Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 27 925, nr. 860, bladzijde 1.
Rb. Den Haag, 14-03-2022, nr. C/09/625445 / KG ZA 22-170
ECLI:NL:RBDHA:2022:2080
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-03-2022
- Zaaknummer
C/09/625445 / KG ZA 22-170
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:2080, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑03‑2022; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1315, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JA 2022/77
Uitspraak 14‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Kort geding, overheidsaansprakelijkheid. Eiser is een Afghaanse fixer, die heeft gewerkt voor een Nederlandse programmamaker. Hoewel hij daarmee valt onder de motie Belhaj, heeft de Staat geen verplichting om hem naar Nederland over te brengen.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/625445 / KG ZA 22-170
Vonnis in kort geding van 14 maart 2022
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
5. [eiser 5],
6. [eiser 6],
eiser sub 1 verblijvende te [plaats], Pakistan, eisers 2 tot en met 6 verblijvende te Afghanistan,
eisers,
advocaat mr. F.W. Verbaas te Alkmaar,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het ministerie van Buitenlandse Zaken, subsidiair het ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Pietermaat te Den Haag.
Eiser sub 1 wordt hierna aangeduid als ‘[eiser 1]’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 februari 2022 met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van 3 maart 2022 van mr. Verbaas, met daarin “aanvullingen”, met producties 1 tot en met 8;
- de pleitnota’s van [eiser 1] en de Staat.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 maart 2022. Ter zitting heeft mr. Verbaas verklaard dat de vorderingen betrekking hebben op [eiser 1] en niet op de andere eisers. Hierop heeft de voorzieningenrechter verklaard dat de vorderingen van de andere eisers dan [eiser 1] als ingetrokken worden beschouwd.
1.3.
Ter zitting is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser 1] heeft de Afghaanse nationaliteit. Hij werkte tussen 2016 en 2018 als fixer voor de Nederlandse programmamaker [naam]. [eiser 1] hielp met onderzoek, vertalingen en veiligheidsmaatregelen.
2.2.
Voor, tijdens en na de machtsovername in Afghanistan door de Taliban in augustus 2021 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid zich ingespannen om mensen vanuit Afghanistan te evacueren. Zij hebben daarbij een lijst opgesteld van personen die in aanmerking komen voor evacuatie vanuit Afghanistan naar Nederland. Hierbij ging het, in eerste instantie, om in Afghanistan verblijvende Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen en tolken die voor Nederland hebben gewerkt en hun gezinnen.
2.3.
Op 18 augustus 2021 heeft de Tweede Kamer een motie (de motie Belhaj) aangenomen, waarin de regering werd verzocht om bepaalde personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze personen aan te merken als risicogroep bij het aanvragen van asiel in Nederland. Deze uitbreiding betrof medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten.
2.4.
Bij Kamerbrief van 18 augustus 2021 heeft het kabinet toegezegd de motie Belhaj naar letter en geest uit te voeren. In deze brief schrijft het kabinet onder meer het volgende:
“(...) Het kabinet deelt de mening van uw Kamer dat alles op alles zal moeten worden gezet om naast het evacueren van Nederlanders (…), de tolken die voor Nederland hebben gewerkt (…) en de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, ook zoveel mogelijk Afghanen te evacueren die voor Nederland (…) hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het betreft in het bijzonder medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en vrouwenrechtenverdedigers en (fixers van) journalisten. Het gaat om acute en schrijnende gevallen.
(...)
Alle inzet is erop gericht om zoveel mogelijk van de acute en schrijnende gevallen
mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op
evacuatievluchten van partnerlanden. Mensen zullen wel op eigen kracht naar het vliegveld van Kabul moeten komen.
(...)
Nederland zal de militaire evacuatievluchten zo lang als mogelijk blijven uitvoeren. Dit is afhankelijk van een veilige, stabiele situatie op het vliegveld van Kabul. Die veiligheid wordt gegarandeerd door een Amerikaanse troepenaanwezigheid. Zodra de veiligheid niet meer door de VS gegarandeerd wordt, zullen in de huidige omstandigheden geen mogelijkheden meer bestaan voor de coalitie om evacuatievluchten uit te voeren. Tot die tijd zal het kabinet uiteraard een maximale inspanning verrichten om de groepen zoals genoemd in de motie Belhaj c.s. mee te nemen op de evacuatievluchten van Nederland en partners.”
2.5.
Op 23 augustus 2021 heeft een medewerker van Free Press United (hierna: FPU) aan de Staat verzocht om [eiser 1], tezamen met een aantal andere fixers en journalisten, op de evacuatielijst te plaatsen.
2.6.
Op 26 augustus 2021 zijn de evacuatie-vluchten vanaf het vliegveld van Kabul om veiligheidsredenen gestopt en hebben de Nederlandse ambassademedewerkers Afghanistan verlaten. Op dat moment was het niet gelukt om alle personen vermeld op de tot dan toe door Nederland samengestelde evacuatielijst Afghanistan uit te krijgen.
2.7.
Bij brief van 11 oktober 20211.hebben de bewindspersonen de Tweede Kamer ingelicht over onder meer de inspanningen die worden verricht voor degenen die nog in aanmerking komen om vanuit Afghanistan naar Nederland te worden overgebracht. In deze brief schrijft de regering onder meer het volgende:
“Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. De aandacht gaat in eerste instantie uit naar de circa 320 Nederlanders en ingezeten van wie bekend is dat ze nog in Afghanistan zijn en circa 330 mensen die als tolk of in een andere functie hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd. Daarnaast zijn er circa 100 personen die voor een internationale militaire of politiemissie hebben gewerkt en kwalificeren als doelgroep van de motie-Belhaj, die al opgeroepen waren voor vertrek, maar niet meer tijdig konden uitreizen voordat het vliegveld van Kaboel sloot.
Ook waren er nog circa 120 mensen in Afghanistan van andere doelgroepen van de motie-Belhaj, die eveneens waren opgeroepen voor vertrek en niet op tijd op het vliegveld konden komen. Het kabinet zet zich actief in voor hun overkomst. (...)
In totaal gaat het om ruim 800 mensen van wie al is vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor overkomst naar Nederland. Deze cijfers zijn inclusief gezinsleden.
(...)
Sinds de beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus, worden de doelgroepen die zijn beschreven in de motie-Belhaj conform de motie aangemerkt als risicogroep bij de aanvraag van asiel in Nederland. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. (...) Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie.
(...)
In aanvulling hierop wil het kabinet een extra inspanning plegen voor (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit zijn mensen die in een zichtbare, publieke functie hebben gewerkt en daardoor nu extra kwetsbaar zijn. Deze groep is lastiger af te bakenen dan de bovengenoemde groepen. De banden met Nederland zijn veelal minder direct. Veel van de fixers die voor Nederlandse journalisten werkten, waren bijvoorbeeld ook actief voor nieuwsmedia van andere landen. In de acute evacuatiefase die tot 26 augustus duurde, zijn reeds circa negentig fixers en journalisten (inclusief gezinsleden) naar Nederland gehaald. In de groep mensen die in de evacuatiefase al waren opgeroepen, maar het vliegveld niet tijdig hadden gehaald, en voor wiens overkomst Nederland zich nog inspant, bevinden zich ook nog 33 (fixers van) journalisten. (…)
Het kabinet zal zich inzetten om in internationaal kader – samen met andere EU-landen – iets voor de resterende mensen uit deze categorieën te doen. In het bijzonder voor de fixers die substantieel voor Nederlandse media hebben gewerkt. In EU-kader wordt verkend of gezamenlijke initiatieven kunnen worden ontplooid om bescherming te bieden aan
kwetsbare groepen en individuen. (...) Nederland zal in deze gremia in het bijzonder aandacht vragen voor de kwetsbare groep (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Het kabinet zal daarbij in het kader van gedeelde verantwoordelijkheid ook bereidwillig en ruimhartig kijken naar verzoeken tot hervestiging.”
2.8.
[eiser 1] is in november 2021 zonder zijn gezin vertrokken naar [plaats] (Pakistan).
2.9.
Bij e-mail van 13 januari 2022 heeft programmamaker [naam] bij het ministerie van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de situatie van [eiser 1].
2.10.
Bij e-mail van 24 januari 2022 heeft het ministerie aan [naam] laten weten dat [eiser 1] niet voorkomt op de lijst van personen waarvan Nederland de overbrenging faciliteert. In deze e-mail schrijft het ministerie dat [eiser 1] ook niet behoort tot de twee bijzondere groepen waarvoor in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 een speciale voorziening is getroffen. Verder schrijft het ministerie het volgende:
“Nederland zet zich in om via internationale samenwerking een extra inspanning te leveren voor (fixers van) journalisten en mensenrechtenverdedigers. Overleg hierover is op dit moment nog gaande. Op dit moment is dan ook niet bekend of dit betekent dat mensen uit deze groepen daadwerkelijk vanuit Afghanistan naar andere landen zullen worden overgebracht en, zo ja, welke criteria dan gelden.”
2.11.
Op 16 februari 2022 heeft mr. Verbaas namens [eiser 1] (en diens gezin) bestuursrechtelijk bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 24 januari 2022. Daarop is nog niet beslist.
3. Het geschil
3.1.
[eiser 1] vordert, zakelijk weergegeven:
primair:
De Staat op te dragen om [eiser 1] zo snel mogelijk en uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis, dan wel binnen een tijdsperiode die de voorzieningenrechter geraden acht, te evacueren (of over te brengen) uit Pakistan naar Nederland, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
De Staat op te dragen binnen zeven dagen, dan wel binnen een tijdsperiode die de voorzieningenrechter geraden acht:
- a.
an [eiser 1], al dan niet via zijn advocaat, een visum dan wel een visumbrief met visumsticker dan wel een laissez-passer met een visum voor Nederland te verstrekken c.q. hem te behandelen als ware hij in het bezit van een visumbrief met visumsticker dan wel een laissez-passer met visum zijn;
- b.
om zich tot het uiterste in te spannen voor de evacuatie van [eiser 1] door de Staat, waarbij de Staat in ieder geval een concreet plan presenteert, al dan niet via zijn advocaat, voor de evacuatie van [eiser 1], welke plan in ieder geval de volgende aspecten dient te belichten:
- of en zo ja binnen welke termijn de Staat van plan is om tot evacuatie van
[eiser 1] over te gaan;
- een motivering inhoudende waarom het niet mogelijk is om [eiser 1] eerder te
evacueren dan wel, voor zover van toepassing, in het geheel niet te evacueren,
De Staat dient hierbij toe te lichten waarom de voor de Staat beschikbare middelen, waaronder de hulp van bondgenoten in Afghanistan en/of de regio, onvoldoende zijn om [eiser 1] binnen twee weken te evacueren;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom
meer subsidiair:
De Staat te verplichten voor wat betreft het primair gevorderde alle inspanningen te verrichten en alle mogelijkheden te benutten en alle mogelijke voorbereidingen te treffen voor de evacuatie van [eiser 1] en/of de Staat een concrete inspanningsverplichting op te leggen die eruit bestaat dat de Staat binnen twee weken na een daartoe strekkende uitspraak aan [eiser 1] laat weten binnen welke termijn hij geëvacueerd zal worden en welke factoren daarop van invloed zijn;
primair en (meer) subsidiair met veroordeling in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser 1] het volgende ten grondslag.
Voor [eiser 1] is de situatie in Afghanistan zeer onveilig. [eiser 1] valt onder de motie Belhaj en hij heeft zich op 23 augustus 2021 aangemeld voor evacuatie. Met de Kamerbrief van 18 augustus 2021 is feitelijk aan hem een toezegging gedaan en is de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat hij als fixer geëvacueerd zal worden. De situatie dat evacuatie feitelijk niet mogelijk is doet zich niet voor, aangezien [eiser 1] over een paspoort beschikt en vanuit Pakistan naar Nederland kan reizen. Door na te laten [eiser 1] te evacueren en hem niet de benodigde reisdocumenten te verschaffen, dan wel niet alle mogelijkheden tot evacuatie te benutten, handelt de Staat in strijd met het vertrouwensbeginsel, en daarmee onrechtmatig jegens [eiser 1]. De weigering is voorts in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien andere fixers wel zijn geëvacueerd en er ook na 26 augustus 2021 nog Afghanen naar Nederland zijn overgebracht.
3.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de Staat verplicht is [eiser 1] naar Nederland over te brengen of zich daartoe in ieder geval tot het uiterste in te spannen.
4.2.
Niet in geschil is dat [eiser 1] fixer is geweest in Afghanistan en in die hoedanigheid onder de reikwijdte van de motie Belhaj valt en dat het gevaar van de Taliban in Afghanistan voor fixers als [eiser 1] nog altijd reëel is. Voorts staat vast dat [eiser 1], ondanks zijn tijdige aanmelding via het daarvoor door het Ministerie van Buitenlandse zaken geopende email-adres, geen oproep voor evacuatie heeft ontvangen. Onduidelijk is waarom hij vóór 26 augustus 2021 helemaal geen reactie op zijn aanvraag heeft ontvangen. Niet valt uit te sluiten dat dat te wijten is aan de enorme hoeveelheid aanvragen die in korte tijd bij het ministerie binnen kwam. Vast staat wel dat [eiser 1] nooit op de evacuatielijst van het ministerie is geplaatst.
4.3.
De Staat stelt zich op het standpunt dat hij niet de intentie heeft [eiser 1] alsnog naar Nederland over te brengen, omdat [eiser 1] niet op de opgestelde evacuatielijst staat en hij evenmin behoort tot de twee specifieke doelgroepen waarvan later (in oktober 2021) door de regering is vastgesteld dat zij alsnog in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. De Staat heeft daartoe met verwijzing naar de Kamerbrief van 11 oktober 2021 aangevoerd dat de actieve evacuatiefase op 26 augustus 2021 is beëindigd, [eiser 1] voordien niet voor evacuatie is opgeroepen en hij ook niet behoort niet tot de speciale groepen waarvoor conform de Kamerbrief van 11 oktober 2021 nog actief overbrengingsinspanningen worden verricht.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zonder meer aannemelijk is dat [eiser 1] momenteel in een moeilijke situatie verkeert. Hij verblijft noodgedwongen in Pakistan en kan naar zijn zeggen niet veilig terug naar Afghanistan. Dat laat echter onverlet dat in dit kort geding beoordeeld zal moeten worden of [eiser 1] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen alsnog door de Staat te worden geëvacueerd/overgebracht naar Nederland. Die situatie doet zich naar voorlopig oordeel niet voor. Daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
De motie Belhaj riep in verband met de verslechterde situatie in Afghanistan op tot snelle evacuatie van bepaalde personen, waaronder fixers van journalisten, en, wanneer evacuatie niet mogelijk was, om deze personen bij een eventuele asielaanvraag in Nederland aan te merken als behorende tot een risicogroep. In de Kamerbrief van 18 augustus 2021, waarin de bewindslieden de uitvoering van deze motie hebben toegezegd, is de uitvoering van de evacuaties afhankelijk gesteld van de situatie op het vliegveld van Kabul. In die Kamerbrief staat immers vermeld dat Nederland de militaire evacuatievluchten zo lang mogelijk zal blijven uitvoeren, maar dat een en ander afhankelijk is van een veilige en stabiele situatie op het vliegveld van Kabul. De toezegging van evacuaties gaat daarmee niet verder dan tot het moment waarop de veiligheid niet langer meer door de VS kon worden gegarandeerd, en daarmee, achteraf bezien, tot 26 augustus 2021. [eiser 1] kon er dus niet reeds op basis van de Kamerbrief van 18 augustus 2021 zonder meer op vertrouwen dat hij, ook nadat de evacuatievluchten niet meer mogelijk waren, zou worden geëvacueerd. Overigens staat vast dat [eiser 1] geen bevestiging van het ministerie heeft ontvangen van zijn aanvraag en dat hij geen oproep heeft gekregen naar het vliegveld te komen. Hij is evenmin op de evacuatielijst geplaatst. Ook daarom kan niet worden gezegd dat de Staat een concrete toezegging aan [eiser 1] heeft gedaan dat hij zou worden geëvacueerd en dat hij daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
4.6.
Bovendien heeft de Staat terecht naar voren gebracht dat na 26 augustus 2021 feitelijk een nieuwe situatie is ontstaan. De Staat heeft blijkens de Kamerbrief van 11 oktober 2021 toen nog uitsluitend toezeggingen gedaan om moeite te doen om bepaalde personen alsnog te laten overkomen uit Afghanistan. Dit betrof personen die op grond van de motie Belhaj al een oproep hadden gekregen om naar het vliegveld te komen, maar door de omstandigheden ter plaatse het vliegveld niet hadden kunnen bereiken en om de medewerkers van bepaalde NGO’s en medewerkers van Defensie of EUPOL, die op grond van de Kamerbrief van 11 oktober 2021 later als specifieke groep aan de lijst werden toegevoegd. Die latere keuze voor de overbrenging van (slechts) deze groepen personen is een politieke, die zich in beginsel niet leent voor een rechterlijke beoordeling in kort geding. Het betreft immers de beleidsvrijheid van de Staat. Ook is niet gebleken dat er een verplichting tot overbrenging bestaat op grond van internationaal recht.
4.7.
De moeilijke positie van [eiser 1] in Pakistan en het feit dat de omstandigheden in Afghanistan in het algemeen slecht zijn en voor [eiser 1] mogelijk zelfs gevaarlijk, noopt in het licht van het uitgezette beleid van de Staat niet tot een ander oordeel. Dat klemt te meer daar [eiser 1] nooit een oproep heeft ontvangen zich te melden voor vertrek, die bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen op daadwerkelijke overbrenging heeft kunnen wekken. Dat onderscheidt hem ook van fixers die wel een dergelijke oproep hadden gekregen en die wel zijn/worden geëvacueerd/overgebracht. Het beroep van [eiser 1] op het gelijkheidsbeginsel strandt daarom, hoe wrang ook voor hem.
4.8.
Derhalve resteert voor [eiser 1], conform de motie Belhaj, slechts de toezegging van de Staat dat hij, indien hij in Nederland een asielaanvraag zou doen, zal worden aangemerkt als behorend tot een risicogroep, zoals opgenomen in de vreemdelingencirculaire. Overigens heeft de Staat te kennen gegeven zich nog steeds in internationaal verband (samen met andere EU-landen) in te zetten om ‘iets te doen’ voor – onder meer – fixers. Nu onduidelijk is wat de stand van dat overleg is ligt het op de weg van de Staat eventuele ontwikkelingen ter zake direct openbaar te maken, mede in het belang van mensen als [eiser 1]. Het enkele feit dat de Staat geen verplichting heeft [eiser 1] alsnog over te brengen, laat onverlet dat het de Staat vrij staat – onverplicht – de overkomst van [eiser 1] naar Nederland feitelijk te faciliteren door een verzoek tot het verstrekken van een inreisdocument met de nodige welwillendheid te behandelen, waarna vervolgens kan worden bezien of hij mogelijk recht heeft op een (tijdelijke) verblijfstitel, dan wel hervestiging in een ander land.
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser 1] moeten worden afgewezen. Hij wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2022.
WJ
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑03‑2022