De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten
Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/9.2.3:9.2.3 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/9.2.3
9.2.3 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
Documentgegevens:
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210037:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 2.4.
Paragraaf 4.2.4 en 4.3.4.
Ibid.
Paragraaf 4.2.4.
Zie AFM 2018, p. 4. Overigens betekent deze aanscherping niet dat er inmiddels wordt gestreefd naar de gewenste terugbetaalsituatie voor de consument. Zo hoeft de kredietgever immers niet te onderzoeken of de consument het betreffende bestedingsdoel moet willen nastreven.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De kredietwaardigheidstoets kan zijn gericht op het bereiken of voorkomen van twee soorten terugbetaalsituaties.1 Ten eerste kan de kredietwaardigheidstoets streven naar de gewenste terugbetaalsituatie voor de consument. Deze toets richt zich op de vraag of de consument, met het indienen van de kredietaanvraag, de beste kredietbeslissing heeft genomen die hij op dat moment had kunnen nemen. De consument is vervolgens kredietwaardig als kan worden aangenomen dat hij, vanuit zijn perspectief bezien, geen betere beslissing had kunnen nemen dan de beslissing om de betreffende kredietaanvraag in te dienen. Ten tweede kan de kredietwaardigheidstoets zijn gericht op het voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument. Deze toets staat in het teken van de vraag of de kredietbeslissing slecht genoeg is om te veronderstellen dat de consument daarmee door de nog aanvaardbare ondergrens zal zakken. Anders dan in het eerste geval, kan een individuele consument in dat laatste geval worden aangemerkt als kredietwaardig ook al is duidelijk dat hij een betere kredietbeslissing had kunnen nemen dan de beslissing om de betreffende kredietaanvraag in te dienen.
In het Nederlandse recht beoogt de kredietwaardigheidstoets een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument te voorkomen.2 Van deze situatie is sprake als de consument niet of enkel middels onacceptabele terugbetaaloffers kan voldoen aan de betreffende verplichtingen. Zoals volgt uit het voorgaande, is inherent aan het streven om een onaanvaardbare terugbetaalsituatie te voorkomen dat er niet (te) snel wordt gesproken van een onacceptabel terugbetaaloffer. In die lijn moet de kredietgever in het Nederlandse recht wel onderzoeken of de consument zal beschikken over voldoende vrij besteedbaar inkomen, maar hoeft de kredietgever vervolgens niet te controleren of de consument dat inkomen daadwerkelijk zal willen opofferen voor het beoogde krediet. De consument kan daarom als kredietwaardig worden gezien, ook al zou een individuele consument bepaalde terugbetaaloffers liever niet willen maken.
In het kort komt het voorgaande erop neer dat de kredietgever verplicht is te onderzoeken of de consument kan terugbetalen. In lijn met de keuze voor een consumentgerichte benadering, moet de kredietgever de consument ook in bescherming nemen als laatstgenoemde bepaalde terugbetaaloffers niet moet willen maken. In het Nederlandse recht is de kredietwaardigheidstoets door de jaren heen op een aantal punten aangescherpt.3 Na elke aanscherping beschikt de consument over minder ruimte om te bepalen welke terugbetaaloffers hij zal willen maken voor het krediet. De kredietgever wordt immers geacht om, sneller dan voorheen, beschermend op te treden met het argument dat de consument de betreffende terugbetaaloffers niet moet willen maken. De meest recente aanscherping betreft de, van de AFM afkomstige, oproep aan kredietgevers om voortaan actiever rekening te houden met het bestedingsdoel van het beoogde krediet.4 In diens verlengde worden kredietgevers zelfs opgeroepen om niet over te gaan tot verstrekking van een krediet dat, qua bijvoorbeeld looptijd, onvoldoende aansluit bij het betreffende bestedingsdoel.5