CRvB, 09-06-2009, nr. 07/4552 WWB
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0815
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
09-06-2009
- Magistraten
Mrs. R.M. van Male, R.H.M. Roelofs, J.J.A. Kooijman
- Zaaknummer
07/4552 WWB
- LJN
BJ0815
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0815, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 09‑06‑2009
Uitspraak 09‑06‑2009
Mrs. R.M. van Male, R.H.M. Roelofs, J.J.A. Kooijman
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 juli 2007, 06/1263 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren, gevestigd te Vlissingen, (hierna: SDW).
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
SDW heeft een verweerschrift en een op 16 juni 2008 gedateerde brief ingezonden.
Appellant heeft de gronden van zijn hoger beroep nader toegelicht bij brief van 2 maart 2009.
Het geding is behandeld op de zitting van 17 maart 2009. Appellant is verschenen. SDW heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Vermeer, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren.
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 18 december 2004 op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) een uitkering voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant ontving van januari tot en met april 2006 bijstand in de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering ten bedrage van € 9,40 per maand.
1.3.
SDW heeft in mei 2006 kennis gegeven van het besluit om de uitkering van appellant over de maanden januari tot en met april 2006 te verlagen met € 9,40 per maand op de grond dat abusievelijk bijstand voor ziektekosten is toegekend. Tevens is besloten om de teveel betaalde bijstand, in totaal € 37,60, te verrekenen met de nog te betalen uitkering.
2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van mei 2006 is bij besluit van 10 oktober 2006 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Het bezwaar is gegrond verklaard voor zover het de verrekening van € 37,60 betreft. Van verrekening is verder afgezien. Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de vraag of appellant recht heeft op bijstand in de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant geen recht heeft op categoriale bijstand voor ziektekosten nu hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij is aangesloten bij de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering minima (hierna: CZM) die de gemeente heeft afgesloten bij CZ.
3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 oktober 2006.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat SDW op grond van artikel 10, tweede lid, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (hierna: IWWB) bevoegd is om bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende verzekering tegen ziektekosten te verlenen. Er is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten ten behoeve van de bijstandsgerechtigden die dat wensen. Nu appellant zich niet bij deze verzekering, de CZM-polis, heeft aangesloten heeft hij geen recht op bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de IWWB.
5.1.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij wordt beperkt in zijn vrijheid om zich te verzekeren bij de zorgverzekeraar van zijn keuze. Hij heeft zich op individuele basis verzekerd bij VGZ en hij wil niet gedwongen worden om zich te verzekeren bij een verzekeraar die mogelijk andere polisvoorwaarden hanteert, waarbij hij bovendien het risico loopt dat hij voor bepaalde risico's wordt uitgesloten.
5.2.
SDW heeft gepersisteerd bij het standpunt dat appellant niet aan de voorwaarde voldoet dat hij zich aansluit bij de CZM-polis. SDW heeft verder meegedeeld dat het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren verklaard heeft het door de voorzitter van het dagelijks bestuur genomen besluit van 10 oktober 2006 voor zijn rekening te nemen.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De Raad stelt allereerst vast dat het geding geen betrekking heeft op de beslissing van SDW om de in de maanden januari tot en met april 2006 — naar SDW heeft gesteld: abusievelijk teveel — betaalde bijstand niet te verrekenen.
6.2.
Met betrekking tot de vraag of het besluit van 10 oktober 2006, voor zover in geding, bevoegd is genomen overweegt de Raad het volgende.
6.2.1.
Ten tijde van het nemen van dit besluit was de Gemeenschappelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren van toepassing. SDW heeft bij brief van 16 juni 2008 meegedeeld dat erkend wordt dat het besluit van 10 oktober 2006 onbevoegd is genomen door de voorzitter van het dagelijks bestuur, nu uit de uitspraak van de Raad van 20 mei 2008, LJN BD2215, volgt dat de bevoegdheid om op het bezwaar van appellant tegen het besluit van mei 2006 te beslissen niet bij de voorzitter van het dagelijks bestuur, maar bij het dagelijks bestuur zelf berust. Hiermee is naar het oordeel van de Raad gegeven dat — met vernietiging van de aangevallen uitspraak — het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2006 gegrond dient te worden verklaard en dat dit besluit wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd.
6.3.
Met betrekking tot de vraag of appellant ten tijde in geding recht had op bijstand voor de kosten van zijn individuele aanvullende ziektekostenverzekering wordt het volgende overwogen.
6.3.1.
Artikel 10, tweede lid, van de IWWB, dat het opschrift ‘Categoriale bijzondere bijstand’ draagt, bepaalt dat colleges van burgemeester en wethouders ook na de inwerkingtreding van de WWB bijzondere bijstand kunnen verstrekken in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering.
6.3.2.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB luidt als volgt: ‘Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.’.
6.4.
De Raad is van oordeel dat appellant aan artikel 10, tweede lid, van de IWWB geen aanspraak op categoriale bijstand kan ontlenen nu hij zich niet heeft aangesloten bij een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. Nu hij zich individueel heeft verzekerd, voldoet hij niet aan de in artikel 10, tweede lid, van de IWWB, gestelde voorwaarde dat sprake moet zijn van een collectieve verzekering. De onvoldoende gespecificeerde grond van appellant dat hij daardoor wordt gediscrimineerd treft geen doel. De rechter mag op grond van artikel 120 van de Grondwet niet treden in een beoordeling van de grondwettigheid van de wet. Van strijd met een ieder verbindende bepalingen van internationale overeenkomsten, waarin het gelijkheidsbeginsel tot uitdrukking is gebracht, is de Raad, gezien de enkele stelling van appellant dat hij wordt gediscrimineerd, niet gebleken.
6.5.
De Raad stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat SDW uitsluitend heeft onderzocht of appellant recht heeft op categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de IWWB. De Raad is van oordeel dat SDW ten onrechte niet onderzocht heeft of appellant recht heeft op bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB in de kosten van zijn individuele aanvullende ziektekostenverzekering. Door dit onderzoek achterwege te laten heeft SDW zich onvoldoende gekweten van de uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb ) voortvloeiende onderzoeksverplichting. Dit betekent voorts dat het besluit van 10 oktober 2006 niet op een deugdelijke motivering berust, als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6.6.
Uit hetgeen is overwogen onder 6.5 volgt dat het besluit van 10 oktober 2006 ook om de daar genoemde redenen dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet.
6.7.
SDW zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellant moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij de beantwoording van de dan — ook — aan de orde zijnde vraag of de kosten van een individuele aanvullende verzekering voor appellant noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB zal SDW mede aandacht moeten besteden aan de vraag of van appellant, gezien de polisvoorwaarden en het risico van uitsluiting, kan worden gevergd dat hij zijn eigen verzekering opzegt en zich aansluit bij de collectieve verzekering van de gemeente. Met het oog op de te nemen beslissing overweegt de Raad verder nog dat met het feit dat in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekosten verzekering categoriale bijstand kan worden verleend, gegeven is dat de kosten van een (individuele) aanvullende ziektekostenverzekering niet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die geacht moeten worden te kunnen worden bestreden uit de algemene bijstandsnorm.
7.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 10 oktober 2006;
Draagt Sociale Dienst Walcheren op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat Sociale Dienst Walcheren het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) C. de Blaeij.