Hof Den Haag, 10-06-2016, nr. 22-002903-14, nr. 10-681077-14
ECLI:NL:GHDHA:2016:2472
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
10-06-2016
- Zaaknummer
22-002903-14
10-681077-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2472, Uitspraak, Hof Den Haag, 10‑06‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:504, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑06‑2016
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
PROMIS
Rolnummer: 22-002903-14
Parketnummer: 10-681077-14
Datum uitspraak: 10 juni 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 juni 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 november 2014 en 27 mei 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2014 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning aan [adres] heeft weggenomen diverse goederen (zoals laptops en/of een tablet en/of smartphones), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en / of verbreking;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2014 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen goederen, te weten diverse goederen (zoals laptops en/of een tablet en/of smartphones), heeft/hebben verworven en/of heeft/hebben voorhanden gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die goederen wist/wisten, althans redelijkerwijs had/haddden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goederen betrof.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheid van de doorzoeking
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was omdat de bevoegdheid voor die doorzoeking ontbrak. Hij verwijst naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 21 december 2015 (ECLI:NL:GHAMS: 2015:5307), inhoudende dat naar het oordeel van het hof sprake was van détournement de pouvoir omdat de politie de haar op grond van de Wegenverkeerswet 1994 toekomende controlebevoegdheden voor opsporingsdoeleinden had gebruikt. De raadsman stelt zich op het standpunt dat daarvan ook in deze zaak sprake is. Dit leidt er volgens de raadsman toe dat hetgeen bij de doorzoeking van de auto is aangetroffen als vruchten van de onrechtmatige doorzoeking van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Uit het proces-verbaal van de politie Eenheid Rotterdam, nummer PL1810-2014092198-2, blijkt dat de verbalisanten De Jager en Van Wijk op 28 februari 2014 omstreeks 21.53 uur een Volkswagen, type Polo, kleur zwart, kenteken [x] de Stationsweg te Zwijndrecht op zien rijden.
De auto blijkt op naam te staan van de verdachte [verdachte], die in de gemeente Den Haag staat ingeschreven. Na raadpleging van het landelijk systeem Bluespot blijkt dat [verdachte] meerdere aandachtsvestigingen op zijn naam heeft staan. Hierna wordt, om de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven bepalingen te controleren, een stopteken gegeven en wordt het rijbewijs van de bestuurder - [verdachte] voornoemd - gecontroleerd. Tevens wordt [verdachte] aan een blaastest onderworpen en wordt de technische staat van de auto gecontroleerd.
Een persoonscontrole bij de Gemeenschappelijke Meld Centrale (GMC) leert dat [verdachte] als betrokkene bij diverse verdachte situaties, waaronder woninginbraken, staat vermeld. Op de vraag, waarom hij en de andere inzittenden van de auto in Zwijndrecht zijn, wordt door [verdachte] geen antwoord gegeven. Hierop zijn de identiteits-bewijzen van de overige inzittenden – naar vervolgens blijkt: de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – gecontroleerd. Ook zij blijken in Den Haag woonachtig te zijn en volgens de GMC als verdachten ter zake van de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht geregistreerd te staan. Allen geven desgevraagd te kennen geen niet toegestane zaken bij zich te hebben. [verdachte] geeft geen toestemming om zijn auto op het vervoeren of bij zich hebben van inbrekerswerktuigen te onderzoeken. Hij en zijn medeverdachten beginnen zich zenuwachtig te gedragen als [verdachte] daarop wordt medegedeeld dat zijn auto desalniettemin krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Zwijndrecht op de aanwezigheid van inbrekerswerktuigen zal worden onderzocht. [medeverdachte 1] draait zich plotseling om en rent weg. Als verbalisant [verbalisant] vervolgens met het onderzoek in de auto aanvangt en een schoudertas, die aan de bijrijdersstoel hangt, opzij legt omdat deze het zicht onder de bijrijdersstoel belemmert, ziet hij de punt van een grote schroevendraaier uit deze tas steken. Hierop worden de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2:44 van de APV van de gemeente Zwijndrecht, waarna de auto op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering wordt doorzocht. Daarbij worden in eerdergenoemde schoudertas en in de kofferbak van de auto inbrekerswerktuigen aangetroffen. In de kofferbak worden onder meer ook laptops aangetroffen, die – naar later blijkt – die avond bij een inbraak op de [adres] te Zwijndrecht zijn weggenomen.
Blijkens voormeld proces-verbaal waren de verbalisanten op 28 februari 2014 zowel met de algemene surveillance als met de controle van in- en uitgaand verkeer in verband met de vele woninginbraken in de Zwijndrechtse Waard belast. Daarbij stonden hen de bevoegdheden op basis van de Wegenverkeerswet 1994 en de APV van de gemeente Zwijndrecht ter beschikking, alsmede – na de ontdekking op heterdaad van de overtreding van het bij artikel 2:44 van die APV gestelde verbod – de in artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheid tot doorzoeking. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de gang van zaken, zoals hiervoor beschreven, geenszins de conclusie dat de verbalisanten de hen op grond van de Wegenverkeerswet 1994 toekomende controlebevoegdheden uitsluitend voor een ander doel - te weten: het verrichten van opsporingshandelingen – hebben gebruikt. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2014 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen diverse goederen (zoals laptops en/of een tablet en/of smartphones), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en / of verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect voor de privacy en de persoonlijke eigendommen van anderen te hebben. Daarnaast heeft hij voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt.
De verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde tot een bedrag van € 1.637,92.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade als een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde valt aan te merken. De vordering zal derhalve – hoofdelijk - worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.637,92 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de – hoofdelijke - verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot het bedrag van € 1.637,92 (duizend zeshonderdzevenendertig euro en tweeënnegentig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat, indien en voor zover een mededader aan zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 1.637,92 (duizend zeshonderdzevenendertig euro en tweeënnegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover een mededader voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn verplichting tot betaling aan de Staat is bevrijd.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte dan wel een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte dan wel een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. T.L. Tan en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juni 2016.