RvdW 2023/893:OM-cassatie. Economische zaak, afvalstoffen (EVOA). Uitvoer afvalstoffen (aluminiumschroot) naar China, art. 10.60 onder 2 Wet Milieubeheer en art. 2.35, 36 en 37 EVOA. Is er door ontbreken van CCIC-certificaat bij overbrenging van fijngeshredderde aluminiumfracties van Nederland naar China sprake van ‘illegale overbrenging’ a.b.i. art. 2.35 sub e EVOA? Het middel berust op de opvatting dat sprake is van een illegale overbrenging in de zin van art. 2.35 sub e EVOA, omdat de tenlastegelegde overbrenging van de afvalstoffen strijd oplevert met communautaire regelgeving, nu deze overbrenging naar China niet vergezeld ging van een CCIC-certificaat wat in strijd zou zijn met de (bijlage bij de) Landenverordening, die rechtstreeks is gebaseerd op art. 37.2 EVOA. Het middel miskent daarmee dat de bijlage bij de Landenverordening t.t.v. tlgd. feit niet meer inhield dan dat China t.a.v. aluminiumschroot koos voor de optie dat ‘in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd’. Voor een verbod of kennisgevingsprocedure a.b.i. art. 37.1 sub a of art. 37.1 sub b EVOA heeft China niet gekozen. Het ontbreken van een CCIC-certificaat is mogelijk strijdig met het nationale recht van China, maar — zoals uit het voorgaande volgt — levert het ontbreken van dat certificaat geen strijd op met communautaire regelgeving. Oordeel van hof geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. RvdW 2015/215). Volgt verwerping.