Zie voorts HR 22 juni 1976, ECLI:NL:PHR:1976:AB5617, NJ 1977/84 en de conclusie van toenmalig plv. PG Fokkens vóór HR 23 september 2003, ECLI:PHR:2003:AI0040 (HR: 81 RO).
HR, 26-03-2019, nr. 17/04265
ECLI:NL:HR:2019:431
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2019
- Zaaknummer
17/04265
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:431, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑03‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:96
ECLI:NL:PHR:2019:96, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:431
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Oplichting, art. 326 Sr. Geldigheid dagvaarding in h.b. na wijziging aanvangstijdstip tz. Klacht dat Hof de (tijdig en in persoon uitgereikte) dagvaarding van verdachte in h.b. niet nietig heeft verklaard nu niet is gebleken dat de wijziging van het tijdstip van de tz. in h.b. aan verdachte is uitgereikt. HR: art. 81.1 RO. CAG: de veronderstelling dat een wijziging van het aanvangstijdstip naar een later moment op dezelfde tz. de dagvaarding nietig maakt, vindt geen steun in het recht. Aanvangstijd van de tz. in h.b. is op verzoek van de raadsman van verdachte gewijzigd en de raadsman heeft verdachte daarover geïnformeerd.
Partij(en)
26 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/04265
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 april 2017, nummer 20/003276-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019.
Conclusie 05‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Concl. plv. AG. Dagvaarding nietig na wijziging aanvangstijdstip terechtzitting? Strekt tot verwerping.
Nr. 17/04265 Zitting: 5 februari 2019 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 28 april 2017 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “oplichting”, veroordeeld tot een maand gevangenisstraf. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en heeft het een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof de dagvaarding van de verdachte en/of de ‘wijziging aanvangstijd dagvaarding van verdachte in hoger beroep’ niet nietig heeft verklaard nu niet is gebleken dat de wijziging van het tijdstip van de terechtzitting in hoger beroep aan de verdachte is uitgereikt.
Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat de verdachte bij dagvaarding is opgeroepen om ter terechtzitting van het hof te verschijnen op vrijdag 14 april 2017 te 9:30 uur. Deze dagvaarding is hem op 16 februari 2017 in persoon uitgereikt. Voorts bevindt zich bij de stukken een kopie ten behoeve van het dossier van een ‘Wijziging aanvangstijd dagvaarding van verdachte in hoger beroep!’ van 13 april 2017, gericht aan mr. Nijsten, waaruit blijkt dat het aanvangstijd om te verschijnen is gewijzigd in 14 april 2017 te 13:30 uur.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 14 april 2017 houdt voor zover van belang het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1972,
wonende te [plaats], [a-straat] ,
is, hoewel in persoon gedagvaard, niet ter terechtzitting aanwezig.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Cadier en Keer, die mededeelt dat zijn cliënt op de hoogte is van het gewijzigde tijdstip van de terechtzitting. De raadsman deelt voorts mede dat hij niet gemachtigd is om de verdediging te voeren.
(…)
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
6. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat de dagvaarding in hoger beroep nietig is omdat deze een te vroeg aanvangstijdstip vermeldt, terwijl de ‘wijziging aanvangstijdstip dagvaarding van verdachte in hoger beroep’ niet aan de verdachte is uitgereikt en de nietigheid van de dagvaarding niet wordt gedekt door de mededeling van de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van het hof dat de verdachte op de hoogte is van het gewijzigde tijdstip van de terechtzitting.
7. De veronderstelling dat een wijziging van het aanvangstijdstip naar een later moment op dezelfde terechtzitting de dagvaarding nietig maakt, vindt geen steun in het recht. Dat is niet verwonderlijk. Indien de verdachte op het (vroegere) tijdstip van de dagvaarding verschijnt, blijkt vanzelf dat zijn zaak eerst op een later tijdstip op die dag wordt behandeld. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad valt op te maken dat ook het (per abuis) geheel ontbreken van een aanvangstijdstip niet tot nietigheid van de dagvaarding leidt. Zo overwoog de Hoge Raad in HR 20 mei 1940, NJ 1940/666:
“dat immers geen enkele wetsbepaling zegt, dat de dagvaarding, waarbij een strafzaak ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt, het uur van verschijning moet bevatten, en er ook overigens — al is het in het belang van een goeden gang van zaken zeker wenschelijk, dat aan de in praktijk gevolgde gewoonte om in elke dagvaarding van een verdachte het verschijningsuur te vermelden de hand wordt gehouden — geen reden bestaat om op grond van het feit, dat hetzij alleen in het aan den verdachte gelaten afschrift der dagvaarding, hetzij ook in het origineel, dat uur onvermeld is gebleven, de nietigverklaring uit te spreken, indien, zooals hier het geval blijkt te zijn geweest, de verdachte is gedagvaard om ter terechtzitting te verschijnen op een dag, waarop, zooals uit de bij art. 27 van het K. B. van 14 September 1838 S. 36 vastgesteld Reglement I voorgeschreven publicatie van het bijzonder reglement van het betrokken gerecht blijkt, een gewone terechtzitting voor strafzaken van dat gerecht werd gehouden, omdat het dan den verdachte duidelijk moest zijn, dat hij was opgeroepen om te verschijnen op die gewone terechtzitting, en hij het aanvangsuur daarvan, tevens het uur waarop hij tegenwoordig moest zijn, eveneens uit die publicatie kon kennen.”1.
8. In de toelichting doet de steller van het middel tevergeefs een beroep op HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4064. In die zaak was de dagvaarding in eerste aanleg nietig omdat deze niet aan de griffier was betekend, zoals had gemoeten nu de verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was. De Hoge Raad oordeelde dat de nietigheid van de dagvaarding wegens een betekeningsgebrek niet wordt gedekt doordat ter terechtzitting een op de voet van art. 279 Sv tot de verdediging gemachtigde raadsman is verschenen.2.In de onderhavige zaak is de dagvaarding voor de zitting van het hof op 14 april 2017 echter tijdig en in persoon uitgereikt.
9. In de zaak die nu voorligt, blijkt uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken dat de aanvangstijd nota bene op verzoek van de verdediging is gewijzigd omdat de raadsman op het aanvankelijk geplande tijdstip bleek te zijn verhinderd en de verdachte persé wenste door hem te worden bijgestaan. In het aanhoudingsverzoek van 12 april 2017, gericht aan het hof, heeft de raadsman de optie aangedragen om de zaak op 14 april 2017 tussen 13:30 uur en 15:00 uur te behandelen. Daarop is de behandeling door het hof verzet naar 13:30 uur, hetgeen door de strafgriffie aan de raadsman is doorgegeven.3.Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 april 2017 blijkt dat de raadsman vervolgens zijn cliënt, de verdachte, daarover heeft geïnformeerd. De aan de raadsman toegezonden ‘wijziging aanvangstijd dagvaarding van verdachte in hoger beroep!’ moet dan ook slechts worden beschouwd als een schriftelijke bevestiging van het (latere) tijdstip van aanvang van de behandeling van de zaak.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 RO ontleende motivering.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑02‑2019
Vgl. HR 11 februari 2003, LJN AE9649, NJ 2003/390, rov. 3.5.2 en 3.5.5.
Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat (uiteraard) ook de benadeelde partij namens de advocaat-generaal op 13 april 2017 is geïnformeerd over de tijdswijziging.