Rb. Midden-Nederland, 20-03-2017, nr. 5272861 UT VERZ 16-16554, 5164960 UT VERZ 16-12762
ECLI:NL:RBMNE:2017:3612
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
20-03-2017
- Zaaknummer
5272861 UT VERZ 16-16554, 5164960 UT VERZ 16-12762
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:3612, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 20‑03‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2017-0148
JERF Actueel 2017/235
Uitspraak 20‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Vereffening nalatenschap. Vereffening is geen verdeling. Artikel 4:7 BW schulden van de nalatenschap. Vaststelling loon vereffenaar. Aanwijzingen kantonrechter aan vereffenaar. Indien geen spoedige overeenstemming erfgenamen over wijze van verdeling, dan saldo naar Staat ex art. 4:226 BW.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummers: 5272861 UT VERZ 16-16554, 5164960 UT VERZ 16-12762
Doorlopende tekst van de beschikking van 20 maart 2017, zoals deze luidt met inachtneming van de herstelbeschikking van 12 mei 2017
Inzake het verzoek van
1. [vereffenaar] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna ook te noemen: vereffenaar
alsmede inzake de verzoeken en/of het verzet van
2. [verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [verzoeker 3] ,
wonende op een geheim adres,
gemachtigde: mw. mr. M.H. van den Berg,
4. [verzoeker 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5. [verzoeker 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6. [verzoeker 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
7. [verzoeker 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8. [verzoeker 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
9. [verzoeker 9] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde verzoeker sub 8 en verzoeker sub 9: mr. R.P.F. Kamphuis,
verzoekers sub 2 tot en met 9 genoemd hierna tezamen ook te noemen: verzoekers.
De verzoeken hebben betrekking op de nalatenschappen van:
- [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [1923] , overleden te [woonplaats] op [2014 ] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , hierna te noemen: erflaatster, en
- [erflater] , geboren te [geboorteplaats] op [1917] , overleden te [woonplaats] op [2015] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , hierna te noemen: erflater.
Erflater en erflaatster zijn de ouders van verzoekers. Verzoekers zijn de erfgenamen van hun ouders.
De vereffenaar is benoemd tot vereffenaar van gemelde nalatenschappen bij beschikking van de rechtbank van 12 november 2015.
De procedure
Ten aanzien van de (procedurele) stappen gezet en de verzoeken ingediend door de vereffenaar
1.1 Bij brief van 25 maart 2016 heeft de vereffenaar een lijst van de door hem erkende en betwiste vorderingen ter griffie van deze rechtbank ter inzage neergelegd, als bedoeld in artikel 4:214 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De terinzagelegging is geadministreerd onder nummer 5008877 UT VERZ 16-9230.
Deze lijst heeft ter inzage gelegen van 16 mei 2016 tot 27 juni 2016.
1.2 Bij beschikking van de kantonrechter van 3 mei 2016 is aan de vereffenaar op zijn verzoek op zijn loon een voorschot toegekend groot € 37.998,78 (incl. BTW), welk voorschot ziet op de periode tot en met 23 maart 2016. Dit verzoek is geadministreerd onder nummer 4960430 UT VERZ 16-7266.
1.3 Bij brief van 27 juli 2016 (ontvangen op 1 augustus 2016) heeft de vereffenaar een rekening en verantwoording en een uitdelingslijst ter griffie van deze rechtbank neergelegd ter inzage van een ieder, als bedoeld in artikel 4:218 lid 1 BW. In deze brief heeft de vereffenaar tevens verzocht om vaststelling van zijn loon.
Bij brief van 27 juli 2016 (ontvangen op 4 augustus 2016) heeft de vereffenaar als bijlage bij de rekening en verantwoording een lijst van verdeling van de roerende goederen overgelegd.
Bij brief van 25 november 2016 heeft de vereffenaar zijn verzoek om vaststelling van zijn loon aangevuld.
Deze brieven en het daarin besloten liggende verzoek zijn geadministreerd onder nummer 5272861 UT 16-16554.
De uitdelingslijst heeft ter inzage gelegen van 9 september 2016 tot 9 oktober 2016.
Ten aanzien van de verzoeken van verzoeker sub 2 ( [verzoeker 2] )
1.4 Bij brief van 30 mei 2016 heeft verzoeker sub 2 de kantonrechter verzocht het loon van de vereffenaar te matigen en “schrapping van diverse/vele tijdseenheden als zijnde overbodig”, ontheffing te verlenen van de publicatieplicht en de vereffening op te heffen.
Deze verzoeken zijn geadministreerd onder nummer 5164960 UT VERZ 16-12762.
Bij brief van 25 juli 2016 heeft de griffier aan verzoeker sub 2 bericht dat de kantonrechter het voornemen heeft de verzoeken van 30 mei 2016 af te wijzen. Verzoeker sub 2 is in die brief tevens in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en het verzoek aan te vullen danwel te wijzigen.
1.5 Bij brief van 12 augustus 2016 heeft verzoeker sub 2 onder meer gereageerd op het voornemen van de kantonrechter. Zij heeft daarbij haar verzoeken van 30 mei 2016 aangevuld en/of gewijzigd als volgt:
ontslag van de vereffenaar op gewichtige gronden met bevel tot uitbetaling van de gelden onder beheer als onder 5 genoemd;
verklaring voor recht dat na uitbetaling van de gelden aan de erven de zaak is beëindigd, met bevel aan de vereffenaar tot afgifte van de gehele administratie van erflater en erflaatster aan verzoeker sub 2;
bevel tot beëindiging dan wel opheffing van de vereffening, onder afgifte van alle tot de nalatenschappen behorende stukken aan verzoeker sub 2;
ambtshalve matiging van het loon;
bevel tot uitbetaling aan de erven van de gelden die de vereffenaar van de erven onder zich heeft conform de door verzoeker sub 2 genoemde verdeling te weten:
aan verzoeker sub 5 € 49.475,92, aan verzoekers sub 3 en 4 € 49.625,92 aan verzoeker sub 2 € 60.425,92, aan verzoeker sub 6 € 49.705,92 aan verzoeker sub 7 € 49.275,92 aan verzoeker sub 8 € 50.125,92 en aan verzoeker sub 9 € 49.245,92.
1.6 In deze brief heeft verzoeker sub 2 tevens aangegeven in verzet te komen tegen de uitdelingslijst. Dat verzet acht de kantonrechter besloten in haar verzoek tot het onder 5 weergegeven bevel tot uitbetaling en is kennelijk ingesteld in aanvulling op het hierna te melden verzet van 29 juni 2016.
1.7 Bij brief van 14 augustus 2016 (ontvangen op 17 augustus 2016) hebben verzoekers sub 5,6,7,8, en 9 de kantonrechter laten weten dat zij het niet eens zijn met het verzoek van verzoeker sub 2. Zij verzoeken de kantonrechter om de vereffenaar de vereffening te laten afmaken en hem daarna de administratie aan hen, of enkele van hen, te laten overdragen.
1.8 Bij brief van 24 juni 2016 (ontvangen op 29 juni 2016) is verzoeker sub 2 in verzet gekomen tegen de uitdelingslijst. De brief bevat geen concreet verzoek, maar reacties en opmerkingen op de uitdelingslijst. Bij brief van 4 oktober 2016 heeft de vereffenaar op de brief van 24 juni 2016 gereageerd.
1.9 Bij brief van 6 oktober 2016 (ontvangen op 12 oktober 2016) is verzoeker sub 2 opnieuw in verzet gekomen tegen de uitdelingslijst. Deels in afwijking van haar eerdere verzoeken verzoekt verzoeker sub 2 in haar brief van 6 oktober 2016:
(de vereffening) op te heffen dan wel “per direct te beëindigen na opmaken van verdelingsvoorstel van “het overschot””;
het loon van de vereffenaar af te wijzen dan wel te matigen onder andere wegens gebrek aan schulden;
afgifte van de gehele administratie aan verzoeker sub 2;
tijd besteed door de vereffenaar voor zijn eigen rekening te laten komen;
veroordeling van de kosten van de procedure, inclusief “loon” voor rekening van de vereffenaar.
1.10 Bij brief van 18 november 2016 heeft verzoeker sub 2 ten behoeve van de behandeling ter zitting de kantonrechter een reactie met bijlagen toegezonden.
Ten aanzien van het verzoek van verzoeker sub 3 ( [verzoeker 3] )
1.11 Bij (door haar gemachtigde ingediende) brief van 14 september 2016 is verzoeker sub 3 in verzet gekomen tegen de rekening en verantwoording en tegen de uitdelingslijst.
Verzoeker sub 3 heeft haar verzet ingericht als volgt:
ten onrechte in de rekening en verantwoording vermelde schulden en kosten;
ten onrechte niet in de rekening en verantwoording vermelde vorderingen en schulden;
verdeling van inboedel en sieraden.
1.12 Voorts verzoekt zij de kantonrechter:
de vereffenaar te instrueren terzake een gerechtelijke procedure tegen Emmanuel Care;
de vereffenaar te instrueren terzake de gecorrigeerde aanslag erfbelasting;
het loon van de vereffenaar vast te stellen met inachtneming van haar opmerkingen bij dat loon en te bepalen dat eerst tot uitbetaling mag worden uitgegaan nadat op het verzet is beslist en het loon is vastgesteld.
1.13 De vereffenaar heeft bij brief van 12 oktober 2016 op het verzetschrift van verzoeker sub 3 gereageerd.
Ten aanzien van het verzoek van verzoeker sub 4 ( [verzoeker 4] )
1.14 Bij brief van 22 september 2016 is ook verzoeker sub 4 in verzet gekomen tegen de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst.
Deze brief is inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend aan de brief van verzoeker sub 3 van 14 september 2016: zij bevat geen andere gezichtspunten en verschilt slechts wat betreft volgorde en opmaak. Om praktische redenen zal de kantonrechter het verzet van verzoeker sub 3 en verzoeker sub 4 gezamenlijk behandelen.
1.15 De vereffenaar heeft bij brief van 12 oktober 2016 op het verzetschrift van verzoeker sub 4 gereageerd.
Ten aanzien van het verzoek van verzoekers sub 5,6,7,8 en 9 ( [verzoeker 5] , [verzoeker 6] , [verzoeker 7] , [verzoeker 8] en [verzoeker 9] )
1.16 Bij brief van 16 september 2016 (ontvangen op 21 september 2016) zijn de verzoekers sub 5,6,7,8 en 9 in verzet gekomen tegen de uitdelingslijst voor wat betreft hun door de vereffenaar betwiste vorderingen op de nalatenschap.
Deze verzoekers hebben daarbij aangegeven dat zij bereid zijn hun verzet in te trekken indien verzoekers sub 2,3 en 4 niet in verzet komen.
1.17 De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 30 november 2016. Ter zitting zijn verschenen de vereffenaar, vergezeld van zijn kantoorgenoot [B] , verzoeker sub 2, verzoeker sub 3 met haar gemachtigde, verzoeker sub 4, verzoeker sub 5, verzoeker sub 6, vergezeld van zijn echtgenote, verzoeker sub 7, verzoeker sub 8 met zijn gemachtigde. Verzoeker sub 9 is niet in persoon verschenen.
2. De overwegingen van de kantonrechter
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van het loon van de vereffenaar (5272861 UT 16-16554)
2.1 De vereffenaar heeft verzocht zijn loon vast te stellen op € 22.350,60 (incl. BTW), zulks in aanvulling op het eerder aan hem bij wijze van voorschot toegekende loon van € 37.998,78 (incl. BTW). In eerstgenoemd bedrag is begrepen een bedrag van € 3.525,00 (ex BTW) dat het resultaat is van 15 na 25 november 2016 nog door de vereffenaar te besteden uren tegen een uurtarief van € 235,00 (ex BTW). De vereffenaar verzoekt eventuele verdere door hem te besteden uren in rekening te mogen brengen tegen zijn reguliere uurtarief van € 285,00 (ex BTW).
2.2 Op grond van art. 4:206 lid 3 BW heeft de vereffenaar recht op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld.
Hoewel het verzoek tot vaststelling gelijktijdig met het aanbieden van de uitdelingslijst aan de kantonrechter is gedaan, en daarna nog is aangevuld ziet de kantonrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen bij wege van voorschot. De kantonrechter neemt daarbij in overweging dat de uitdelingslijst, zoals hierna zal blijken, nog aanpassing behoeft, zodat de aangeboden en ter inzage gelegde uitdelingslijst niet als de definitieve uitdelingslijst kan worden beschouwd.
2.3 Verzoeker sub 2 (in haar verzoek 5164960 UT VERZ 16-12762 en in haar verzetschrift(en)) en verzoekers sub 3 en 4 (in hun verzetschriften) hebben verzocht om - kort gezegd - matiging van het loon van de vereffenaar. Op grond van artikel 4:206 lid 3 BW wordt het loon van de vereffenaar door de kantonrechter vastgesteld. De kantonrechter beoordeelt in dit verband of het loon redelijk voorkomt. Er bestaat geen wettelijke grondslag op grond waarvan een erfgenaam kan verzoeken het loon te matigen of te beperken. Verzoekers sub 2,3 en 4 zijn in hun verzoek tot matiging van het loon dan ook niet ontvankelijk.
2.4 De kantonrechter ziet geen aanleiding om het gevraagde loon te matigen. Niet is gebleken dat de vereffenaar te veel uren in rekening heeft gebracht of een te hoog tarief heeft gehanteerd. Dat, zoals de vereffenaar heeft toegelicht, de wijze waarop verzoekers zich tot elkaar en tot hem verhouden, leidt tot veel werk, acht de kantonrechter zeer aannemelijk. Verzoekers verkeren in ernstige onmin met elkaar. Zij lijken niet van plan te zijn om elkaar op enige constructieve en oplossingsgerichte wijze tegemoet te treden: ook ter zitting vlogen verwijten over en weer, strooiden zij zout in elkaars (oude) wonden en was van enige terughoudendheid in de kwalificatie van elkaars intenties en persoon geen sprake.
Dat verzoekers sub 2, 3 en 4 de nalatenschappen als juridisch niet complex beschouwen doet daar niet aan af. Daargelaten het antwoord op de vraag of deze nalatenschappen juridisch complex zijn, wordt de complexiteit van deze vereffening in ieder geval gevormd door vorenbedoelde verhoudingen.
2.5 Gelet hierop zal de kantonrechter het verzoek tot vaststelling van het loon toewijzen als volgt: bij wijze van (tweede) voorschot mag de vereffenaar opnemen uit de boedel een bedrag van € 22.350,60 (incl. BTW) in dat bedrag is begrepen een bedrag van € 3.525,00 (ex BTW) voor 15 na 25 november 2016 nog door de vereffenaar te besteden uren tegen een uurtarief van € 235,00 (ex BTW). Eventuele verdere door de vereffenaar te verrichten werkzaamheden mogen door de vereffenaar ten laste van de boedel worden gebracht tegen een uurtarief van € 285,00 (ex BTW). Voor het opstellen van de definitieve uitdelingslijst dient de vereffenaar, onder overlegging van zijn urenspecificatie, de kantonrechter om vaststelling van zijn definitieve loon te verzoeken.
Ten aanzien van de verzoeken van verzoeker sub 2 (5164960 UT VERZ 16-12762)
2.6 Verzoeker sub 2 heeft geen belang bij haar verzoek tot ontheffing van de publicatieplicht. Ter onderbouwing van haar verzoek stelt zij immers dat de publicatie overbodig was. Ontheffing van de plicht tot publicatie nadat die publicatie al heeft plaatsgevonden, dient en treft geen enkel doel, althans verzoeker sub 2 heeft niet gesteld waarin dat belang zou zijn gelegen. Het verzoek zal worden afgewezen.
2.7 Ten aanzien van het verzoek van verzoeker sub 2 tot opheffing van de vereffening overweegt de kantonrechter dat op grond van artikel 4:209 lid 1 BW een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien de geringe waarde der baten van de nalatenschap daartoe aanleiding geven. Aangezien de nalatenschappen ruimschoots positief zijn, wordt niet voldaan aan dat wettelijk criterium. De kantonrechter zal dit verzoek afwijzen.
2.8 Ook het verzoek van verzoeker sub 2 tot ontslag van de vereffenaar wegens gewichtige redenen zal worden afgewezen. Verzoeker sub 2 betoogt ter onderbouwing van haar verzoek dat - kort gezegd - de vereffening voltooid is, zodat de vereffenaar geen taak meer heeft.
Dat betoog treft geen doel. De vereffening is eerst voltooid nadat de bekende schuldeisers van de nalatenschap zijn voldaan, waarna de vereffenaar overgaat tot afgifte van het overschot aan de erfgenamen, of indien de erfgenamen het niet eens worden, aan de Staat op grond van art. 4:226 BW. Zover is het nog niet.
2.9 Verzoeker sub 2 heeft haar verzoek om een verklaring voor recht dat na uitbetaling van de gelden aan de erven de zaak is beëindigd, met bevel aan de vereffenaar tot afgifte van de gehele administratie van erflater en erflaatster aan verzoeker sub 2 niet nader onderbouwd. Zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, is gelet op hetgeen hiervoor onder 2.8 is overwogen niet duidelijk wat een verklaring voor recht nog toevoegt aan het wettelijk systeem van de vereffening. Ook heeft verzoeker sub 2 niet toegelicht waarom de administratie nu juist aan haar moet worden afgegeven: in beginsel hebben alle erfgenamen evenveel recht op de administratie. Dit verzoek zal worden afgewezen.
2.10 Het verzoek tot bevel tot uitbetaling aan de erven van de gelden die de vereffenaar van de erven onder zich heeft conform de door verzoeker sub 2 voorgestelde en hiervoor onder 1.5 sub 5 weergegeven verdeling wordt eveneens afgewezen. De verdeling maakt geen onderdeel uit van de uitdelingslijst, zodat het verzet geen betrekking op de verdeling kan hebben.
Ten aanzien van de verzoeken van verzoekers sub 3 en sub 4
2.11 De verzoekers sub 3 en sub 4 hebben de kantonrechter verzocht de vereffenaar te instrueren om – kort gezegd – zijn inspanningen tot verhaal van de vordering op Emmanuel Care te staken en om aan hen inzage te geven in de gecorrigeerde aanslag erfbelasting.
In zijn reactie van 12 oktober 2016 laat de vereffenaar weten dat hij de zaak tegen Emmanuel Care laat rusten en dat hij verzoekers inzage heeft gegeven in de gecorrigeerde aanslag. Verzoekers sub 3 en sub 4 hebben dat niet weersproken, maar hebben hun verzoek op deze punten niet ingetrokken. De kantonrechter is van oordeel dat verzoekers sub 3 en sub 4 gelet op de reactie van de vereffenaar geen belang meer hebben bij deze onderdelen van hun verzoek. Hun verzoek zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van het door verzoekers ingestelde verzet tegen de rekening en verantwoording en de uitdelingslijst
2.12 De vereffenaar heeft de volgende vorderingen betwist:
a. van verzoeker sub 3 en verzoeker sub 4: € 6.851,47 aan kosten van juridische bijstand;
b. van verzoekers sub 3 en sub 4: € 3,42 (zegge: drieeurotweeënveertigeurocent) aan rentederving wegens verlate overboeking van een voorschot van € 25.000,00 op het erfdeel;
c. van verzoekers sub 3 en sub 4: € 11,50 (zegge: elfeurovijftigeurocent) aan rentederving wegens verlate overboeking van een voorschot van € 30.000,00 op het erfdeel;
d. van verzoekers sub 3 en sub 4: € 1.750,00 wegens schade geleden door het weggooien van twee haarvlechten van erflaatster, boeken, en zilveren portemonnee, alle door de voormalige executeurs weggegooide zaken en foto’s en archief;
e. van verzoekers sub 3 en sub 4: € 364,84 aan rentederving wegens onterechte opname (en inmiddels teruggestort) executeursloon;
f. van verzoekers sub 3 en sub 4: € 332,80 terzake de door de vereffenaar aan het laten terugstorten van het executeursloon bestede tijd;
g. van verzoeker sub 5: € 25.000,00 aan executeursloon (per nalatenschap € 12.500,00);
h. van verzoeker sub 5: € 1.500,00 aan reiskosten, parkeerkosten portikosten etc (niet gespecificeerd), welke vordering verzoeker sub 5 heeft ingediend voor het geval het door hem gevorderde executeursloon niet wordt toegewezen;
i. van verzoeker sub 6: € 3.242,41 aan kosten juridische bijstand;
j. van verzoeker sub 7: € 5.727,45 aan kosten juridische bijstand;
k. van verzoeker sub 8: € 1.500,00 wegens inkomstenderving door bezoeken aan notaris en advocaat;
l. van verzoeker sub 8: € 100,00 aan reiskosten voor gemelde bezoeken;
m. van verzoeker sub 8: € 9.000,00 aan geschatte kosten van juridische bijstand.
2.13 Ter zitting heeft ook verzoeker sub 9 vorderingen ingediend. Deze vorderingen zijn gelijkluidend aan die van verzoeker sub 8, derhalve:
a. € 1.500,00 wegens inkomstenderving door bezoeken aan notaris en advocaat;
b. € 100,00 aan reiskosten voor gemelde bezoeken;
c. 9.000,00 aan geschatte kosten van juridische bijstand.
De vereffenaar heeft ter zitting ook deze vorderingen betwist.
2.14 Verzoekers sub 3 en sub 4 hebben de volgende, door de vereffenaar erkende, vorderingen betwist:
a. de kosten van het grafmonument voor hun ouders tot een beloop van € 3.083,00;
b. een bedrag van € 400,00 betaald aan de kopers van het partijen bekende chalet wegens een meeverkochte, maar defecte vriezer;
c. de declaratie van notaris Sprenkels tot een beloop van € 2.692,20;
d. de kosten van de bedankkaartjes ad € 295,98 voldaan aan verzoeker sub 7;
e. de kosten [A] van het grasmaaien ad € 180,00.
2.15 De vereffenaar heeft tot taak om, na het verbindend worden van de uitdelingslijst, aan ieder van de schuldeisers van de nalatenschap uit te keren waar hij volgens de uitdelingslijst recht op heeft (artikel 4:220 lid 1 BW). Schuldeisers van de nalatenschap zijn zij die gerechtigd zijn tot een vordering die aan de passiefzijde is aan te merken als een schuld van de nalatenschap. Welke schulden als schulden van de nalatenschap worden aangemerkt wordt bepaald door artikel 4:7 lid 1 BW:
“Schulden van de nalatenschap zijn:
a. de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i;
b. de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;
c. de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;
d. de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur;
e. de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten;
f. de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3;
g. de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens artikel 80 aanspraak wordt gemaakt;
h. de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;
i. de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 126 worden aangemerkt als legaten.”
2.16 Alleen de in artikel 4:7 lid 1 BW genoemde schulden komen in beginsel voor opname in de uitdelingslijst in aanmerking. Tot de schulden van de nalatenschap behoren niet de (aanspraken op) aandelen in de nalatenschap van de erfgenamen. Evenmin behoren tot de schulden van de nalatenschap de vorderingen van erfgenamen jegens elkaar.
De verdeling van de nalatenschap vindt pas plaats nadat de uitkering aan de schuldeisers heeft plaatsgevonden en de vereffening met een overschot is geëindigd. De vereffenaar dient er in dat geval, op grond van artikel 4:226 lid 2 BW, zorg voor te dragen dat de nalatenschap wordt verdeeld. Het is niet de taak van de vereffenaar om zelf te verdelen. De berekening van de uitkering aan de erfgenamen die als bijlage bij de uitdelingslijst is gevoegd, is gelet daarop niet meer dan een voorstel van de vereffenaar om tot verdeling te komen. Zoals hiervoor onder 2.10 is overwogen kan het verzet dan ook geen betrekking hebben op dat verdelingsvoorstel.
2.16 Voor zover het verzet zich richt tegen de betwisting door de vereffenaar van de vorderingen genoemd onder 2.12 sub a, i, j, k, l en m en 2.13 sub a, b en c is het ongegrond. De aldaar bedoelde kosten zijn gemoeid met de juridische bijstand in opdracht en ten behoeve van de aldaar genoemde individuele verzoekers, dan wel betreffen (niet nader onderbouwde) kosten welke in dat verband door die verzoekers zelf zijn gemaakt.
Dergelijke kosten zijn niet aan te merken als schulden van de nalatenschap: anders dan de betreffende verzoekers betogen, behoren die kosten niet tot de kosten van vereffening.
2.17 De kosten van vereffening zijn van gelijke aard als de boedelschulden bij faillissement.
Ten aanzien van die laatstgemelde schulden geldt (zie Hoge Raad 19 april 2013, Koot/Tideman q.q., ECLI:NL:HR:2013:BY6108) dat op grond van de wet boedelschulden slechts die schulden zijn die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel hetzij ingevolge de wet (bedoeld worden in de wet expliciet genoemde vorderingen zoals de huurvordering opgekomen tijdens de opzegperiode van artikel 39 Faillissementswet), hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting. Onder het aangaan van een schuld door de curator in deze zin is te verstaan dat de curator deze schuld op zich neemt bij een rechtshandeling, doordat zijn wil daarop is gericht (art. 3:33 en 3:35 BW).
De uit het arrest Koot/Tideman q.q. volgende regeling voor de boedelschulden bij faillissement is van overeenkomstige toepassing op de kosten van de vereffening.
De vorderingen genoemd onder 2.12 sub a, i, j, k, l en m en 2.13 sub a, b en c geven geen aanspraak op de nalatenschap: zo’n aanspraak vloeit niet voort uit de wet, de (rechts)handelingen waaruit de vorderingen voortvloeien zijn niet door de vereffenaar aangegaan of verricht en zijn evenmin het gevolg van een handelen van de vereffenaar in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting.
2.18 Ook voor zover het verzet zich richt tegen de betwisting door de vereffenaar van de vorderingen genoemd onder 2.12 sub b, c en e is het ongegrond. Die vorderingen betreffen door verzoekers sub 3 en sub 4 (vermeend) gederfde rente wegens het te laat ontvangen van hun voorschotten (b en c) en het tijdelijk opnemen van executeursloon (e). Ook die vorderingen zijn niet aan te merken als schulden van de nalatenschap: het zijn (vermeende) vorderingen van erfgenamen onderling. Of die vorderingen bij de verdeling moeten worden “rechtgetrokken” is aan de erfgenamen. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor onder 2.16 is overwogen
2.19 De vorderingen onder 2.12 d en f genoemd betreffen vorderingen tot schadevergoeding van de verzoekers 3 en 4 jegens de voormalige executeurs. Ook die vorderingen behoren niet tot een in artikel 4:7 lid 1 BW genoemde categorie schulden. Het verzet wordt voor zover het deze vorderingen betreft afgewezen.
2.20 Ten aanzien van de betwiste vorderingen van één van de voormalige executeurs onder 2.12 g en h genoemd overweegt de kantonrechter als volgt. Deze kosten vallen onder de kosten van executele genoemd in artikel 4:7 lid 1 aanhef en sub d BW. De vereffenaar heeft de vordering sub 2.12 g genoemd echter betwist door te stellen dat verzoeker sub 5 in een e-mail van 14 november 2014 en (in een andere procedure) in een pleitnota van 6 mei 2016 voor een mondelinge behandeling afstand heeft gedaan van zijn executeursloon en dat verzoeker sub 5, net als de andere voormalige executeur, het door hem opgenomen executeursloon van € 25.000,00 op verzoek van de vereffenaar heeft teruggestort op de boedelrekening.
Verzoeker sub 5 heeft niet betwist dat hij afstand heeft gedaan van het executeursloon en dat hij dat heeft teruggestort. Daarmee staat vast dat die afstand heeft plaatsgevonden. Dat de executeur van die afstand nu kennelijk spijt heeft, maakt dat niet anders. Het verzet van verzoeker sub 5 is in zoverre ongegrond.
2.21 De onder 2.12 h genoemde vordering van verzoeker sub 5 is door de vereffenaar betwist omdat zij niet is onderbouwd. Verzoeker sub 5 heeft, ondanks die betwisting, onderbouwing achterwege gelaten. Het verzet van verzoeker sub 5 is ook voor zover het deze betwisting betreft ongegrond.
2.22 Ten aanzien van de onder 2.14 genoemde betwiste vorderingen overweegt de kantonrechter als volgt. De vorderingen onder 2.13 a en d genoemd vallen onder de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 aanhef en sub b BW, althans voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledenen.
Verzoekers sub 3 en 4 hebben niet gesteld dat de kosten waarop hun verzet ziet niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledenen. Zij maken bezwaar tegen deze kosten omdat zij zich - kort gezegd - niet dan wel niet genoeg bij de keuze van de grafsteen en de bedankkaartjes betrokken voelen. Daar gaat het niet om: het gaat er slechts om of de kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van hun ouders. Hun betoog dat er ook goedkopere varianten grafsteen gekozen hadden kunnen worden, slaagt om die reden evenmin: de gedane uitgave moet gelet op (wat ouderwets gezegd:) stand en aanzien van de overledenen passend zijn. De wet verplicht niet tot de goedkoopste oplossing.
Gelet op het batig saldo van de nalatenschap van ongeveer 1,4 miljoen euro (volgens de uitdelingslijst) en de daaruit af te leiden stand en aanzien van verzoekers ouders zijn de kosten van het grafmonument van in totaal € 4.583,00 en van de bedankkaartjes van in totaal € 295,98 bepaald niet als niet passend te beschouwen.
2.23 De vorderingen onder 2.14 c en e genoemd zijn aan te merken als kosten van de executele: zij vloeien voort uit de opdracht van de toenmalige executeurs aan de notaris en aan de hovenier. Die opdrachten zijn gegeven in de normale uitoefening van de executele.
Verzoekers sub 3 en sub 4 hebben ter betwisting van die vorderingen betoogd dat - kort gezegd - de notaris geen boedelnotaris was en niet optrad namens alle erfgenamen en dat niet is aangetoond met bewijsstukken dat het gras is gemaaid. Dat betoog treft geen doel: aan de executeur komt een zekere discretionaire bevoegdheid toe om, voor zover de omvang van de boedel dat toelaat, derden in te schakelen om hem te ondersteunen in de executele. Zonder nadere toelichting van verzoekers sub 3 en sub 4, welke toelichting ontbreekt, is niet duidelijk waarom de voormalige executeurs met het geven van deze opdrachten de grenzen van hun bevoegdheid zouden hebben overtreden. Het verzet van verzoekers sub 3 en sub 4 is ook op dit onderdeel ongegrond.
2.24 De door verzoekers sub 3 en sub 4 betwiste uitkering van het onder 2.14 b genoemde bedrag van € 400,00 wegens een verkochte, maar defecte vriezer, valt onder de zekere discretionaire bevoegdheid die (ook) de voormalige executeurs toekomt om tijdens de executele optredende problemen, hoe klein ook, op te lossen. Verzoekers sub 3 en sub 4 hebben niet toegelicht waarom die bevoegdheid in dit geval zou zijn overschreden. Dat verzoekers sub 3 en sub 4 een andere oplossing hadden gekozen is niet relevant: zij waren geen executeurs. Het aan de kopers vergoede bedrag kan derhalve van de verkoopopbrengst van het chalet worden afgetrokken. Het verzet van verzoekers sub 3 en sub 4 slaagt niet.
2.25 Wat betreft het door verzoeker sub 2 ingestelde verzet overweegt de kantonrechter als volgt. Verzoeker sub 2 heeft haar verzet ingesteld door indiening van de hiervoor onder 1.4 en verder genoemde brieven en stukken. Deze brieven en stukken vertonen wat betreft het verzet weinig samenhang. Die samenhang heeft verzoeker sub 2 ook op de behandeling ter zitting niet over kunnen brengen. De grondslag van het door verzoeker sub 2 ingestelde verzet is daardoor niet duidelijk geworden. Het verzet van verzoeker sub 2 is dan ook ongegrond.
Aanwijzing aan de vereffenaar
2.26 De kantonrechter ziet in hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding om, op grond van artikel 4:210 lid 1 BW, de vereffenaar de volgende aanwijzing te geven:
a. de vereffenaar dient uiterlijk acht weken na heden een definitieve uitdelingslijst aan de kantonrechter te overleggen, waarin (de financiële gevolgen van) de beslissingen in deze beschikking zijn verwerkt en waarin alle PM-posten zijn verdwenen, dan wel nader ingevuld. Indien deze termijn niet dreigt te worden gehaald, dient de vereffenaar gemotiveerd om uitstel te verzoeken;
b. uiterlijk zes weken na heden dient de vereffenaar een verzoek tot vaststelling van zijn loon in;
c. de definitieve uitdelingslijst dient slechts weer te geven wat de omvang van de nalatenschap is en welk deel daarvan aan welke schuldeisers van de nalatenschap wordt uitgekeerd;
d. de uitdelingslijst “eindigt” met de vermelding van het overschot van de nalatenschap: de vereffenaar dient geen conceptverdeling op te stellen;
e. de aldus aangepaste uitdelingslijst wordt ter informatie aan de verzoekers gezonden. De vereffenaar stelt hen daarbij in de gelegenheid om hem, binnen vier weken na dagtekening van zijn brief waarbij de uitdelingslijst wordt toegezonden, schriftelijk en eensluidend te berichten op welke wijze de verdeling dient plaats te vinden;
f. indien zo’n verklaring niet binnen die termijn van vier weken door de vereffenaar wordt ontvangen geeft de vereffenaar het saldo van de boedelrekening aan de Staat af een en ander conform artikel 4:226 BW.
2.27 Al hetgeen partijen overigens verzoeken zal worden afgewezen.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart verzoekers sub 2, 3 en 4 in hun verzoek tot matiging van het loon van de vereffenaar niet-ontvankelijk;
- staat de vereffenaar toe om bij wijze van (tweede) voorschot uit de boedel op te nemen een bedrag van € 22.350,60 (incl. BTW), in welk bedrag is begrepen een bedrag van € 3.525,00 (ex BTW) voor 15 na 25 november 2016 nog door de vereffenaar te besteden uren tegen een uurtarief van € 235,00 (ex BTW). Eventuele verdere door de vereffenaar te verrichten werkzaamheden mogen door de vereffenaar ten laste van de boedel worden gebracht tegen een uurtarief van € 285,00 (ex BTW);
- verklaart het door verzoekers 2 tot en met 9 ingestelde verzet tegen de uitdelingslijst ongegrond;
- geeft de vereffenaar de volgende aanwijzing:
a. de vereffenaar dient uiterlijk acht weken na heden een definitieve uitdelingslijst aan de kantonrechter te overleggen, waarin (de financiële gevolgen van) de beslissingen in deze beschikking zijn verwerkt en waarin alle PM-posten zijn verdwenen, dan wel nader ingevuld. Indien deze termijn niet dreigt te worden gehaald, dient de vereffenaar gemotiveerd om uitstel te verzoeken;
b. uiterlijk zes weken na heden dient de vereffenaar een verzoek tot vaststelling van zijn loon in;
c. de definitieve uitdelingslijst dient slechts weer te geven wat de omvang van de nalatenschap is en welk deel daarvan aan welke schuldeisers van de nalatenschap wordt uitgekeerd;
d. de uitdelingslijst “eindigt” met de vermelding van het overschot van de nalatenschap: de vereffenaar dient geen conceptverdeling op te stellen;
e. de aldus aangepaste uitdelingslijst wordt ter informatie aan de verzoekers gezonden. De vereffenaar stelt hen daarbij in de gelegenheid om hem, binnen vier weken na dagtekening van zijn brief waarbij de uitdelingslijst wordt toegezonden, schriftelijk en eensluidend te berichten op welke wijze de verdeling dient plaats vinden;
f. indien zo’n verklaring niet binnen die termijn van vier weken door de vereffenaar wordt ontvangen geeft de vereffenaar het saldo van de boedelrekening binnen vier weken na het verstrijken van die termijn aan de Staat af, een en ander conform artikel 4:226 BW;
- wijst al hetgeen overigens wordt verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017, in tegenwoordigheid van de griffier. |
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.. |