Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/9.2.2
9.2.2 Een consumentgerichte benadering
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210053:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 2.2.2 en 2.4.
Paragraaf 4.2.3 en 4.3.3.
De moeilijk-vermijdbare uitgaven worden in het recht gekoppeld aan het inkomen van de consument.
Paragraaf 4.2.5.3 en 4.2.6.3. Overigens zijn er in het privaatrecht ook uitspraken te vinden waarin de rechter alleen heeft gekeken naar de omvang van de periodieke terugbetaalplichten. Zie paragraaf 4.3.3.
Bij doorlopende kredieten geldt dat de kredietgever moet waarborgen dat het krediet een looptijd heeft die niet langer is dan 180 maanden. Zie art. 11 VFN gedragscode.
De kredietwaardigheidstoets kan twee benaderingen volgen.1 In de kredietgevergerichte benadering is de consument kredietwaardig als hij naar verwachting kan voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten. De nadruk ligt dus op de vraag of er kan worden terugbetaald. In de consumentgerichte benadering is de consument kredietwaardig als hij naar verwachting op een, voor hem, acceptabele manier kan terugbetalen. In deze benadering gaat het dus vooral om de vraag hoe de consument kan terugbetalen. Anders dan in de kredietgevergerichte benadering, mag de kredietwaardigheid in de consumentgerichte benadering niet worden afgestemd op de afdwingbare onderdelen van de betaalcapaciteit als het opofferen daarvan leidt tot onacceptabele gevolgen voor de consument. Met de betaalcapaciteit wordt gedoeld op hetgeen de consument aan liquide middelen verkrijgt of redelijkerwijs kan verkrijgen. In dat laatste verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de consument die zijn spaartegoeden aanspreekt, bezittingen verkoopt of zijn vrije tijd inruilt voor extra inkomsten.
In het Nederlandse recht wordt aangesloten bij een consumentgerichte benadering.2 In die lijn is er een preventieve aandacht voor twee specifieke terugbetaalsituaties. Ten eerste wordt getracht te voorkomen dat de consument te veel van zijn maandelijkse betaalcapaciteit moet opgeven voor de terugbetaling van het krediet. Zo mag hij niet bezuinigen op zijn vaste uitgaven en mag hij in beginsel alleen zijn vrij besteedbaar inkomen aanspreken voor de voldoening van de beoogde terugbetaalplichten. In de kern wordt toegewerkt naar een situatie waarin de consument zich, na de beoogde kredietverstrekking, ten minste een leefstijl kan veroorloven die in juridisch opzicht als nog aanvaardbaar wordt gezien. Het is niet alleen de bedoeling dat de consument kan blijven voorzien in de minimale kosten van levensonderhoud. Ook moet hij een deel van zijn inkomen overhouden voor de bestaande financieringslasten en de moeilijk-vermijdbare uitgaven.3 Onder die laatste uitgaven vallen de uitgaven aan bijvoorbeeld recreatie en familiebezoeken. Ten tweede wordt getracht te voorkomen dat de consument zijn maandelijkse betaalcapaciteit te vaak moet aanspreken voor de terugbetaling van het beoogde krediet. De consument is in beginsel kredietwaardig als hij het krediet binnen een zekere periode verantwoord zal kunnen terugbetalen.4 Zo moet de consument een consumptief krediet in principe binnen vijftig maanden kunnen terugbetalen, terwijl bij een hypothecair krediet veelal wordt uitgegaan van een terugbetaalperiode van dertig jaar. Het is echter van belang om te realiseren dat deze grenzen vooral zijn ingevoerd om het totale kredietbedrag te beperken. Dit betekent dat de kredietpartijen in principe vrij zijn om een eigen looptijd af te spreken mits de omvang van het krediet binnen de daaraan gestelde grenzen blijft.5 Niettemin laten deze grenzen zien dat de consument zijn maandelijkse betaalcapaciteit niet onbeperkt (maximaal) mag aanspreken voor de terugbetaling van het beoogde krediet.