Rb. Zeeland-West-Brabant, 04-07-2023, nr. 21/4220
ECLI:NL:RBZWB:2023:4579
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
04-07-2023
- Zaaknummer
21/4220
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:4579, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04‑07‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
LO; WOZ; woning
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4220
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 augustus 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [straatnaam] te [plaats 1] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 241.000 (de beschikking).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de gemachtigde van belanghebbende, [naam 1] en [naam 2] en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur).
Feiten
2. Belanghebbende is huurder van de woning. Het betreft een tussenwoning (bouwjaar 2002) met een oppervlakte van 108 m², met vrijstaande berging/schuur, carport en overkapping op een perceel van 168 m².
2.1.
De eigenaar van de woning is [B.V.], gevestigd te [plaats 2].
Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep ontvankelijk?
3. Omdat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking aan belanghebbende heeft gericht, is belanghebbende daarbij belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 20201.. Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet echter worden onderscheiden van het procesbelang van een belanghebbende. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure, dus wat hij met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil/kan bereiken. Als iemand belanghebbende is, betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft.
3.1.
Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
3.2.
In zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning kan het procesbelang niet zonder meer worden aangenomen. Steeds zal aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen. Wel moet in ‘huurderszaken’ in ieder geval procesbelang worden aangenomen als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt, voor bijvoorbeeld het bepalen van de hoogte van de riool- of afvalstoffenheffing. Het is aan degene die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft.
3.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat door belanghebbende niet is gesteld dat de WOZ-waarde is gebruikt als een heffingsmaatstraf voor het heffen van lokale belastingen. Ook ziet de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunten in de stukken. Op het aanslagbiljet staat namelijk uitsluitend de WOZ-waarde vermeld.
3.4.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de verlaging van de WOZ-waarde voor belanghebbende zou kunnen leiden tot een huurverlaging en belanghebbende ook geen ander belang naar voren heeft gebracht, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van een voldoende concreet procesbelang. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade?
4. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak. Het bezwaar van belanghebbende is op 7 april 2021 ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 4 juli 2023. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar overschreden. Nu echter in de onderhavige zaak niet is gebleken van enig financieel belang kan de lange duur van de procedure naar het oordeel van de rechtbank niet hebben geleid tot spanning en frustratie die een schadevergoeding rechtvaardigt.2.De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 4 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑07‑2023
Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:293.