HR, 24-03-2015, nr. 14/00378
ECLI:NL:HR:2015:709
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2015
- Zaaknummer
14/00378
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:709, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:257, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:257, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:709, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑09‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/187 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0145
Uitspraak 24‑03‑2015
Inhoudsindicatie
1. Wijzen van arrest mede n.a.v. het onderzoek ttz. in e.a., art. 422.2 Sv. 2. Belediging van een politieambtenaar, art. 266 jo. 267 Sr. Ad 1. Het Hof heeft vastgesteld dat het p-v van de tz. in e.a. ontbreekt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof , anders dan art. 422.2 Sv voorschrijft, niet heeft beraadslaagd n.a.v. het onderzoek op de tz. in e.a., zoals het volgens het p-v van die tz. heeft plaatsgehad. Niet naleving van dit voorschrift is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en zodanige nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van dat voorschrift. Niet naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AY9214). I.c. blijkt niet dat verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad. Ad 2. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI5623. Het Hof is ervan uitgegaan dat ‘kaolo’ ‘klootzak’ betekent. ’s Hofs oordeel dat dit een uitlating is die beledigend is en “i.c. (ook) niet anders dan beledigend kan zijn bedoeld” getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
24 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/00378
ABO/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 december 2013, nummer 23/001981-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren [te geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het bestreden arrest ten onrechte mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Daartoe is aangevoerd dat hetgeen is voorgevallen ter terechtzitting in eerste aanleg "aan het hof niet bekend is wegens het ontbreken van een proces-verbaal van die terechtzitting in eerste aanleg".
2.2.1.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 25 april 2012, inhoudende dat de verdachte ter zake van "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" bij verstek is veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"De raadsvrouw voert een preliminair verweer. Zij stelt geen proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, noch een uitgewerkt vonnis te hebben ontvangen. Deze bevinden zich ook niet in het dossier. Daardoor is het niet duidelijk wat er in eerste aanleg ter terechtzitting is gebeurd. Deze stukken vormen daartoe de kenbron. Er kan nu niet nagegaan worden of aan alle formaliteiten is voldaan, noch hoe de politierechter tot haar oordeel is gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is derhalve nietig en de zaak dient teruggewezen te worden naar de rechtbank teneinde opnieuw berecht en afgedaan te worden.
In 2008 heeft een soortgelijke zaak gespeeld voor dit hof. De raadsvrouw legt een kopie van het arrest in de betreffende zaak over. De zaak is toen wegens het ontbreken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg naar de rechtbank teruggewezen.
De advocaat-generaal geeft aan dat hij niet kan controleren welke stukken in het hof-dossier zitten, maar dat uit zijn stukken blijkt dat de behandeling in eerste aanleg bij verstek heeft plaatsgevonden en dat de verdachte toen is veroordeeld. Dat kan gecontroleerd worden op basis van het verkort vonnis. Niet te controleren valt, aldus de advocaat-generaal, hoe de behandeling ter terechtzitting is verlopen. Gelet daarop is de behandeling in eerste aanleg nietig en dient de zaak teruggewezen.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verweer wordt verworpen. Terugwijzen van een zaak naar de vorige instantie vindt slechts in een beperkt aantal gevallen plaats. Dit is geregeld in artikel 423, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Door de Hoge Raad is middels zijn zogenoemde "kernrol"-jurisprudentie een belangrijke uitbreiding aan de werking van lid 2 gegeven. De betekening van de inleidende dagvaarding heeft in de onderhavige zaak in persoon plaatsgevonden, de verdachte was derhalve op de juiste wijze opgeroepen en van de zitting op de hoogte. Noch aan de tekst van artikel 423, lid 2, Sv noch aan genoemde kernroljurisprudentie kan enig argument worden ontleend op grond waarvan deze zaak thans zou moeten worden teruggewezen naar de rechtbank. Het enkele feit dat een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en een uitgewerkt vonnis ontbreken zijn geen grond voor terugwijzing. Wel is, gelet op het ontbreken van een proces-verbaal terechtzitting, het onderzoek ter terechtzitting nietig. Het hof zal gelet hierop bij eindarrest het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen."
2.2.3.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter vernietigd. Het bestreden arrest houdt onder het opschrift "Onderzoek van de zaak" in:
"Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg."
2.2.4.
Art. 422, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de uitreiking van de dagvaarding of oproeping in hoger beroep geldig is en het hoger beroep overeenkomstig de eisen van dit wetboek is ingesteld, geschiedt de beraadslaging in hoger beroep, bedoeld in de artikelen 348 en 350, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. De beraadslaging geschiedt voorts naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad, tenzij artikel 378a of artikel 395a in eerste aanleg is toegepast."
2.3.1.
Het Hof heeft - zoals hiervoor onder 2.2.2 is weergegeven - vastgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg ontbreekt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof, anders dan art. 422, tweede lid, Sv voorschrijft, niet heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals het volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad. Niet naleving van dit voorschrift is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en zodanige nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van dat voorschrift. Niet naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad (vgl. HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9214, NJ 2006/666).
2.3.2.
In aanmerking genomen dat:
i) de Politierechter de zaak bij verstek heeft behandeld;
ii) de verdachte en zijn gemachtigde raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig zijn geweest en aldaar het woord ter verdediging hebben gevoerd;
iii) het Hof het vonnis van de Politierechter heeft vernietigd, en
gelet op hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd omtrent het belang dat het Hof mede beraadslaagt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, blijkt in het onderhavige geval niet dat de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad.
2.3.3.
Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring vermelde uitlating "kaolo" als beledigend in de zin van art. 266 Sr moet worden beschouwd.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 3 januari 2012 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent bij de regiopolitie Amsterdam/Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met surveillance, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd "Kaolo"."
3.2.2.
De bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Een proces-verbaal met nummer PL132E 2012002760-2 van 3 januari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 5 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van voornoemde verbalisanten:
Op 3 januari 2012 kregen wij, verbalisanten, de portofonische melding om te gaan naar de parkeerplaats op Maarssenhof te Amsterdam. Hier zou een vechtpartij zijn, waar ongeveer 10 mensen bij betrokken waren. Ter plaatse hebben wij, verbalisanten, de groep staande gehouden en gevraagd naar de legitimatiepapieren.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], had een persoon staande, welke later bleek te zijn: [verdachte]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat [verdachte] weg begon te lopen in de richting van het busstation. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zei tegen [verdachte] dat hij moest blijven staan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat hij hieraan geen gehoor gaf. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], [verdachte] vastgepakt bij zijn rechterarm, teneinde hem ter plaatse te houden.
Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] roepen: "Kaolo". Ons, verbalisanten is ambtshalve bekend dat dit in de Surinaamse taal betekent: "Klootzak", en dat wanneer dit tegen iemand gezegd wordt, dit beledigend bedoeld is. Wij, verbalisanten, voelden ons dan ook aangetast in onze goede naam en eer."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het woord 'kaolo' heeft geroepen, de verdachte niet weet wat het woord betekent en bovendien het bewijs is gefundeerd op enkel één proces-verbaal. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat (het hof begrijpt: voortzetting van) de staande houding van de verdachte onrechtmatig was, omdat hij zijn identiteitsbewijs al ter inzage had gegeven, hetgeen het doel van de staandehouding was. Voorts heeft de verbalisant bij het staande houden van de verdachte, door hem onrechtmatig bij zijn arm te pakken waardoor hij pijn ondervond, niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van 3 januari 2012 met nummer PL132E 2012002760-2, opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossier pagina 5 e.v.) blijkt dat voornoemde verbalisanten zich naar aanleiding van een portofonische melding begaven naar de Maarssenhof te Amsterdam, omdat aldaar een vechtpartij zou plaatsvinden waarbij tien mensen betrokken waren. Daar aangekomen zagen de verbalisanten een groep van circa 10 mensen, waarvan een aantal personen naar elkaar schreeuwden. Hierop hebben de verbalisanten besloten alle tot de groep behorende personen, onder wie de verdachte, ter vaststelling van hun identiteit staande te houden. Op het moment dat de verbalisanten in gesprek waren met de verdachte, liep hij van ze weg in de richting van het busstation en negeerde hierbij verbalisant [verbalisant 1], die hem beval te blijven staan. Hierop pakte [verbalisant 1] de verdachte vast bij zijn rechterarm, teneinde te voorkomen dat de verdachte - nogmaals - wegliep.
Deze waarnemingen van de verbalisanten zijn vastgelegd in een op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van aanhouding, hetgeen een bewijsmiddel is als bedoeld in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Nu het proces-verbaal door beide verbalisanten is ondertekend, staat naar het oordeel van het hof - vast dat hetgeen door hen is gerelateerd ook door hen beiden is waargenomen. Het enkele feit dat de verdachte ontkent het woord "kaolo" te hebben gebezigd doet daaraan niet af. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit kan op basis van het genoemde proces-verbaal tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde worden gekomen, en is een tweede bewijsmiddel niet noodzakelijk. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het woord 'kaolo' heeft geroepen. Uit het proces-verbaal van aanhouding leidt het hof af dat het woord 'kaolo' 'klootzak' betekent; een woord dat beledigend is bedoeld, en mede gelet op de inhoud van dit proces-verbaal, ook in de onderhavige situatie niet anders dan beledigend kan zijn bedoeld en ook door de verbalisanten als zodanig is opgevat."
3.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening".
3.2.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"U, voorzitter, houdt mij voor dat ik mij vervelend heb opgesteld bij een vechtpartij. Ik zou agressief hebben gereageerd, prikkende bewegingen gemaakt en geroepen hebben: "raak me niet aan, kaolo". U, voorzitter, heeft dat woord gegoogled en het blijkt een woord te zijn dat wordt gebruikt als versterkend woord. Letterlijk betekent het anus. De verbalisanten pikten dat niet, want die voelden zich in eer en goede naam aangetast. Ik heb dat woord niet gezegd. Ik heb alleen gezegd dat hij me niet zo moest aanhouden en dat hij rustig met me moest praten. Die jongens stonden daar en ze wilden mij persé pakken. Ik zei: "raak me niet aan".
U, voorzitter, houdt mij voor dat een van de verbalisanten zegt dat ik met mijn vingers een aantal malen prikte richting de andere verbalisant en dat ik geroepen heb dat ik er een in zijn gezicht zou spugen. Dat klopt niet.
Ik ken het woord kaolo niet.
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat het een Surinaams woord is en dat het een vast woord in de straattaal schijnt te zijn in Nederland en vooral Amsterdam. Het wordt in brede lagen onder de jongeren gebruikt. Dat wil niet zeggen dat ik het ook gebruik.
U, voorzitter, zegt dat straattaal uit diverse talen is samengesteld en dat het woord ook door mensen van niet-Surinaamse afkomst wordt gebruikt."
3.3.
Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd in de zin van art. 266 Sr in verbinding met art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is in het algemeen sprake indien de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben. (Vgl. HR 22 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5623.)
3.4.
Het Hof is ervan uitgegaan dat 'kaolo' 'klootzak' betekent. Het oordeel van het Hof dat dit een uitlating is die beledigend is en "in de onderhavige situatie [ook] niet anders dan beledigend kan zijn bedoeld" getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015.
Conclusie 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
1. Wijzen van arrest mede n.a.v. het onderzoek ttz. in e.a., art. 422.2 Sv. 2. Belediging van een politieambtenaar, art. 266 jo. 267 Sr. Ad 1. Het Hof heeft vastgesteld dat het p-v van de tz. in e.a. ontbreekt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het Hof , anders dan art. 422.2 Sv voorschrijft, niet heeft beraadslaagd n.a.v. het onderzoek op de tz. in e.a., zoals het volgens het p-v van die tz. heeft plaatsgehad. Niet naleving van dit voorschrift is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en zodanige nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van dat voorschrift. Niet naleving leidt eerst dan tot nietigheid indien verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad (vgl. ECLI:NL:HR:2006:AY9214). I.c. blijkt niet dat verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad. Ad 2. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI5623. Het Hof is ervan uitgegaan dat ‘kaolo’ ‘klootzak’ betekent. ’s Hofs oordeel dat dit een uitlating is die beledigend is en “i.c. (ook) niet anders dan beledigend kan zijn bedoeld” getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is voorts niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Nr. 14/00378 Zitting: 27 januari 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 19 december 2013 de verdachte wegens “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestien uren, subsidiair acht dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het arrest van het hof mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, terwijl het aldaar verhandelde aan het hof niet bekend is geweest wegens het ontbreken van een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg.
4. Bij de stukken van het geding bevindt zich een verkort vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 25 april 2012. Een aanvulling van het verkort vonnis heb ik niet aangetroffen. Evenmin bevindt zich bij de stukken een proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg. Uit het verkorte vonnis blijkt dat de terechtzitting in de zaak op 11 april 2012 bij verstek heeft plaatsgevonden.
5. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is het ontbreken van een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg alsook de afwezigheid van een uitgewerkt vonnis aan de orde gekomen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt dienaangaande het volgende in:
“De raadsvrouw voert een preliminair verweer. Zij stelt geen proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, noch een uitgewerkt vonnis te hebben ontvangen. Deze bevinden zich ook niet in het dossier. Daardoor is het niet duidelijk wat er in eerste aanleg ter terechtzitting is gebeurd. Deze stukken vormen daartoe de kernbron. Er kan nu niet nagegaan worden of aan alle formaliteiten is voldaan, noch hoe de politierechter tot haar oordeel is gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is derhalve nietig en de zaak dient teruggewezen te worden naar de rechtbank teneinde opnieuw berecht en afgedaan te worden. In 2008 heeft een soortgelijke zaak gespeeld voor dit hof. De raadsvrouw legt een kopie van het arrest in de betreffende zaak over. De zaak is toen wegens het ontbreken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg naar de rechtbank teruggewezen. De advocaat-generaal geeft aan dat hij niet kan controleren welke stukken in het hof-dossier zitten, maar dat uit zijn stukken blijkt dat de behandeling in eerste aanleg bij verstek heeft plaatsgevonden en dat de verdachte toen is veroordeeld. Dat kan gecontroleerd worden op basis van het verkort vonnis. Niet te controleren valt, aldus de advocaat-generaal, hoe de behandeling ter terechtzitting is verlopen. Gelet daarop is de behandeling in eerste aanleg nietig en dient de zaak teruggewezen. Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verweer wordt verworpen. Terugwijzen van een zaak naar de vorige instantie vindt slechts in een beperkt aantal gevallen plaats. Dit is geregeld in artikel 423, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Door de Hoge Raad is middels zijn zogenoemde "kernrol”-jurisprudentie een belangrijke uitbreiding aan de werking van lid 2 gegeven. De betekening van de inleidende dagvaarding heeft in de onderhavige zaak in persoon plaatsgevonden, de verdachte was derhalve op de juiste wijze opgeroepen en van de zitting op de hoogte. Noch aan de tekst van artikel 423, lid 2, Sv noch aan genoemde kernroljurisprudentie kan enig argument worden ontleend op grond waarvan deze zaak thans zou moeten worden teruggewezen naar de rechtbank. Het enkele feit dat een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en een uitgewerkt vonnis ontbreken zijn geen grond voor terugwijzing. Wel is, gelet op het ontbreken van een proces-verbaal terechtzitting, het onderzoek ter terechtzitting nietig. Het hof zal gelet hierop bij eindarrest het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.”
6. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende in:
“Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.”
7. Art. 422, tweede lid, Sv luidt als volgt:
“Indien de uitreiking van de dagvaarding of oproeping in hoger beroep geldig is en het hoger beroep overeenkomstig de eisen van dit wetboek is ingesteld, geschiedt de beraadslaging in hoger beroep, bedoeld in de artikelen 348 en 350, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. De beraadslaging geschiedt voorts naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad, tenzij artikel 378a of artikel 395a in eerste aanleg is toegepast.”
8. In dezen doet zich niet de situatie voor waarin art. 378a Sv voorziet, te weten die waarin de politierechter volstaat met een zogenoemd stempelvonnis.1.De politierechter heeft immers schriftelijk vonnis gewezen. Dat betekent dat de beraadslaging in hoger beroep mede had moeten geschieden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgevonden. Daarbij werd het hof geconfronteerd met de omstandigheid dat in eerste aanleg het opmaken van een proces-verbaal van de terechtzitting ten onrechte achterwege is gebleven. Daarmee ontbreekt de kenbron van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg is geschied. Niettemin heeft het hof de zaak niet aangehouden met het oog op het alsnog verkrijgen van een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, maar arrest gewezen en overwogen dat zijn arrest is gewezen (mede) naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.2.Nu het hof zich niet heeft kunnen baseren op een proces-verbaal van die terechtzitting, meen ik dat de steller van het middel terecht aanvoert dat het hof in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in art. 422, tweede lid, Sv. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
9. Tot cassatie hoeft het voorafgaande echter niet te leiden. Niet naleving van het desbetreffende voorschrift is in de wet niet uitdrukkelijk met nietigheid bedreigd en zodanige nietigheid vloeit evenmin voort uit de aard van dat voorschrift. Het niet naleven van het voorschrift leidt eerst dan tot nietigheid indien de verdachte door het verzuim in enig belang is geschaad.3.In de onderhavige zaak valt niet in te zien in welk belang de verdachte door het geconstateerde verzuim zou zijn geschaad. De steller van het middel betoogt dat de verdachte belang heeft bij vernietiging en terugwijzing omdat het hof dan alsnog kennis kan nemen van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en op grond daarvan tot andere beslissingen kan komen. Daarbij moet echter onder ogen worden gezien dat de behandeling in eerste aanleg bij verstek heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat tijdens de behandeling in eerste aanleg door of namens de verdachte geen verklaringen zijn afgelegd dan wel stellingen zijn betrokken. Een blik achter de papieren muur biedt voorts geen aanknopingspunt te veronderstellen dat ter zitting enige getuige of deskundige is gehoord. De vordering van de officier van justitie is kenbaar door middel van raadpleging van het verkorte vonnis. Niet valt dan ook in te zien dat het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg, zoals dat zou blijken uit een alsnog op te maken proces-verbaal, op enigerlei wijze zou kunnen leiden tot andere oordelen dan die in het bestreden arrest zijn vervat. Nu niet is gebleken dat de verdachte door het geconstateerde verzuim in enig belang is geschaad, is het middel tevergeefs voorgesteld.
10. Het tweede middel behelst de klacht dat hetgeen bewezen is verklaard geen beledigende uitlating bevat en daarom niet kan worden gekwalificeerd als ‘eenvoudige belediging’.
11. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij:
“op 3 januari 2012 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent bij de regiopolitie Amsterdam/Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met surveillance, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd "Kaolo" .”
12. De bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
“1. Een proces-verbaal met nummer PL132E 2012002760-2 van 3 januari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland (doorgenummerde pagina's 5 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van voornoemde verbalisanten:Op 3 januari 2012 kregen wij, verbalisanten, de portofonische melding om te gaan naar de parkeerplaats op Maarssenhof te Amsterdam. Hier zou een vechtpartij zijn, waar ongeveer 10 mensen bij betrokken waren. Ter plaatse hebben wij, verbalisanten, de groep staande gehouden en gevraagd naar de legitimatiepapieren. Ik, verbalisant [verbalisant 2], had een persoon staande, welke later bleek te zijn: [verdachte]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat [verdachte] weg begon te lopen in de richting van het busstation. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zei tegen [verdachte] dat hij moest blijven staan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat hij hieraan geen gehoor gaf. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], [verdachte] vastgepakt bij zijn rechterarm, teneinde hem ter plaatse te houden. Wij, verbalisanten, hoorden [verdachte] roepen: "Kaolo". Ons, verbalisanten is ambtshalve bekend dat dit in de Surinaamse taal betekent: 'Klootzak", en dat wanneer dit tegen iemand gezegd wordt, dit beledigend bedoeld is. Wij, verbalisanten, voelden ons dan ook aangetast in onze goede naam en eer.”
13. Het hof heeft in het bestreden arrest overwogen dat het uit het proces-verbaal van aanhouding heeft afgeleid dat het woord ‘kaolo’ ‘klootzak’ betekent. Tijdens de behandeling van de terechtzitting in hoger beroep heeft de voorzitter de verdachte voorgehouden dat hij het woord ‘kaolo’ heeft “gegoogled” en dat het woord wordt gebruikt als versterkend woord en letterlijk ‘anus’ betekent. De oudste raadsheer heeft hieraan toegevoegd dat het woord ‘kaolo’ een Surinaams woord is en een vast woord in de straattaal schijnt te zijn in Nederland en vooral in Amsterdam dat in brede lagen onder jongeren wordt gebruikt en ook door mensen van niet-Surinaamse afkomst. De verdachte heeft verklaard het woord ‘kaolo’ niet te kennen.
14. De steller van het middel voert aan dat er kennelijk geen eenduidige, direct kenbare, beledigende betekenis aan het woord ‘kaolo’ toekomt. Nu het hof ter zake in zijn kwalificatiebeslissing niet tot uitdrukking heeft gebracht welke beledigende betekenis dit woord als zodanig heeft, is de steller van het middel van mening dat de kwalificatiebeslissing ondeugdelijk is gemotiveerd.
15. Ik stel het volgende voorop. Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend worden beschouwd in de zin van art. 266 in verbinding met art. 267 Sr, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Uit het gebruik van termen die naar algemeen spraakgebruik als scheldwoorden zijn aan te merken, kan in de regel de strekking om te beledigen worden afgeleid.4.Bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, zal zulks afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.5.
16. Voor zover het middel steunt op de veronderstelling dat het hof niet tot uitdrukking heeft gebracht welke betekenis het aan het woord ‘kaolo’ heeft toegekend, berust het op een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist het derhalve feitelijke grondslag. Het hof heeft immers uit het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal afgeleid dat het woord ‘kaolo’ ‘klootzak’ betekent. Voor zover het middel berust op de veronderstelling dat het hof hiervan in het kader van de kwalificatiebeslissing nader blijk had moeten geven, berust het op een eis die het recht niet kent.
17. De omstandigheid dat het woord ‘kaolo’ ook op een andere wijze kan worden ‘vertaald’, doet niet af aan het oordeel dat het desbetreffende woord een beledigende uitlating bevat. Ook in de door de steller van het middel genoemde alternatieve betekenis, zoals die ter terechtzitting ter sprake is gekomen, blijft de beledigende strekking van de uitlating immers in stand. Aldus heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het woord als zodanig, in de straattaal waarin het wordt gebezigd, een beledigende betekenis heeft.
18. Daarbij komt dat het hof heeft overwogen dat het gebruik van het woord ‘kaolo’, mede gelet op de inhoud van het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal, in de onderhavige situatie niet anders dan beledigend kan zijn bedoeld. Daarmee heeft het hof de context waarin de uitlating is gedaan betrokken bij zijn oordeel dat de uitlating de strekking had de aangever aan te randen in zijn eer en goede naam. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte de term heeft gebezigd in een situatie waarin hij zich verbaal keerde tegen de verbalisant die hem bij zijn arm had vastgepakt. Het oordeel is aldus toereikend gemotiveerd.
19. De middelen falen. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑01‑2015
Voor terugwijzing bestond geen grond. Vgl. art. 423, tweede lid, Sv en HR 7 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0442, NJ 1996/557 en HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4472.
HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:AY9214, rov. 3.4.
Vgl. A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, derde druk, Deventer: 2011, p. 99.
vlg. HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3336, NJ2010/672, rov. 2.5 en NJ 2012/558.
Beroepschrift 16‑09‑2014
Mr Dr H K ter Brake
Advocaat
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR
houdende 2 middelen van cassatie
inzake: [verdachte]/OM
datum betekening aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv.: 21 juli 2014
raadsman: Mr. Dr. H.K. ter Brake
Mr. Dr. H.K. ter Brake, kantoor houdende te Hoorn aan de Kerkstraat 10, 1621 CW, verklaart als diens raadsman bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door [verdachte], geboren te [geboorteland] op [geboortedatum] 1991, wonende te [woonplaats] aan de [adres], [postcode], om in bovenvermelde zaak de bijgaande middelen van cassatie in te dienen.
Hoorn, 16 september 2014
H.K. ter Brake
Middel I
Het recht (art. 266 Sr.) is geschonden en/of op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen (art. 422 lid 2 Sv.) zijn verzuimd, omdat het arrest mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, maar het aldaar verhandelde aan het hof niet bekend is wegens het ontbreken van een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg;
Toelichting
1.
In het bestreden arrest heeft het hof onder meer overwogen:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het proces-verbaal van die terechtzitting in eerste aanleg ontbreekt echter bij de processtukken, hetgeen voor zowel de raadsvrouw van de verdachte als de Advocaat-Generaal aanleiding was terugwijzing naar de rechtbank te verzoeken, welk verzoek door het hof evenwel is afgewezen (zie proces-verbaal terechtzitting in hoger beroep dd 5 december 2013, p. 1–2). Nu het hof er blijkens de geciteerde overweging blijk van heeft gegeven — evenals de Advocaat-Generaal en de raadsvrouw — belang te hechten aan kennisneming van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg, had het hof ofwel last moeten geven alsnog een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg te doen opmaken, ofwel de zaak alsnog moeten terugwijzen naar de rechtbank. Nu noch het een noch het ander is geschied, is het bestreden arrest ondeugdelijk, althans onbegrijpelijk gemotiveerd en moet het worden vernietigd;
2.
Ik merk hierbij nog op dat er geen sprake is van een zogeheten stempelvonnis, in welk geval de beraadslaging alleen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep plaatsvindt (vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4472 en HR 27 januari 1987, LJN AC9693, NJ 1987,886 waarnaar eerstgenoemd arrest verwijst);
3.
De verdachte heeft een rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de strafzaak (vgl. HR 11 september 2012, LJN BX7004, NJ 2013, 243, r.o. 2.6.2.), omdat het hof waarnaar is verwezen of teruggewezen alsdan — met inachtneming van de uitspraak van Uw Raad — kennis kan nemen van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en op grond daarvan tot andere beslissingen kan komen;
Middel II
Toelichting
1.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij:
op 3 januari 2012 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent bij de regiopolitie Amsterdam/ Amstelland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met surveillance, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd ‘Kaolo’).
welk bewezen verklaarde feit volgens het hof oplevert: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
2.
Niet gezegd kan worden dat het woord ‘Kaolo’ op zich zelf genomen een dadelijk kenbaar beledigend karakter heeft. Dit blijkt ook wel uit de discussie die hierover tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is gevoerd tussen de leden van het hof en de verdachte en zijn raadsvrouw:
U, voorzitter, heeft dat woord gegoogled en het blijkt een woord te zijn dat wordt gebruikt als versterkend woord. Letterlijk betekent het anus.
(…)
Ik ken het woord kaolo niet.
(…)
U, oudste raadsheer, houdt mij voor dat het een Surinaams woord is en dat het een vast woord in de straattaal schijnt te zijn in Nederland en vooral Amsterdam. Het wordt in brede lagen onder de jongeren gebruikt.
[verdachte] ontkent het woord kaolo te hebben geroepen. [verdachte] stelt niet te weten wat dit betekent. Kennelijk is kaolo een Surinaams woord dat letterlijk ‘poepgat’ betekent. [verdachte] is geen Surinamer maar een Antilliaan, hij is geboren op Curacao.
(geciteerd uit de ter terechtzitting overgelegde pleitnota)
Uit het proces-verbaal van aanhouding leidt het hof af dat het woord ‘kaolo’‘klootzak’ betekent.
(geciteerd uit het arrest, p. 3)
3.
Bij deze stand van zaken, welke er kort samengevat op neerkomt dat het woord ‘kaolo’ geen eenduidige, direct kenbare beledigende betekenis heeft (anus, poepgat, klootzak?), had het hof in zijn kwalificatiebeslissing tot uitdrukking moeten brengen welke beledigende betekenis dit woord als zodanig heeft, bij gebreke waarvan de kwalificatiebeslissing ondeugdelijk is gemotiveerd. Ik meen dat dit ook kan worden afgeleid uit: ECLI:NL:HR:2009:BI5623 en ECLI:NL:HR:2009:BK3366. Nu het hof de kwalificatiebeslissing ontoereikend heeft gemotiveerd moet het bestreden arrest worden vernietigd;
4.
De verdachte heeft een rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de strafzaak (vgl. HR 11 september 2012, LJN BX7004, NJ 2013, 243, r.o. 2.6.2.), omdat het hof waarnaar is verwezen of teruggewezen alsdan — met inachtneming van de uitspraak van Uw Raad — tot het oordeel kan komen dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en ontslag van rechtsvervolging moet volgen;