Hof Amsterdam, 01-11-2011, nr. 200.092.712-01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU3990
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-11-2011
- Zaaknummer
200.092.712-01
- LJN
BU3990
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU3990, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑11‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ1704, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1704
Uitspraak 01‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Belang bij hoger beroep tegen reeds geëxpireerde machtiging uithuisplaatsing.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 november 2011 in de zaak met zaaknummer 200.092.712/01 van:
[…],
[…],
wonende in het Verenigd Koninkrijk,
APPELLANTEN,
advocaat: mr. C.M.C. Laumanns te Amsterdam,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO AMSTERDAM EN GOOI EN VECHT,
locatie Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellanten en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de ouders en de Raad genoemd.
1.2.
De ouders zijn op 16 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 16 mei 2011 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 489744/11-1244 (vots/muhp) en 489753/11-1247 (ots).
1.3.
De zaak is op 15 september 2011 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is slechts het belang van het hoger beroep aan de orde gekomen.
1.4.
Ter terechtzitting is verschenen:
- -
de advocaat van de ouders.
2. Beoordeling van het hoger beroep
2.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren [kind A] [in] 1997 en [kind B] [in] 2000.
2.2.
Bij de bestreden beschikking is onder meer de verleende machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf van [kind A] en [kind B] in een crisis(pleeggezin) en/of 24-uursvoorziening gehandhaafd met ingang van 4 mei 2011 tot 16 mei 2011.
Ten tijde van de behandeling in hoger beroep was derhalve de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing reeds verlopen.
2.3.
De advocaat van de ouders heeft aangevoerd dat zij ondanks het verlopen van de termijn toch belang hebben bij hun hoger beroep, omdat de ouders voornemens zijn een civiele schadevergoedingsprocedure te starten. De ouders stellen dat zij zowel materiële als immateriële schade hebben geleden ten gevolge van de uithuisplaatsing van de kinderen. Ter zake van de materiële schade voeren zij aan dat zij - als gevolg van het feit dat zij in Engeland wonen - genoodzaakt waren gedurende de uithuisplaatsing hoge vervoers- en verblijfskosten te maken om de kinderen te kunnen bezoeken en hun belangen in Nederland te kunnen behartigen. Ook achten zij het van groot belang dat hun naam wordt gezuiverd.
2.4.
Het hof oordeelt als volgt. Nu de bij de bestreden beschikking gegeven machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de behandeling in hoger beroep reeds was geëxpireerd, kan niet zonder meer worden geoordeeld dat de ouders een rechtens te respecteren belang hebben bij hun verzoek in hoger beroep. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden noodzakelijk.
2.5.
Naar het hof begrijpt hebben de ouders de uithuisplaatsing van de kinderen ervaren als ernstige inbreuk op hun gezinsleven. Het ging weliswaar niet om een gesloten uithuisplaatsing, maar dit neemt niet weg dat dit door de ouders kennelijk wel als zodanig is ervaren. De kinderen zijn immers met spoed uit huis geplaatst op een locatie die aanvankelijk niet aan de ouders is meegedeeld. Daarnaast hebben de ouders voldoende concreet gesteld dat zij, nu zij niet hier ter lande woonachtig zijn, kosten hebben moeten maken vanwege de uithuisplaatsing, te weten reis- en verblijfskosten. Dat deze kosten zijn gemaakt, acht het hof niet aanstonds onaannemelijk. Deze kosten zouden mogelijk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als de uithuisplaatsing onterecht zou blijken te zijn geweest. Gelet op dit een en ander is het hof van oordeel dat de ouders een rechtens te respecteren belang hebben bij hun hoger beroep.
2.6.
Het hof zal de zaak aanhouden en partijen in de gelegenheid stellen aan te geven of zij prijs stellen op een nadere behandeling ter zitting, dan wel dat het hof een beschikking dient te geven op grond van de voorhanden zijnde stukken.
2.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart de ouders ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de uithuisplaatsing;
verzoekt partijen het hof te berichten of zij een nadere mondelinge behandeling wensen en houdt de zaak dientenbehoeve pro forma aan tot 4 december 2011;
houdt iedere verder beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, C.A. Joustra en M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2011.