Einde inhoudsopgave
Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten
Artikel 20 Voorrechten en immuniteiten
Geldend
Geldend vanaf 07-08-2002
- Bronpublicatie:
13-06-2002, PbEG 2002, L 190 (uitgifte: 18-07-2002, regelingnummer: 2002/584/JBZ)
- Inwerkingtreding
07-08-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2002, PbEG 2002, L 190 (uitgifte: 18-07-2002, regelingnummer: 2002/584/JBZ)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien de gezochte persoon in de uitvoerende staat een voorrecht of immuniteit terzake van tenuitvoerlegging of rechtsmacht geniet, beginnen de in artikel 17 bedoelde termijnen slechts te lopen indien en vanaf de datum waarop de uitvoerende rechterlijke autoriteit ervan in kennis is gesteld dat dit voorrecht of deze immuniteit is opgeheven.
Indien de persoon geen immuniteit terzake van tenuitvoerlegging of rechtspraak geniet, vergewist de uitvoerende staat zich ervan dat de materiële voorwaarden die voor een daadwerkelijke overlevering nodig zijn, vervuld blijven.
2.
Indien een autoriteit van de uitvoerende lidstaat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit onverwijld hierom. Indien een autoriteit van een andere staat of van een internationale organisatie bevoegd is tot opheffing van het voorrecht of van de immuniteit, verzoekt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarom.