Einde inhoudsopgave
Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2021
- Bronpublicatie:
14-12-2020, Trb. 2021, 5 (uitgifte: 12-01-2021, regelingnummer: 2020/2053)
- Inwerkingtreding
01-06-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-06-2021, Trb. 2021, 77 (uitgifte: 04-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Overheidsfinanciën / Begroting
Overheidsfinanciën / EU-financiën
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Besluit van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom
De Raad van de Europese Unie,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 311, derde alinea,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement,1)
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
- 1.
Het stelsel van eigen middelen van de Unie moet de zekerheid bieden dat de middelen toereikend zijn voor een geordende ontwikkeling van het beleid van de Unie, zonder dat daarbij de noodzaak van een strakke begrotingsdiscipline uit het oog wordt verloren. De ontwikkeling van het stelsel van eigen middelen kan en moet tevens zoveel mogelijk bijdragen tot de ontwikkeling van beleidsinitiatieven van de Unie.
- 2.
Met het Verdrag van Lissabon zijn wijzigingen aangebracht in de bepalingen met betrekking tot het stelsel van eigen middelen van de Unie, die de afschaffing van een bestaande categorie eigen middelen en de vaststelling van een nieuwe categorie mogelijk maken.
- 3.
De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft een beroep gedaan op de Raad om te blijven voortwerken aan het voorstel van de Commissie voor een nieuwe bron eigen middelen op basis van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) om die zo eenvoudig en transparant mogelijk te maken, het verband met het Uniebeleid inzake btw en de feitelijke btw-inkomsten te versterken en een gelijke behandeling van de belastingbetalers in alle lidstaten te waarborgen.
- 4.
In juni 2017 heeft de Commissie een discussienota aangenomen over de toekomst van de EU-financiën. De Commissie stelde een reeks opties voor om de eigen middelen zichtbaarder aan Uniebeleidslijnen te koppelen, met name aan de eengemaakte markt en aan duurzame groei. Volgens deze nota moet bij de invoering van nieuwe eigen middelen aandacht worden besteed aan de transparantie, eenvoud en stabiliteit ervan, aan de samenhang met de beleidsdoelstellingen van de Unie, aan het effect ervan op het concurrentievermogen en op duurzame groei, en aan de billijke verdeling ervan onder de lidstaten.
- 5.
Het bestaande systeem om de eigen middelen op basis van de btw vast te stellen, is door de Rekenkamer, het Europees Parlement en de lidstaten herhaaldelijk bekritiseerd als te ingewikkeld. De Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 heeft daarom geconcludeerd dat de berekening van dat eigen middel moet worden vereenvoudigd.
- 6.
Om de financieringsinstrumenten van de Unie beter op haar beleidsprioriteiten af te stemmen, om de rol van de algemene begroting van de Unie („de Uniebegroting”) voor de werking van de eengemaakte markt beter tot uiting te brengen, om de doelstellingen van het Uniebeleid beter te ondersteunen en om de op het bruto nationaal inkomen (bni) gebaseerde bijdragen van de lidstaten aan de jaarlijkse begroting van de Unie te verlagen, heeft de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 geconcludeerd dat de Unie de komende jaren zou streven naar een hervorming van het stelsel van eigen middelen en nieuwe eigen middelen zou invoeren.
- 7.
Als eerste stap moet een nieuwe categorie eigen middelen worden ingevoerd in de vorm van een nationale bijdrage berekend op grond van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval. Overeenkomstig de Europese strategie voor kunststoffen kan de Uniebegroting vervuiling door kunststof verpakkingsafval helpen terugdringen. Een categorie eigen middelen in de vorm van nationale bijdragen die evenredig zijn aan de hoeveelheid niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval in elke lidstaat, zal voor een prikkel zorgen om het verbruik van kunststoffen voor eenmalig gebruik terug te dringen, recycling stimuleren en de circulaire economie bevorderen. Tegelijkertijd zal het lidstaten vrij staan om, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, de meest geschikte maatregelen te nemen om die doelstellingen te behalen. Om een overdreven regressief effect op de nationale bijdragen te voorkomen, moet een aanpassingsmechanisme met een jaarlijkse forfaitaire verlaging worden toegepast op de bijdragen van lidstaten met in 2017 een bni per hoofd van de bevolking onder het EU-gemiddelde. Deze vermindering moet overeenstemmen met 3,8 kilogram vermenigvuldigd met de bevolking in 2017 van de betrokken lidstaten.
- 8.
De Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 heeft opgemerkt dat de Commissie, als basis voor aanvullende eigen middelen, in de loop van het eerste halfjaar van 2021 voorstellen zal doen voor een koolstofgrenscorrectiemechanisme en voor een heffing op digitale diensten, met de bedoeling dat die uiterlijk op 1 januari 2023 worden ingevoerd. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht met een herzien voorstel komen voor het EU-emissiehandelssysteem, waarbij dat systeem mogelijkerwijs wordt uitgebreid tot de lucht- en zeevaartsectoren. Tot slot stelde de Europese Raad dat de Unie onder het meerjarig financieel kader voor de periode 2021–2027 („MFK 2021–2027”) zal werken aan de invoering van andere eigen middelen, waaronder mogelijk een belasting op financiële transacties.
- 9.
De Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 heeft geconcludeerd dat de algemene doelstellingen van eenvoud, transparantie en billijkheid, met inbegrip van een eerlijke lastenverdeling, als leidraad voor de eigenmiddelenregelingen moeten dienen. Tevens is zij tot de conclusie gekomen dat Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden, alsmede, in het kader van de steun voor herstel en veerkracht, Duitsland, forfaitaire correcties moeten kunnen toepassen op hun jaarlijkse op het bni gebaseerde bijdragen voor de periode 2021–2027.
- 10.
De lidstaten moeten 25 % van de door hen geïnde bedragen aan traditionele eigen middelen inhouden als inningskosten.
- 11.
De integratie van het Europees Ontwikkelingsfonds in de Uniebegroting moet vergezeld gaan van een verhoging van de in dit besluit vastgestelde maxima van de eigen middelen. Een voldoende marge tussen de betalingen en het maximum van de eigen middelen is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de Unie – onder alle omstandigheden – haar financiële verplichtingen kan nakomen, zelfs in tijden van economische neergang.
- 12.
Een voldoende marge moet worden gehandhaafd onder de maxima voor de eigen middelen voor de Unie opdat zij al haar financiële verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen in een bepaald jaar kan nakomen. Het totale bedrag van de eigen middelen die aan de Unie worden toegewezen ter dekking van de jaarlijkse betalingskredieten, mag niet hoger liggen dan 1,40 % van de som van de bni’s van alle lidstaten. Het totale jaarlijkse bedrag aan in de Uniebegroting opgenomen vastleggingskredieten mag niet hoger liggen dan 1,46 % van de som van de bni’s van alle lidstaten.
- 13.
Om het bedrag aan financiële middelen die ter beschikking van de Unie worden gesteld ongewijzigd te houden, is het passend de maxima van de eigen middelen voor betalings- en vastleggingskredieten uitgedrukt als een percentage van het bni aan te passen indien Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad2) significante veranderingen van het bni-peil meebrengt.
- 14.
De economische impact van de COVID-19-crisis onderstreept het belang van het waarborgen dat de Unie voldoende financiële capaciteit heeft om economische schokken op te vangen. De Unie moet zichzelf de middelen verschaffen om haar doelstellingen te verwezenlijken. Financiële middelen op uitzonderlijke schaal zijn nodig om de gevolgen van de COVID-19-crisis te bestrijden zonder de druk op de financiën van de lidstaten te vergroten, nu hun begrotingen reeds onder enorme druk staan als gevolg van de financiering van de nationale economische en sociale maatregelen in verband met de crisis. Daarom moet een uitzonderlijke respons op Unieniveau plaatsvinden. Om die reden is het passend aan de Commissie op uitzonderlijke grond een tijdelijke machtiging te verlenen om namens de Unie op de kapitaalmarkten leningen aan te gaan tot maximaal 750 miljard EUR in prijzen van 2018 van de geleende middelen. Van dat bedrag zou maximaal 360 miljard EUR in prijzen van 2018 uitsluitend worden gebruikt voor het verstrekken van leningen en maximaal 390 miljard EUR in prijzen van 2018 van de geleende middelen worden gebruikt voor uitgaven, in beide gevallen enkel ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-crisis.
- 15.
Deze uitzonderlijke respons moet de gevolgen van de COVID-19-crisis bestrijden en herhaling van de crisis voorkomen. Daarom moet de steun in de tijd worden beperkt en moet het grootste deel van de financiering onmiddellijk na de crisis worden verstrekt, wat betekent dat de juridische verbintenissen van een met deze extra middelen gefinancierd programma uiterlijk op 31 december 2023 moeten worden aangegaan. De goedkeuring van betalingen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zal afhankelijk zijn van het feit of de relevante mijlpalen en streefdoelen van het herstel- en veerkrachtplan voldoende verwezenlijkt zijn, welke zullen worden beoordeeld overeenkomstig de procedure daarvoor in de verordening tot instelling van een herstel- en veerkrachtfaciliteit, waarin de conclusies van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 hun weerslag vinden.
- 16.
Om de aansprakelijkheid in verband met de voorgenomen lening van financiële middelen te dragen, is een buitengewone en tijdelijke verhoging van de maxima van de eigen middelen noodzakelijk. Daarom moeten zowel het maximum van de betalingskredieten als dat van de vastleggingskredieten worden verhoogd met 0,6 procentpunten, uitsluitend om te voldoen aan alle verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit haar leningen om de gevolgen van de crisis COVID-19 aan te pakken. De machtiging van de Commissie om namens de Unie op de kapitaalmarkten leningen aan te gaan met als enig doel de financiering van de maatregelen om de gevolgen van de COVID-19-crisis te bestrijden, hangt nauw samen met de verhoging van het maximum van de eigen middelen dat is vastgelegd in dit besluit en, uiteindelijk, met de werking van het stelsel van eigen middelen van de Unie. Die machtiging moet dienovereenkomstig in dit besluit worden opgenomen. Omdat het om een ongekende verrichting en een uitzonderlijk bedrag aan de te lenen middelen gaat, moet zekerheid worden geboden wat betreft de totale omvang van de aansprakelijkheid van de Unie en de essentiële kenmerken van de terugbetaling ervan, en moet een gediversifieerde strategie voor middelenopname worden toegepast.
- 17.
De maxima van de eigen middelen moeten worden verhoogd omdat deze anders ontoereikend zouden zijn om de Unie voldoende middelen te geven om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de uitzonderlijke en tijdelijke machtiging om leningen aan te gaan. De noodzaak om gebruik te maken van deze aanvullende toewijzing zal ook slechts tijdelijk zijn aangezien de betreffende financiële verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen mettertijd zullen afnemen naarmate de geleende middelen worden terugbetaald en de leningen vervallen. Daarom moet de verhoging eindigen wanneer alle geleende middelen zijn terugbetaald en moeten alle voorwaardelijke verplichtingen met betrekking tot op basis van die middelen verstrekte leningen zijn beëindigd, hetgeen uiterlijk op 31 december 2058 moet zijn.
- 18.
De activiteiten van de Unie voor het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-crisis moeten aanzienlijk zijn en in een relatief korte periode plaatsvinden. Bij het opnemen van de middelen moet dit tijdschema worden gevolgd. Daarom moet uiterlijk eind 2026 een einde komen aan de nieuwe netto opname van leningen. Na 2026 moeten de transacties tot het opnemen van leningen strikt worden beperkt tot herfinancieringstransacties om te zorgen voor een efficiënt schuldenbeheer. Bij de uitvoering van de maatregelen door middel van een gediversifieerde financieringsstrategie moet de Commissie optimaal gebruikmaken van de capaciteit van de markten om de opname van dergelijke aanzienlijke leningen met verschillende looptijden op te vangen, inclusief kortetermijnfinanciering ten behoeve van liquiditeitsbeheer, en moeten de meest voordelige terugbetalingsvoorwaarden worden gewaarborgd. Daarnaast moet de Commissie het Europees Parlement en de Raad regelmatig en uitgebreid informeren over alle aspecten van haar schuldbeheer. Zodra de betalingsschema’s voor het door de lening te financieren beleid bekend zijn, zal de Commissie een tijdschema voor de uitgifte met de verwachte uitgiftedata en -volumes voor het komende jaar en een plan met de verwachte aflossingen van de hoofdsom en rentebetalingen meedelen aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie dient dat tijdschema regelmatig te actualiseren.
- 19.
De terugbetaling van de geleende middelen die bedoeld zijn voor het verstrekken van niet terug te betalen steun, het verstrekken van terug te betalen steun door middel van financiële instrumenten of voorzieningen voor begrotingsgaranties, alsmede de betaling van verschuldigde rente, moet uit de begroting van de Unie worden gefinancierd. De als leningen opgenomen middelen die worden gebruikt om leningen aan lidstaten te verstrekken, moeten worden terugbetaald met gebruik van de bedragen die van de begunstigde lidstaten worden ontvangen. De nodige middelen moeten aan de Unie worden toegewezen en ter beschikking worden gesteld zodat zij kan voldoen aan al haar financiële verplichtingen en voorwaardelijke verplichtingen die voortvloeien uit de uitzonderlijke en tijdelijke machtiging om in een bepaald jaar onder alle omstandigheden middelen te lenen met inachtneming van artikel 310, lid 4, en artikel 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
- 20.
Bedragen die niet zijn gebruikt voor rentebetalingen zoals gepland, zullen worden gebruikt voor vervroegde aflossingen vóór het einde van het MFK 2021–2027, met een minimumbedrag, en kunnen worden verhoogd tot boven dit niveau mits na 2021 nieuwe eigen middelen zijn ingevoerd volgens de procedure van artikel 311, derde alinea, VWEU. Alle verplichtingen die voortvloeien uit de uitzonderlijke en tijdelijke machtiging om leningen aan te gaan, moeten uiterlijk op 31 december 2058 volledig zijn terugbetaald. Om te zorgen voor het efficiënt begrotingsbeheer van de kredieten die vereist zijn voor de terugbetaling van de geleende middelen, is het passend te voorzien in de mogelijkheid de onderliggende begrotingsvastleggingen in jaarlijkse tranches te verdelen.
- 21.
Het terugbetalingsschema moet in overeenstemming zijn met het beginsel van goed financieel beheer en betrekking hebben op de volledige omvang van de middelen die zijn geleend in het kader van de machtiging van de Commissie, zodat de verplichtingen gedurende de gehele periode op gestage en voorspelbare wijze afnemen. Daartoe mogen de bedragen die in een bepaald jaar door de Unie zijn verschuldigd voor de aflossing van de hoofdsom, ten hoogste 7,5 % van het maximumbedrag van 390 miljard EUR voor uitgaven belopen.
- 22.
Gegeven de kenmerken van de uitzonderlijke, tijdelijke en beperkte machtiging van de Commissie om middelen te lenen teneinde de gevolgen van de COVID-19-crisis te bestrijden, moet worden verduidelijkt dat de Unie in de regel geen gebruik mag maken van op de kapitaalmarkten geleende middelen voor de financiering van beleidsuitgaven.
- 23.
Om ervoor te zorgen dat de Unie altijd in staat is tijdig aan haar wettelijke verplichtingen ten aanzien van derden te voldoen, moeten in dit besluit specifieke regels worden vastgelegd die de Commissie, gedurende de periode dat de tijdelijke verhoging van de maxima van de eigen middelen van kracht is, het recht geven de lidstaten te verzoeken voorlopig de nodige kasmiddelen beschikbaar te stellen indien de op de Uniebegroting uitgetrokken kredieten niet toereikend zijn om de verplichtingen te dekken die voortvloeien uit leningen die verband houden met die tijdelijke verhoging. De Commissie moet, als laatste redmiddel, enkel een beroep kunnen doen op kasmiddelen als zij de nodige liquiditeit niet kan genereren door andere maatregelen met betrekking tot actief liquiditeitsbeheer, waaronder, zo nodig, door middel van een beroep op kortetermijnfinanciering op kapitaalmarkten, om ervoor te zorgen dat de verplichtingen van de Unie jegens kredietverstrekkers tijdig worden nageleefd. Het is dienstig te bepalen dat dergelijke verzoeken ruim van tevoren door de Commissie aan de lidstaten moeten worden aangekondigd en strikt pro rata moeten zijn met de geraamde begrotingsontvangsten van elke lidstaat, en in ieder geval beperkt tot hun aandeel in het tijdelijk verhoogde maximum van de eigen middelen, dat wil zeggen 0,6 % van het bni van de lidstaten. Indien een lidstaat een verzoek echter niet tijdig geheel of gedeeltelijk inwilligt of de Commissie ervan in kennis stelt dat hij daaraan geen gevolg zal kunnen geven, moet de Commissie niettemin voorlopig worden gemachtigd om op een pro-ratabasis extra verzoeken aan andere lidstaten te doen. Het is dienstig een maximumbedrag te bepalen dat de Commissie jaarlijks aan een lidstaat kan vragen. De Commissie wordt geacht de nodige voorstellen in te dienen om de uitgaven die worden gedekt door de bedragen van de door de lidstaten voorlopig verstrekte kasmiddelen op te nemen in de Uniebegroting om ervoor te zorgen dat die middelen zo spoedig mogelijk in aanmerking worden genomen opdat de eigen middelen door de lidstaten op het credit van rekeningen worden geboekt, dat wil zeggen overeenkomstig het toepasselijke juridisch kader en dus op basis van de respectieve bni-sleutels en onverlet andere eigen middelen en andere inkomsten.
- 24.
Uit hoofde van artikel 311, vierde alinea, VWEU zal een verordening van de Raad tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Unie worden aangenomen. Die maatregelen moeten bepalingen van algemene en technische aard omvatten, die gelden voor alle categorieën eigen middelen. Die maatregelen moeten nadere regels bevatten voor de berekening en opname in de begroting van het saldo, alsmede de bepalingen en regelingen die nodig zijn voor de controle en het toezicht op de inning van de eigen middelen.
- 25.
Dit besluit moet pas in werking treden na door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn goedgekeurd; de nationale soevereiniteit wordt hierbij derhalve ten volle in acht genomen. De Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 heeft nota genomen van het voornemen van de lidstaten om dit besluit zo spoedig mogelijk goed te keuren.
- 26.
Om redenen van samenhang, continuïteit en rechtszekerheid moeten bepalingen worden vastgesteld die een soepele transitie mogelijk maken van het bij Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad3) ingevoerde stelsel naar het in dit besluit voorziene stelsel.
- 27.
Besluit 2014/335/EU, Euratom moet worden ingetrokken.
- 28.
Voor de toepassing van dit besluit dienen alle bedragen te worden uitgedrukt in euro.
- 29.
Vanwege de noodzaak om dringend de opname van leningen mogelijk te maken voor de financiering van maatregelen om de gevolgen van de COVID-19-crisis op te vangen, moet dit besluit in werking treden op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de laatste kennisgeving van de voltooiing van de procedures voor de aanneming van dit besluit is ontvangen.
- 30.
Om de transitie naar het herziene stelsel van eigen middelen te waarborgen en om ervoor te zorgen dat dit besluit samenvalt met het begrotingsjaar, moet dit besluit met ingang van 1 januari 2021 van toepassing zijn,
Heeft het volgende besluit vastgesteld:
Verdragpartijgroep
Voetnoten
Advies van 16 september 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105).