ABRvS, 21-02-2019, nr. 201804708/1/V1
ECLI:NL:RVS:2019:464
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-02-2019
- Zaaknummer
201804708/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:464, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑02‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Bij brief van 18 januari 2017 heeft het college, voor zover thans van belang, de vreemdeling meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de 24-uursopvang in de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (hierna: de BBB-voorziening) en dat hem feitelijke toegang zal worden gegeven tot de 17-uursopvang van die voorziening.
201804708/1/V1.
Datum uitspraak: 21 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 mei 2018 in zaak nr. 18/478 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het college.
Procesverloop
Bij brief van 18 januari 2017 heeft het college, voor zover thans van belang, de vreemdeling meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de 24-uursopvang in de Bed-, Bad- en Broodvoorziening (hierna: de BBB-voorziening) en dat hem feitelijke toegang zal worden gegeven tot de 17-uursopvang van die voorziening.
Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college wederom een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 juni 2018 heeft het college het tegen het besluit van 9 januari 2018 door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Desgevraagd hebben de vreemdeling en het college nadere stukken ingediend. De vreemdeling heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2018, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.F. Baars en mr. T.G. Waal, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft de vreemdeling van 16 maart 2016 tot uiteindelijk 1 februari 2017 opvang in het kader van het Programma Vreemdelingen in Daalburgh geboden. Deze locatie wordt beheerd door het Leger des Heils.
De opvang door deze organisatie is vervolgens feitelijk voortgezet tot 1 augustus 2017. Aansluitend heeft het college de vreemdeling 17-uursopvang in de BBB-voorziening geboden tot 1 maart 2018. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde of het college de vreemdeling niet ten onrechte 24-uursopvang in de BBB-voorziening heeft onthouden.
1.1. Het college heeft op 27 september 2017 zijn beleid over de opvang in de BBB-voorziening aangescherpt door voortaan een aantal categorieën uitgeprocedeerde asielzoekers van opvang uit te sluiten. Een van deze categorieën is de groep vreemdelingen afkomstig uit een zogeheten veilig land. Bij deze groep is het uitgangspunt dat zij eenvoudig kunnen terugkeren en tot die tijd terecht kunnen in de opvang vanwege het Rijk. Indien het betrokken land van herkomst op de lijst van veilige landen staat, wordt niet langer aan de gestelde vereisten voldaan en moet de desbetreffende vreemdeling de BBB-voorziening verlaten. Dit beleid geldt volgens het college niet alleen voor de instroom, maar ook voor alle in de BBB-voorziening verblijvende vreemdelingen ongeacht of het om de 17-uursopvang dan wel de 24-uursopvang gaat.
Een eerdere uitspraak van de rechtbank van 27 december 2017
2. In beroep tegen een eerder besluit van 15 februari 2017, waarin het college het bezwaar tegen de brief van 18 januari 2017 voor het eerst ongegrond heeft verklaard, heeft dezelfde rechtbank op 27 december 2017 overwogen dat het college artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft geschonden. De reden is dat het college volgens de rechtbank dat besluit op een advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) van 10 januari 2017 heeft gebaseerd, zonder dit advies over te leggen en zich ervan te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Vervolgens heeft de rechtbank in die uitspraak het college opgedragen nader te onderzoeken of de vreemdeling wegens medische kwetsbaarheid op 24-uursopvang was aangewezen.
In het hoger beroep: de aangevallen uitspraak van 9 mei 2018
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college bij het besluit van 9 januari 2018 niet heeft voldaan aan de onder 2. weergegeven opdracht en alsnog nader onderzoek moet verrichten naar de vraag of de vreemdeling wegens medische kwetsbaarheid op 24-uursopvang was aangewezen.
De grief
4. De enige grief is gericht tegen de onder 3. weergegeven overweging. Volgens het college heeft de rechtbank niet onderkend dat in dit geval een medische beoordeling niet relevant is, omdat de vreemdeling tegen zijn feitelijke opvang in de 17-uursopvang van de BBB-voorziening per 1 augustus 2017 geen bezwaar heeft gemaakt en hij afkomstig is uit een veilig land, India, en het overeenkomstig het per 27 september 2017 aangescherpte beleid voor de BBB-voorziening niet van belang is of hij alsnog als medisch kwetsbaar moet worden aangemerkt.
4.1. De periode van 1 februari 2017 tot 1 augustus 2017 wordt beheerst door de feitelijke 24-uursopvang door het Leger des Heils. Niet valt in te zien dat het college de vreemdeling in die periode tekort heeft gedaan door hem 24-uursopvang in de BBB-voorziening te onthouden. Voor de periode na 27 september 2017 verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:465. Met de grief heeft het college niet onderkend dat voor de tussenliggende periode, te weten van 1 augustus 2017 tot 27 september 2017, de door de rechtbank bij haar uitspraak van 27 december 2017 gegeven opdracht leidend was en dat daarvoor retrospectief een medische beoordeling noodzakelijk was.
Die beoordeling ontbreekt, althans, voor zover sprake zou zijn van een GGD-advies heeft het college die beoordeling niet inzichtelijk gemaakt. Daarnaast hoefde de vreemdeling geen apart bezwaar te maken tegen de toegang tot de 17-uursopvang van de BBB-voorziening, anders dan het college betoogt. Met het bezwaar tegen de brief van 18 januari 2017, waarin het college onder weigering van de 24-uursopvang de 17-uursopvang aanbood, was de rechtmatigheid van die opvang al in geschil. Bovendien valt niet in te zien hoe het betoog van het college strookt met de opdracht van de rechtbank van 27 december 2017. Het college heeft de vreemdeling dan ook ten onrechte tegengeworpen dat hij tegen de opvang per 1 augustus 2017 geen bezwaar heeft gemaakt.
De grief faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet, gelet op de overweging onder 4.1. over de periode van 1 februari 2017 tot 1 augustus 2017, met verbetering van gronden worden bevestigd.
Dit betekent dat het college alsnog uitvoering moest geven aan de door de rechtbank bij uitspraak van 27 december 2017 gegeven opdracht.
Dat heeft het college bij besluit op bezwaar van 14 juni 2018 gedaan.
Het besluit op bezwaar van 14 juni 2018
6. Van rechtswege is tegen dit besluit beroep ontstaan als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet. Bij dit besluit heeft het college, onder ongegrondverklaring van het bezwaar, het standpunt ingenomen dat voor de vraag of de vreemdeling 24-uursopvang in de BBB-voorziening had moeten worden geboden, twee cumulatieve vereisten gelden. Het eerste vereiste is dat sprake is van medische kwetsbaarheid. Het tweede vereiste is dat betrokkene al dan niet met behulp van derden zelf niet in zijn opvang kan voorzien en evenmin in een voorliggende voorziening vanwege het Rijk terecht kan. Wat betreft het eerste vereiste heeft het college de vreemdeling alsnog het voordeel van de twijfel gegeven en aangenomen dat de vreemdeling in januari 2017 medisch kwetsbaar was. Daaraan heeft het echter niet de conclusie verbonden dat de vreemdeling achteraf bezien vanaf 1 augustus 2017 voor 24-uursopvang in de BBB-voorziening in aanmerking kwam, omdat hij afkomstig is uit een veilig land en het per 27 september 2017 op dit punt aangescherpte beleid geldt voor alle in de BBB-voorziening verblijvende vreemdelingen, aldus het college.
6.1. De vreemdeling blijft erbij dat wegens zijn medische kwetsbaarheid het college hem ten onrechte 24-uursopvang heeft onthouden. Volgens de vreemdeling heeft het college ook beloofd kwetsbare vreemdelingen te helpen. Het college heeft opnieuw niet aan de opdracht van de rechtbank voldaan en ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij voor die opvang niet in aanmerking komt, aldus de vreemdeling.
6.2. Uit het besluit blijkt dat het college de vreemdeling niet langer tegenwerpt dat hij niet medisch kwetsbaar is, maar ter motivering van dat besluit een nieuwe weigeringsgrond heeft gehanteerd op basis van het onder 1.1. genoemde beleid. Met dit besluit heeft het college aan zijn gewijzigde beleid toepassing gegeven. De Afdeling wijst er hierbij op dat het college niet is gehouden voor een uitgeprocedeerde vreemdeling die binnen de gemeentegrens verblijft de opvang in de BBB-voorziening beschikbaar te houden, gezien het onverplichte karakter van die opvang. Dat geldt ook voor medisch kwetsbare personen die op die grond voor die voorziening in aanmerking zouden komen, omdat aan het beleid ten grondslag ligt dat de opvang in de BBB-voorziening uitsluitend bedoeld is voor vreemdelingen die zulks behoeven. Het college heeft dat uitgangspunt consistent gevolgd door bij zijn beoordeling naar de stand van zaken op 14 juni 2018 het onder 1.1. genoemde beleid op de vreemdeling toe te passen.
Het beroep faalt.
7. Het college moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van 14 juni 2018, kenmerk BB11216717/MONIETRECHTH, ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2019
32-862.