type: MBcoll: MV
Rb. Amsterdam, 12-12-2018, nr. C/13/656680 / KG ZA 18-1183 CdK/MB
ECLI:NL:RBAMS:2018:9144
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
12-12-2018
- Zaaknummer
C/13/656680 / KG ZA 18-1183 CdK/MB
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:9144, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 12‑12‑2018; (Kort geding)
Uitspraak 12‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Kort geding. Gedeeltelijke opheffing beslag en herbegroting vordering. Artikel 431 Rv. Maatstaven voor erkenning Amerikaans vonnis.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/656680 / KG ZA 18-1183 CdK/MB
Vonnis in kort geding van 12 december 2018
in de zaak van
[eiser bij dagvaarding] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 14 november 2018,
advocaten mrs. L.M. Schelstraete, V. Zitman en P.M. Wawrzyniak te Oisterwijk,
tegen
1. [gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats 2] , Tennessee, Verenigde Staten van Amerika,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] , South Carolina, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagden,
advocaten mrs. J.K. van Hezewijk en A.J. Schurink te Amsterdam.
1. De procedure
Ter zitting van 27 november 2018 heeft eiser, hierna [eiser bij dagvaarding] , gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagden, hierna gezamenlijk de [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en hun standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota.Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
- [eiser bij dagvaarding] met mrs. Schelstraete, Zitman en Wawrzyniak;
aan de zijde van de [gedaagden] : mrs. Van Hezewijk en Schurink. Tevens was aanwezig
S. Croft, de Amerikaanse advocaat van de [gedaagden] , en ten behoeve van hem
L. Mitzman, tolk in de Engelse taal.
2. De feiten
2.1.
[eiser bij dagvaarding] is jarenlang [functie 1] geweest van het [naam team] en actief in de [naam handel] . Zijn partner is [beschrijving] [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
De [gedaagden] zijn kinderen van de op [datum] overleden [naam 2] , de [functie 2] van [naam bedrijf 1] .
2.3.
[gedaagde sub 2] is actief geweest in de [naam sport] en heeft bij [eiser bij dagvaarding] [de entiteit] [omschrijving dienst] onder [naam 1] . In 1997 heeft [gedaagde sub 2] haar [naam carriere] om medische redenen beëindigd.
2.4.
De [gedaagden] hebben in 1992 [de entiteit] (hierna: [de entiteit] ) gekocht van [eiser bij dagvaarding] voor een bedrag van USD 120.000,-. Omstreeks 1997 hebben de [gedaagden] , in verband met de beëindiging van de [naam carriere] van [gedaagde sub 2] , [eiser bij dagvaarding] gevraagd [de entiteit] voor hen weer te verkopen. [de entiteit] stond van oktober 1996 tot februari 1998 [omschrijving dienst] bij [naam bedrijf 2] in [plaats 1] , [naam 1] heeft [de entiteit] in die periode [omschrijving dienst] voor de [naam sport] . Voor de [omschrijving dienst] van [de entiteit] zond [naam bedrijf 2] facturen naar de [gedaagden] .
2.5.
[eiser bij dagvaarding] heeft [de entiteit] in februari 1998 verkocht aan, uiteindelijk, [naam bedrijf 3] in [plaats 2] , New Mexico, voor een bedrag van USD 480.000,-. Daarvan heeft [eiser bij dagvaarding] USD 312.000,- aan de [gedaagden] betaald. Volgens zijn (toen niet aan de [gedaagden] verstrekte) overzicht zijn van de koopprijs verder commissies en andere kosten betaald, waaronder USD 48.000,-, zijnde 10% commissie aan [eiser bij dagvaarding] en een bedrag van USD 14.400,-, 3%, aan [naam 1] voor [omschrijving dienst] met [de entiteit] tijdens competities, om zijn waarde te verhogen. Voorts hebben de tussenpersonen voor de koper een commissie van 10% ontvangen, en een andere tussenpersoon 3% en is aan [naam bedrijf 4] , agent van [naam bedrijf 3] 9% betaald.
2.6.
Toen het de [gedaagden] bekend werd dat de koper een koopprijs van USD 480.000,- had betaald voor [de entiteit] , hebben zij [eiser bij dagvaarding] in Amerika voor de rechter gedaagd, wegens ‘breach of fiduciary duty’, althans ‘fraud’, en ‘compensatory damages’ en ‘punitive damages’ gevorderd.
2.7.
In juli 2000 heeft in Amerika (Tennessee) een ‘trial’ plaatsgevonden, waarbij [eiser bij dagvaarding] niet aanwezig was. Zijn verzoek om uitstel van de behandeling is destijds afgewezen.
2.8.
Bij vonnis van 24 juli 2000 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank in Tennessee, overeenkomstig het oordeel van de jury tijdens het trial, [eiser bij dagvaarding] veroordeeld tot betaling aan de [gedaagden] van een bedrag van USD 250.000,- aan compensatory damages, en een zelfde bedrag aan punitive damages.
2.9.
[eiser bij dagvaarding] heeft tegen het vonnis hoger beroep aangetekend, waarbij hij met name de rechtsmacht en de bevoegdheid van de rechtbank in Tennessee tevergeefs heeft betwist. Het gerechtshof (United States Court of Appeals) te Cincinnati, Ohio, heeft bij arrest van 23 oktober 2001 het vonnis bekrachtigd. [eiser bij dagvaarding] heeft daartegen geen cassatie aangetekend.
2.10.
Op 18 augustus 2010 is bij een Order, ‘filed’ op 15 september 2010, het vonnis voor 10 jaar ‘renewed’.
2.11.
Na daartoe op 18 september 2018 verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben de [gedaagden] ter verzekering van hun vordering conservatoire beslagen gelegd ten laste van [eiser bij dagvaarding] , onder diverse banken, op onroerende zaken van [eiser bij dagvaarding] gelegen te [plaats 3] en [plaats 4] , en op twee aan [eiser bij dagvaarding] toebehorende auto’s. De [gedaagden] hebben ook verlof gevraagd en gekregen om beslag te leggen onder de op de adressen in [plaats 3] ingeschreven personen (ter zake de aan [eiser bij dagvaarding] verschuldigde huurpenningen en dergelijke).
De vordering is begroot (inclusief rente en kosten) op € 1.541.150,-. Ter zake de hoogte van de vordering is in het beslagrekest het volgende vermeld:
“Inclusief de geldende Amerikaanse federale “post-judgement” (samengestelde) rente van 6.14% vanaf 24 juli 2000 ( de datum van het Vonnis) was de schadevergoeding die [eiser bij dagvaarding] op basis van het vonnis aan De [gedaagden] moet betalen op 12 september 2018 inmiddels opgelopen tot een bedrag van USD 1.473.917,63. (…) De vordering van De [gedaagden] op [eiser bij dagvaarding] bedroeg op 12 september 2018 dus (USD 1.473.917,63 min (een reeds geïncasseerd bedrag, vzr) USD 963,85) ) een bedrag van USD 1.472.953,78. In euro’s is dat € 1.270.569,80.”
2.12.
Op 16 oktober 2018 hebben de [gedaagden] een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Oost Brabant op de voet van artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om het vonnis in Nederland te laten erkennen. Deze procedure staat op de rol van 19 december 2018 voor een conclusie van antwoord van [eiser bij dagvaarding] .
3. Het geschil
3.1.
[eiser bij dagvaarding] vordert, samengevat:
1. opheffing van de gelegde conservatoire beslagen, althans opheffing daarvan als de [gedaagden] niet binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis zekerheid hebben gesteld voor een bedrag van € 1.541,150, althans voor een door de voorzieningenrechter te bepalen ander bedrag;
2. de [gedaagden] op straffe van verbeurte van dwangsommen te verbieden om conservatoir beslag te leggen onder de personen die inschreven zijn op de adressen van de aan [eiser bij dagvaarding] toebehorende appartementen te [plaats 3] ;
3. hoofdelijke veroordeling van de [gedaagden] in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[eiser bij dagvaarding] heeft aan zijn vorderingen kort gezegd ten grondslag gelegd dat de door de [gedaagden] op hem gepretendeerde vorderingen summierlijk ondeugdelijk zijn, omdat het Amerikaanse vonnis niet op grond van artikel 431 Rv in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd, aangezien het niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. [eiser bij dagvaarding] heeft op de verkoopprijs van [de entiteit] alleen commissies in mindering gebracht, die in de Europese [naam branche] gebruikelijk zijn (aan hemzelf een bedrag van € 48.000,-, zijnde 10% van de koopprijs en de rest aan derden). De [gedaagden] hebben op [de entiteit] een mooie winst gemaakt en geen schade geleden. Voor zover dat al zo zou zijn, bedraagt de schade maximaal (USD 480.000,- min USD 312.000,- =) USD 168.000,- Het nu gevorderde bedrag staat in geen enkele verhouding daartoe. [eiser bij dagvaarding] ondervindt hinder van de gelegde beslagen, onder meer in verband met een vereiste financiering van zijn vastgoedportefeuille, die nodig is om verschuldigde bouwtermijnen te betalen.
3.3.
De [gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Het ligt op de weg van degene die opheffing van een conservatoir beslag vordert om aannemelijk te maken, met inachtneming van de beperkingen van het kort geding, dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is.
Bij de beoordeling of het beslag moet worden opgeheven dienen verder de wederzijdse belangen te worden afgewogen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.2.
De beslagen die het onderwerp vormen van dit kort geding zijn gebaseerd op het Amerikaanse vonnis. Partijen zijn erover verdeeld of dat vonnis in Nederland ten uitvoer zal kunnen worden gelegd. Die vraag is voorgelegd aan de rechtbank Oost Brabant in de onder 2.12 genoemde procedure.
4.3.
Tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika is met betrekking tot de erkenning van vonnissen geen verdrag van kracht. Dit betekent dat de vraag of aan het vonnis gezag toekomt met toepassing van artikel 431 Rv moet worden beantwoord aan de hand van de daarvoor door de Hoge Raad ontwikkelde criteria (Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838, [naam partijen] ). Deze criteria houden kort gezegd in dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend als:1. de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is;2. de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging;3. de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en4. de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter.Daarnaast moet het buitenlandse vonnis ook in het ‘land van herkomst’ nog executabel zijn. Als aan al deze voorwaarden is voldaan dan is een in het buitenland toegewezen vordering in Nederland in beginsel ook toewijsbaar.
4.4.
Ten aanzien van de bevoegdheid heeft het Amerikaanse gerecht in hoger beroep in zijn uitspraak overwogen dat sprake moet zijn van Due Process, vereist is dan “sufficient minimum contacts with Tennessee so that “traditional notions of fair play and substantial justice”are not offended”. [eiser bij dagvaarding] moet zo hebben gehandeld dat hij “could reasonably anticipate being haled into court in Tennessee.” De [gedaagden] hebben zich beroepen op de Tennessee long-arm statute (Tenn. Code Ann. § 20-1-214(a)), dat aan een Tennessee-gerecht de mogelijkheid geeft tot het uitbreiden van de grenzen van Due Process. Onder die wet heeft een Tennessee-gerecht rechtsmacht in geval een onrechtmatige daad is begaan buiten de staat Tennessee en de daaruit voortkomende schade wordt geleden binnen de staat, de onrechtmatige daad en de schade worden dan onscheidbaar geacht en daaruit volgt de rechtsmacht van Tennessee. Het ontvangen van telefoontjes en digitale berichten door de [gedaagden] in Tennessee waarin de valse berichten werden geuit gedurende een periode, is door het gerecht in hoger beroep voldoende aanknoping met Tennessee bevonden. De kern van het gedrag van [eiser bij dagvaarding] bestaat juist uit deze valse berichten, aldus het Amerikaanse gerecht.
4.5.
De bodemrechter zal dienen te toetsen of de basis waarop de Amerikaanse rechter zijn bevoegdheid heeft aangenomen naar internationale maatstaven aanvaardbaar is. Naar die maatstaven wordt een gedaagde in beginsel gedagvaard voor het gerecht van zijn woonplaats. In het geval van onrechtmatige daad geldt daarnaast de locus delicti-regel – de plaats waar de schadebrengende gedraging zich heeft voorgedaan – als naar internationale maatstaven algemeen aanvaarde bevoegdheidsgrond. Deze regel heeft zich in rechtspraak ontwikkeld en houdt in dat de plaats waar het schadetoebrengende feit zich heeft voorgedaan (het Handlungsort) en de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan (het Erfolgsort) kan leiden tot rechtsmacht van de gerechten van die plaatsen/landen. Deze regel vormt immers ook een bevoegdheidsgrond in artikel 7 lid 2 van de (herschikte) EEX-Verordening (Vo Brussel I bis). In deze zaak kan de vraag worden opgeworpen of bij toepassing van deze grond de rechter in Tennessee wel de bevoegde rechter is: de verkoop en levering van [de entiteit] hebben elders plaatsgevonden, [eiser bij dagvaarding] stelt nog nooit in Tennessee te zijn geweest en uit het Universal Music arrest (Hof van Justitie EU, 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449) valt af te leiden dat de plaats waar (alleen) financiële schade wordt geleden bij gebreke van andere aanknopingspunten niet kan worden aangemerkt als de plaats waar de schade zich heeft voorgedaan. Of de aanknoping die het Amerikaanse gerecht heeft gekozen naar internationale maatstaven voldoende aanvaardbaar is, is een vraag die ter beoordeling voorligt bij de rechtbank Oost Brabant. Vooralsnog is het antwoord daarop, gelet op wat partijen daarover thans naar voren hebben gebracht, te ongewis om daarop in dit kort geding vooruit te lopen. Van de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter wordt vooralsnog dan ook uitgegaan.
4.6.
Verder hebben de [gedaagden] voldoende aannemelijk gemaakt dat tijdig een Order is afgegeven tot verlenging (‘renewal’) met nog eens 10 jaar van de periode van 10 jaar waarbinnen het vonnis volgens de in Tennessee geldende regelgeving (rule 69.04 van de Act on Rules of Civil Procedure Tennessee) ten uitvoer kan worden gelegd.
4.7.
Op de gronden vermeld onder artikel 431 Rv onder 2 en 4 heeft [eiser bij dagvaarding] geen beroep gedaan. Weliswaar is [eiser bij dagvaarding] niet bij de ‘trial’ aanwezig geweest, maar hij hoefde daar niet in persoon te verschijnen; hij had zich immers ook kunnen laten vertegenwoordigen. De omstandigheid dat hij in de zomer van 2000 bij de [naam evenement] was en daarom ten tijde van de ‘trial’ niet naar de Verenigde Staten kon afreizen, zoals [eiser bij dagvaarding] naar voren heeft gebracht, doet daarom niet ter zake.
4.8.
De grond waarop [eiser bij dagvaarding] met name een beroep heeft gedaan om te betogen dat de vordering die aan de beslagen ten grondslag ligt ‘summierlijk ondeugdelijk’ is, is de grond vermeld onder 3 in artikel 431 Rv, die inhoudt dat erkenning van de veroordeling niet strijdig mag zijn met de Nederlandse openbare orde. Volgens [eiser bij dagvaarding] is dat wel het geval.
4.9.
De aan de [gedaagden] toegekende schadevergoeding tot betaling waarvan [eiser bij dagvaarding] in het vonnis is veroordeeld, valt in twee delen uiteen. Een bedrag van USD 250.000 aan ‘compensatory damages’ en eenzelfde bedrag aan ‘punitive damages’.
Met betrekking tot de compensatory damages heeft [eiser bij dagvaarding] aangevoerd dat het bedrag van USD 250.000,- niet in verhouding staat tot de mogelijk door de [gedaagden] daadwerkelijk geleden schade, omdat die maximaal USD 168.000,- zou kunnen zijn. In de Amerikaanse procedure zouden ten onrechte ook kosten voor [omschrijving dienst] als schadecomponenten zijn meegenomen. Wat daarvan ook zij, de door [eiser bij dagvaarding] op dit punt naar voren gebrachte argumenten zijn niet van dien aard dat op grond daarvan voorshands kan worden aangenomen dat de beslissing tot toekenning van het bedrag van USD 250.000,- aan compensatory damages strijd oplevert met de Nederlandse openbare orde.
4.10.
Dit ligt anders bij het toegekende bedrag van USD 250.000,- aan punitive damages. Het gaat hier om een bestraffing van onbehoorlijk gedrag door toekenning van een vergoeding naast materiële of immateriële schade, een figuur die het Nederlandse recht niet kent. In beginsel is bestraffing van onbehoorlijk gedrag alleen mogelijk binnen de kaders van het strafrecht. Anders dan de [gedaagden] hebben betoogd valt toekenning van een bedrag van USD 250.000,- - 100% van het schadebedrag - bij wijze van bestraffing aan te merken als een excessief hoog bedrag, ook al is het in dit geval gelijk aan het bedrag dat is toegekend aan compensatory damages. Erkenning van de veroordeling op dit punt zou leiden tot toekenning van een bovenmatige schadevergoeding tot een hoogte die in strijd is met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. In zoverre is het betoog van [eiser bij dagvaarding] inhoudend dat de erkenning van de veroordeling tot dit bedrag in strijd komt met de Nederlandse openbare orde gegrond. Dit betekent dat de vordering voor zover het dit onderdeel van de veroordeling betreft als summierlijk ondeugdelijk wordt aangemerkt. Een vergelijking met een eerder door de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewezen (en door het hof bekrachtigd) vonnis (ECLI:NL:GHAMS: 2013:4178) waarin ‘punitive damages wel door de beugel konden, gaat niet op, alleen al niet omdat het daar niet ging om een excessief hoog bedrag.
4.11.
Het leeuwendeel van de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd, betreft de Amerikaanse wettelijke rente. [eiser bij dagvaarding] heeft terecht betoogd dat de rente in het vonnis niet is toegewezen en dus niet zonder meer deel uitmaakt van de gevraagde tenuitvoerlegging op de voet van artikel 431 Rv. Verder heeft [eiser bij dagvaarding] gewezen op verschillende ‘writs of executions’ die aan hem zijn uitgereikt. Op de eerste daarvan (september 2018) stond vermeld “Date from which interest is due: July 24 2018” en werd alleen het bedrag van USD 500.000,- (zonder rente) gevorderd, op de tweede, met als rente-ingangsdatum 24 juli 2000, een bedrag van USD 555.889,70. In het beslagrekest werd een rentebedrag van USD 973.917,63 opgevoerd. De uitleg die de [gedaagden] daaraan hebben gegeven is dat het beslagrekest het correcte bedrag bevat, dat in Amerika zonder meer verschuldigd is en dat de ‘writs of executions’ (reken)fouten bevatten. Voor zover al rente zou kunnen worden toegewezen, wat alleen het geval zou kunnen zijn over het onderdeel compensatory damages, zijn de aanzeggingen in het licht van die uitleg echter dermate onduidelijk, dat op dit punt van een summierlijk ondeugdelijke vordering sprake is. De [gedaagden] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij [eiser bij dagvaarding] de afgelopen 18 jaar deze vermeende rente op behoorlijke wijze hebben aangezegd of hem tot betaling daarvan hebben gesommeerd.
4.12.
Het voorgaande betekent dat de vordering waarop de [gedaagden] zich beroepen summierlijk deugdelijk wordt bevonden voor een bedrag van USD 250.000,-, te vermeerderen met rente en kosten volgens de in Nederland gebruikelijke staffel.
4.13.
Anders dan [eiser bij dagvaarding] heeft bepleit, leidt dat niet direct tot opheffing van het beslag, maar tot herbegroting van het bedrag waarvoor het beslagverlof is verleend. Dit heeft tot gevolg dat het beslag moet worden opgeheven tegen zekerheidstelling door [eiser bij dagvaarding] voor het herbegrote bedrag. [eiser bij dagvaarding] heeft tot op heden echter geen zekerheid aangeboden.
4.14.
In beginsel staat het een schuldeiser vrij om beslag te leggen op verschillende vermogensbestanddelen. Door herbegroting is echter inmiddels gebleken van excessieve zekerheid, en gelet daarop is tevens aannemelijk geworden dat [eiser bij dagvaarding] op onevenredige wijze door de beslagleggingen in zijn belangen is getroffen. Immers raakt het beslag ruim € 2.500.000,- en heeft [eiser bij dagvaarding] aannemelijk gemaakt dat hij door het beslag grote problemen zal ondervinden bij het verder ontwikkelen van het project ‘ [naam project] ’ en dat hij BTW-schade zal leiden bij het niet overdragen van het perceel [adres 1] te [plaats 3] . Dit brengt mee dat de beslagen op de woningen [adres 2] , thans opnieuw geregistreerd als [adres 3] te [plaats 3] en op de woningen [adres 4] te [plaats 4] zullen worden opgeheven. Ook het verbod tot het leggen van beslag onder degenen die ingeschreven zijn op de adressen van de aan [eiser bij dagvaarding] toebehorende woningen zal worden toegewezen. Voor het overige beslag op de bankrekening, auto’s en andere appartementen in het project [naam project] geldt niet dat dit excessief is.
4.15.
Voor het opleggen aan de [gedaagden] van een verplichting tot het stellen van zekerheid voor de eventueel door [eiser bij dagvaarding] ten gevolge van de gelegde beslagen geleden of te lijden schade, bestaat in verband met de hiervoor weergegeven beslissing geen aanleiding. Niet gesteld of gebleken is dat de [gedaagden] in een dergelijke situatie geen verhaal zouden bieden.
4.16.
Al met al is de conclusie dat de vorderingen deels worden toegewezen, met inachtneming van het voorgaande en dat het bedrag waarvoor beslagverlof is verleend wordt herbegroot tot een bedrag van (USD 250.000 = € 220.151,- vermeerderd met 30% rente en kosten =) € 286.196,30. Dit bedrag zal worden afgerond op € 285.000,-.
4.17.
Nu beide partijen over en weer op punten in het (on)gelijk worden gesteld, worden de proceskosten verrekend, zoals hierna in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de beslagen op de woningen c.q. appartementen aan [adres 3] te [plaats 3] , [adres 1] te [plaats 3] en [adres 4] te [plaats 4] ;
5.2.
verbiedt de [gedaagden] conservatoir derdenbeslag te leggen onder hen die in de Basisadministratie Personen (BRP) zijn ingeschreven als wonende in een van de woningen van [eiser bij dagvaarding] aan [adres 3] te [plaats 3] en [adres 4] te [plaats 4] ;
5.3.
herbegroot de vordering waarvoor de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 18 september 2018 beslagverlof heeft verleend op € 285.000,-;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
verrekent de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt
5.6.
wijst de vordering af voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑12‑2018