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 10 augustus 2016, nadat zijn vriendin slachtoffer [getuige] bij hem in de auto is gestapt, met gedoofde lichten in zijn auto staan wachten tot aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar buiten zouden komen. De verdachte wilde [benadeelde 1] – naar eigen zeggen – aanspreken op zijn gedrag. Toen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de Ford stapten en wegreden, reed de verdachte met zijn auto achter hen aan. Toen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op de vlucht sloegen, is de verdachte hen met hoge snelheid gevolgd. Daarbij heeft de verdachte ook op korte afstand achter hen aangereden. Vervolgens heeft de verdachte zijn auto ingezet om de Ford te dwingen om te stoppen, door meermalen met zijn auto tegen de Ford aan te rijden. Eerst tegen de achterzijde en vervolgens is de verdachte naast de Ford gaan rijden om de Ford in de linker portieren te raken. De Ford had hierbij nog verder rechts van de rijbaan kunnen afraken, waardoor deze in botsing zou kunnen komen met de bomen en de lantaarnpalen die naast de weg stonden. [benadeelde 1] heeft verklaard tijdens de achtervolging doodsangsten te hebben gehad.
De verdachte kon op meerdere momenten besluiten om de achtervolging te stoppen, maar deed dit niet. Uiteindelijk heeft de Ford hard geremd, waardoor de verdachte – die op dat moment links naast de Ford reed, terwijl de auto’s elkaar raakten – sturend naar rechts de berm inreed en tegen een boom botste. Ten gevolge van dit verkeersongeval werd slachtoffer [getuige] , die als passagier in de auto van de verdachte zat, zodanig lichamelijk letsel toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De verdachte is met dergelijk rijgedrag roekeloos geweest.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het niet slim is wat hij heeft gedaan, dat hij naar huis had moeten gaan om [benadeelde 1] op een later moment aan te spreken en dat hij tijdens de achtervolging had kunnen stoppen.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juni 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof is van oordeel dat gelet op de buitengewone ernst van deze verkeersgedraging niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere straf dat een deels voorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur.
Voorts merkt het hof op dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur 36 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen, ter zake het onder 1 primair bewezenverklaarde voor de duur van vijf jaar en ter zake het onder 2 primair bewezenverklaarde voor de duur van twee jaar.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 11 augustus 2016, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 1 april 2019. In eerste aanleg is derhalve sprake van overschrijding van de redelijke termijn, nu de behandeling niet binnen twee jaar is afgerond. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer acht maanden.
Verdachte heeft op 12 april 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 25 augustus 2022. In hoger beroep is eveneens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim één jaar en vier maanden.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een gevangenisstraf voor de duur 36 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.142,23 (bestaande uit € 37,69 reiskosten, € 104,54 kosten voor de leenauto en € 1.000,00 immateriële schade). De post ‘kleding’ is onvoldoende onderbouwd en met betrekking tot de post ‘opgenomen verlofuren’ is onvoldoende aangetoond dat dit rechtstreekse schade betreft. Voor het overige dient benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in diens vordering te worden verklaard.
Met betrekking tot benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.899,68 (bestaande uit € 108,58 reiskosten, € 25,00 telefoonkosten, € 1.766,10 gederfde inkomsten en € 1.000,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast kunnen de proceskosten ter hoogte van € 28,83 ook worden toegewezen. Voor het overige dient benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in diens vordering te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen conform het vonnis van de rechtbank kan toewijzen en voor het overige kan afwijzen dan wel niet-ontvankelijk kan verklaren.
Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zij nog naar voren gebracht dat men volgens het civiele recht de schade dient te beperken en dat hij een uitkering van zijn werkgever had moeten krijgen indien hij niet in staat was om te werken. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zijn gederfde inkomsten onvoldoende onderbouwd en indien hij meent toch recht te hebben op deze schadepost, dan is de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding en dient de benadeelde partij [benadeelde 1] zijn vordering bij de burgerlijk rechter aanhangig te maken.
Het oordeel van het hof
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.126,05. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.037,69. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Enkel het door de rechtbank toegewezen gedeelte van de vordering is derhalve van rechtswege in hoger beroep aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten € 37,69 aan reiskosten.
Voorts is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij [benadeelde 2] immateriële schade heeft geleden en dat dit het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid de immateriële schade vaststellen op € 1.000,00.
Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering – voor zover in hoger beroep aan de orde – geheel toewijsbaar is. Het hof zal voorts de wettelijke rente toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.037,69. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 14.999,68. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.162,41. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden, te weten € 133,58 aan reis- en telefoonkosten.
Het hof is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de gederfde inkomsten en de studievertraging onvoldoende is onderbouwd dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor de overige gevorderde materiële schade niet in haar vordering worden ontvangen.
Voorts is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij [benadeelde 1] immateriële schade heeft geleden en dat dit het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid de immateriële schade vaststellen op € 1.000,00. De overige gevorderde immateriële schade zal het hof afwijzen.
Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof zal voorts de wettelijke rente toewijzen.
Ook zal het hof de gevorderde proceskosten van € 28,83 toewijzen. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er ook proceskosten in hoger beroep zijn gemaakt. De benadeelde partij heeft echter geen specifiek bedrag gevorderd, zodat het hof deze proceskosten niet kan toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.133,58. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Inbeslaggenomen goederen
Het hof zal ten behoeve van het inbeslaggenomen achterlicht de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een achterlicht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.037,69 (duizend zevenendertig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 1.000,00 (duizend euro) materiële schade en € 37,69 (zevenendertig euro en negenenzestig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.037,69 (duizend zevenendertig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 1.000,00 (duizend euro) materiële schade en € 37,69 (zevenendertig euro en negenenzestig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 augustus 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.133,58 (duizend honderddrieëndertig euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 133,58 (honderddrieëndertig euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.133,58 (duizend honderddrieëndertig euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 133,58 (honderddrieëndertig euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 augustus 2016.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 25 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑08‑2022
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 augustus 2016, pagina 31 en 32.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 augustus 2016, pagina 28 en 29.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [benadeelde 2] d.d. 10 augustus 2016, pagina 81.
Het proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1] d.d. 17 september 2016, pagina 73 tot en met 77.
Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse opgemaakt door [verbalisant] d.d. 23 september 2016, pagina 135 tot en met 160.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2016, pagina 165.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 13 augustus 2016, pagina 98 en 99.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 15 december 2016, pagina 108.
De geneeskundige verklaring betreffen [getuige] d.d. 17 oktober 2016, pagina 117.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 18 maart 2019.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 augustus 2022.