De hierna opgesomde bewijsmiddelen zijn, tenzij anders vermeld, opgenomen in het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Regiopolitie Midden en West Brabant, District Breda, team Breda Noord, registratienummer PL202M 2010244100-1, sluitingsdatum 25 januari 2011, op ambtseed opgemaakt doorJ. Bolle, brigadier, bestaande uit in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1-335.
Hof 's-Hertogenbosch, 26-06-2014, nr. 20-004125-11
ECLI:NL:GHSHE:2014:2034, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-06-2014
- Zaaknummer
20-004125-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:2034, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑06‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2030, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Uitspraak 26‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Poging moord; voorbedachte raad; voorwaardelijk opzet.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004125-11
Uitspraak : 26 juni 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
27 oktober 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-801316-10 tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum] 1986,
[adres 1].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken.
Voorts heeft de eerste rechter beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en aangaande het in beslag genomen wapen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord en hem zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Tot slot is gevorderd dat het in beslag genomen pistool zal worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 12 december 2010 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
[slachtoffer] en/of [partner slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, één of meer, althans twee kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] en/of[partner slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 12 december 2010 te Breda [slachtoffer] en/of [partner slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen één of meer, althans drie kogel(s) afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] en/of die[partner slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen1.
1.
Aangifte van [slachtoffer], voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Ik wens aangifte te doen van een poging tot moord, gepleegd op 12 december 2010 te 23.37 uur op de [adres 2]. Ik heb het idee dat hij echt met voorbedachte rade op mij geschoten heeft.
Omstreeks half elf belde hij op het mobiele nummer van mijn man. Ik nam op en hoorde dat het [verdachte 1] was. Hij begon te praten over of wij aangifte hadden gedaan tegen hem.
Het gesprek verliep moeizaam. Hij begon rustig te praten, maar begon op een gegeven moment grof te praten. Hij begon ook te dreigen. Ik hoorde hem zeggen: “Je komt nog aan de beurt” of woorden van gelijke strekking. Mijn man zei: “Gooi die haak erop!”
Maar [verdachte 1] bleef praten en hoorde mijn man op de achtergrond en toen begon hij weer te schelden. Ik zei hem dat hij gewoon moest praten. Hij zei: “Dan kom ik langs.” Mijn man heeft op de achtergrond geroepen: “Kom maar langs.” [verdachte 1] zei: “Dan zullen we kijken wie het beste kan schieten” of woorden van gelijke strekking. En hij zei dat hij eraan kwam. Ik zei: “Je komt maar.” Daarna heb ik opgehangen.
Op een gegeven moment is mijn man de auto’s gaan verzetten, omdat we al voorbereid waren dat hij vannacht weer langs zou komen om auto’s te vernielen of zo. Mijn man heeft eerst zijn auto weggezet en is terug naar binnen gekomen, heeft mijn autosleutels gepakt en zei dat hij wat rondjes zou rijden om te kijken of hij [verdachte 1] rond zag lopen. Ik ben naar boven gegaan en heb het rolluik aan de voorzijde van de woning in een slaapkamer half open gedaan om te kijken of mijn man er al aan kwam. Ik zag hem enkele keren rondrijden. Ik heb geen idee hoe laat dit was.
Ik stond dus te kijken naar buiten en opeens zie ik [verdachte 1] vanuit de brandgang die rechts naast de woning ligt, kijkend vanuit het raam. Ik schrok ervan. Ik zag hem aanbellen. Hij had mij nog niet gezien. Ik trok het rolluik verder open. Ik zag hem naar achteren lopen. Ik schoof het gordijntje opzij en wilde tegen hem praten, dus ik wilde het raam open doen. Ik zag dat hij wenkte met zijn hand en ik begreep daaruit dat ik bij het raam moest komen. Nog voor ik het raam open kon doen, zag ik dat hij een wapen uit zijn zak haalde en meteen schoot hij. Hij keek mij aan. Ik zie zijn blik nog voor me. Ik dook en heb twee harde klappen gehoord. Ik dook dus weg en ik ben naar de overloop gekropen. Ik heb daar de telefoon gepakt die op de trap naar zolder lag en heb 112 gebeld. Ik stond te trillen en te huilen. Hij keek me gewoon aan en schoot.
Ik kon het goed zien want ik heb een buitenlamp gericht op de voortuin en voordeur. En [verdachte 1] stond vol in het licht. Ik zag zijn gezicht heel goed.
Ik focuste voornamelijk op zijn gezicht en de hand die hij in zijn zak had. Dat vond ik heel vreemd, want normaal is hij heel druk en maakt hij veel handgebaren. Hij was nu heel rustig. Hij kwam mij heel eng over, hij focuste zich echt op mij. Die blik vond ik verschrikkelijk.
Ik denk dat [verdachte 1] rond half twaalf hier was.2.
2.
Verklaring van [partner slachtoffer], voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Mijn vrouw en ik wonen hier op dit adres [adres 2].
Vanavond, 12 december 2010, heeft [verdachte 1] drie keer kort achter elkaar gebeld naar mijn GSM. Ik heb telefoonnummer [telefoonnummer] en [verdachte 1] heeft nummer [telefoonnummer]. Omdat ik hem niet te woord wilde staan, nam mijn vrouw de telefoon op.
Tijdens die gesprekken begon [verdachte 1] te schelden en te dreigen. Hij heeft dus vanavond in korte tijd in totaal 3 keer gebeld. Mijn vrouw heeft de eerste twee keer het gesprek afgebroken. De derde keer belde hij weer op en meldde dat hij onderweg was naar onze woning om ons dood te schieten. Hij heeft letterlijk gezegd: “we zullen eens zien wie nu het snelste schiet. Jullie gaan eraan. Ik schiet jullie kapot. Jullie moeten eraan.” Ondanks dat mijn vrouw de telefoon opnam, kon ik toch vrij goed horen wat er aan de andere kant door [verdachte 1] allemaal werd geroepen. Hij sprak nogal luidruchtig.
Meteen na het derde telefoontje besloot ik om onze beide auto’s, die voor onze woning op straat geparkeerd stonden, te gaan verplaatsen.
Ik deed dat omdat ik bang was dat [verdachte 1] inderdaad langs zou komen en de banden van die auto’s lek zou steken, of dat hij die auto’s op andere wijze zou komen vernielen. Dat is in het verleden al vaker gebeurd. Nadat ik eerst mijn eigen auto, die pal voor de deur stond, had weggezet een straat verderop, ging ik ook de auto van mijn vrouw, een Renault Twingo, verplaatsen. Ik ben met die auto eerst nog even een rondje gaan rijden hier in de omgeving, om te kijken of ik [verdachte 1] kon vinden. Ik heb ongeveer 10 minuten rondgereden en daarna ben ik weer naar huis gereden. Toen ik onze straat kwam ingereden werd ik door een politieauto tegengehouden.3.
3.
Bevindingen van de verbalisant J. Bolle, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 21 januari 2011 luisterde ik, verbalisant, de opgevraagde melding uit van het schietincident gepleegd op 12 december 2010 aan de [adres 2]. Ik hoorde kort samengevat dat er een vrouw huilend en piepend aan de lijn hing met de meldkamercentralist. Zij vertelde bij strekking en kort samengevat het volgende:
“Ik ben beschoten. Ik ben vanavond al een paar keer bedreigd en eerder ook al tig keer. Dit was door [verdachte 1] . Hij zei: ik schiet je romp van je kop af, en ik zei dat hij dan maar aan de deur moest komen. Ik denk dat doet hij toch niet. Hij komt aan de deur en ik doe dat rolluik een stuk open en hij begint te schieten. Mijn man was niet thuis, hij was buiten gaan kijken. [verdachte 1] woont aan de[adres 3] en is 27 jaar oud. Ik heb het pistool gezien, dat deed hij in zijn broekzak. Mijn man ging de auto verplaatsen. Mijn man zegt op een gegeven moment: ik ga de auto’s wegzetten anders zijn straks weer de banden leeg. Mee komt hij bij de deur en ik deed het rolluik open. Hij wees met zijn vinger. Kom maar naar buiten zegt ie. Ik dook op tijd weg, hij begint in een keer te schieten. Ik wilde het raam open doen zo van wat wil je? Ik heb dubbele beglazing dus ik heb denk ik geluk. Mijn man loopt buiten, straks schiet hij mijn man dood.”4.
4.
Bevindingen van de verbalisanten E.F. Salas en R.C.G. Machielsen, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 12 december 2010 omstreeks 23:45 uur bevonden wij ons in uniform gekleed, met surveillancenoodhulp belast, in een opvallend politievoertuig op de openbare weg te Breda. Alhier werden wij door het GMK gestuurd naar de [adres 2] alwaar er met een vuurwapen op de woning zou zijn geschoten.
Op de [adres 2] ter hoogte van [adres 4] zagen wij een personenauto, merk Renault, type Twingo, rijden en daarin een manspersoon. Op de [adres 2] ter hoogte van 176 hebben wij het voertuig doen stilhouden. Ik zag dat een manspersoon uit de auto kwam en naar mij toe kwam gelopen. Ik ben vervolgens uitgestapt en heb de manspersoon aangesproken. Ik, verbalisant Salas, vroeg de man wie hij was. Hij verklaarde mij dat hij genaamd was[partner slachtoffer] woonachtig aan de [adres 2].
Hij verklaarde dat hij eerder op de avond bedreigd werd door een zekere [verdachte 1], maar wist niet dat er op zijn huis was geschoten. Hij verklaarde mij, verbalisant Salas, dat hij in zijn auto op zoek was naar een zekere [verdachte 1], maar dat hij hem niet had gevonden.5.
5.
Bevindingen van de verbalisanten P.R.M. Devilee, E.F. Salas en W.K. Geurts, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 12 december 2010, omstreeks 23.40 uur kregen wij het verzoek van de politiemeldkamer te Tilburg om te gaan naar de [adres 2]. Aldaar zou op de bewoonster geschoten zijn. Wij waren in uniform gekleed en reden in een opvallend dienstvoertuig. Ter plaatse gekomen werd de deur opengedaan door de bewoonster, mevr. [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]). Deze stond ons huilend en overstuur op te wachten. Toen wij binnen kwamen vertelde zij dat [verdachte 1] op haar geschoten had. Zij vertelde mij dat hij vanuit de tuin op haar geschoten zou hebben. Mevr.[slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) liet mij, verbalisant Devilee, de kamer op de eerste verdieping zien waarin zij stond toen er op haar geschoten werd. Ik, verbalisant Devilee, zag dat er een kogelinslag in de ruit van het kamertje zat. In de muur tegenover deze ruit zag ik een gat zitten. De vloer van dit kamertje lag vol met glassplinters en kalk van de muur alwaar de kogel vermoedelijk was ingeslagen. Op de drempel van dit kamertje zag ik een vervormde kogel liggen. Ik zag dat aan deze kogel eveneens witte kalk zat.6.
6.
Bevindingen van de verbalisanten J.C.A. Eversdijk en A.C.J. Moerlands, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 13 december 2010 te 00.30 uur werd door ons als forensische onderzoekers op verzoek van Regiopolitie Midden en West Brabant een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een feit gepleegd op 12 december 2010.
Verdachte betreft [verdachte 1], wonende te [adres 3].
Het onderzoek is verricht in/aan een rijtjeswoning aan de [adres 2]. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden
en waargenomen. Op het trottoir en op de rijbaan direct naast het trottoir nabij de
woning aan de overzijde van de straat werd door ons een tweetal hulzen aangetroffen en veiliggesteld (AACX9752NL en AACX9753NL). Aan de buitenzijde van de woning werden door ons een doorschot in de ruit van het raam van de slaapkamer en een inschotbeschadiging in de muur direct onder de waterslag van het raam waargenomen. In de genoemde slaapkamer werd in een thermopaneruit van het raam aan de voorzijde van de woning een doorschot in de vorm van twee ronde gaten waargenomen. Deze gaten bevonden zich aan de rechter onderzijde van de ruit (gezien vanaf de voorzijde van de woning). Tevens waren er ter hoogte van een plooi in de vitrage achter het doorschot gaten zichtbaar.
In de muur tegenover het genoemde slaapkamerraam werd een tweetal inschotbeschadigingen aangetroffen op een afstand van ongeveer 36 centimeter vanaf het plafond. De eerste beschadiging bevond zich nagenoeg in de rechter binnenhoek met de rechtermuur, de tweede bevond zich op een afstand van ongeveer 21 centimeter links van de eerste inschotbeschadiging. Beide inschotbeschadigingen waren kennelijk samen
met een schaafplek op de rechterzijmuur, nabij de eerst genoemde inschotbeschadiging, ontstaan door een ricocherende kogel van een vuurwapen. Op een afwerklijstje van het laminaat op de vloer werd nabij de drempel bij de rechter deurstijl van de deur naar de overloop, een vervormde kogel uit een vuurwapen aangetroffen. Deze kogel werd voor nader onderzoek veiliggesteld (AACX9754NL).
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Spoor : 22655
SIN : AACX9752NL
Soort : Huls
Tijdstip veiligstellen: 13/12/2010 om 01.35 uur
Plaats veiligstellen : Rijbaan tegenover pd-woning
Spoor: 22657
SIN: AACX9753NL
Soort: Huls
Tijdstip veiligstellen: 13/12/2010 om 01.36 uur
Plaats veiligstellen: Op rijbaan tegenover pd-woning
Spoor: 22659
SIN: AACX9754NL
Soort: Projectiel
Tijdstip veiligstellen: 13/12/2010 om 01.20 uur
Plaats veiligstellen: Kinderkamer op vloer bij deur, 1e etage voorzijde.7.
7.
Verklaring van verdachte d.d. 14 december 2010, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
V: Wat is de naam van je vriendin?
A: [vriendin].
V: Hoe woon jij nu?
A: Af en toe in het huis van mijn ouders of in het huis van de vader van mijn vriendin.
V: Wat is het adres waar je woont, dus van je ouders?
A: [adres 3].
V: En van de vader van je vriendin?
A: [adres 5].
V: Wat kan je vertellen over de reden dat je hier zit?
A: Dat ik het gewoon niet meer aan kon. De bedreigingen, het opwachten en het slaan en zo. Ze dreigden mijn vriendin ook.
V: Om wie gaat dit?
A: Om [partner slachtoffer]. [partner slachtoffer] woont aan de[adres 2].
V: Wanneer heeft dit zich allemaal afgespeeld?
A: Dit loopt al een hele lange tijd. Het is begin dit jaar begonnen.
V: En toen?
A: Hij bleef bellen en voicemails inspreken. De voicemails staan nog op mijn telefoon. Ook nog op een andere telefoon. Dit is de telefoon van mijn vriendin.
V: Wat stond er dan in die voicemails?
A: Ik maak je af; ik heb je gezocht, als je langer onderduikt dan pak ik je vriendin en ik ga je moeder neuken en zo.
V: Wat was het doel van de telefoontjes van [partner slachtoffer] naar jou?
A: Bedreiging. Dat hij mij dood zou maken, dat die wietkwekerij van mij was en dat hij de baby uit de buik zou schoppen.
V: Wanneer heb jij voor het laatst contact met [partner slachtoffer] gehad?
A: Dat was die avond dat ik werd aangehouden.
V: Wie heeft toen contact gezocht met wie?
A: Ik had een gemiste oproep van hem. Toen belde ik dat nummer terug. Ik hoorde dat ik [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer]) aan de telefoon kreeg.
V: Hoe laat heb je terug gebeld?
A: Rond 23:00 uur denk ik.
V: En toen. Hoe ging het gesprek?
A: Toen werd er geroepen door [slachtoffer] dat [partner slachtoffer] mijn kop eraf zou schieten en de baby uit de buik zou trappen. Ik hoorde ook [partner slachtoffer] op de achtergrond roepen: “ik heb hier twee pistolen liggen”.
V: Hoe voelde je toen je had opgehangen?
A: Ik trok het niet meer. Als ze echt het kind uit mijn buik (het hof begrijpt: de buik van [vriendin]) wilde trappen …
V: Waar was je op het moment dat je belde?
A: Bij mijn vriendin in de [adres 5].
V: Met welke telefoon heb je gebeld?
A: Met mijn eigen nummer.
V: En toen, je had opgehangen en je trok het niet meer. Wat gebeurde er toen?
A: Ik heb gehuild en zo.
V: En wat heb je daarna gedaan?
A: Toen heb ik een taxi gebeld.
V: Welk taxibedrijf en met welke telefoon?
A: [taxi] met mijn eigen telefoon. Het telefoonnummer is[telefoonnummer].
V: Waarom besloot je om een taxi te bellen?
A: Om er naar toe te gaan om ze te waarschuwen dat de bedreigingen voorbij moesten gaan. Ik heb in de taxi aangegeven waar hij naar toe moest. De taxichauffeur is in een ander stuk straat gestopt dan het stuk waar [partner slachtoffer] woont. Ik vroeg de chauffeur om hier te stoppen. Ik had ook tegen de taxichauffeur gezegd dat hij even op me moest wachten waarna hij mij terug moest brengen naar de [adres 5].
V: Toen ben je uitgestapt, en toen?
A: Toen ben ik rechtstreeks naar het huis van [partner slachtoffer] gelopen.
V: Waar haalde jij het wapen vandaan?
A: Uit de jaszak van mijn trainingsjas. Ik heb het wapen een week geleden gekocht. Vanaf het moment dat [partner slachtoffer] mij sloeg met een honkbalknuppel, draag ik het wapen bij me. Hij heeft me afgelopen vrijdag een week geleden geslagen in het steegje naast het huis van mijn ouders in de [adres 3]. Ik droeg het wapen voor als ik [partner slachtoffer] tegen zou komen. Dit omdat hij me geslagen had, op me ingereden was en gedreigd had om mijn kop eraf te schieten.
V: Hoeveel patronen had je erbij gekocht?
A: Er zaten drie patronen bij. Deze heb ik zelf in het wapen gedaan.
V: Wat is er met de hulzen gebeurd?
A: Die heb ik daar achtergelaten. Ze zullen op de grond liggen.
V: Wat deed je nadat je drie keer geschoten had?
A: Ik ben weggerend. Ik heb het pistool in een groene prullenbak van de gemeente gegooid. Dit is de prullenbak in een padje nabij het huis van [partner slachtoffer]. De prullenbak staat bij een bankje denk ik vlak bij de bosjes tussen de woning van [partner slachtoffer] en daar waar de taxi op mij stond te wachten.
V: Hoe heb je het wapen weggegooid?
A: Volgens mij heb ik het magazijn eruit gehaald en het wapen en het magazijn tezamen in de prullenbak gegooid.
V: En toen?
A: Toen ben ik doorgelopen naar de taxi. De taxi stond nog te wachten. Toen ben ik teruggebracht naar het huis van [vriendin].
V: En toen? Hoe was je toen je bij [vriendin] aan kwam?
A: Ik wist niet wat ik er van moest denken. Ik heb nog een paar biertjes gedronken. Toen kreeg ik ruzie met [vriendin]. Toen heb ik een taxi gebeld.
V: Welke taxi heb je gebeld?
A: [taxi] weer.
V: Hoeveel bier had jij gedronken op het moment van het schieten?
A: Tien denk ik zo. Dit waren halve liters.8.
8.
Verklaring van verdachte d.d. 20 december 2010, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
A: Ik kocht het wapen nadat ik door [partner slachtoffer] ben geslagen met een knuppel.
V: Wat wilde je doen als je [partner slachtoffer] tegen zou komen?
A: Als [partner slachtoffer] me nog een keer zou mishandelen dan zou ik het wapen zonder kogels op hem richten. Ik hoopte dat hij dan weg zou gaan.
V: Wanneer heb je het wapen geladen?
A: Dat was toen ik daar stond bij de [adres 2].9.
9.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 juni 2014, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
In eerste instantie heb ik het wapen een paar dagen op zak gedragen zonder munitie erin. Ik wilde [partner slachtoffer] (het hof begrijpt: [partner slachtoffer]) zo bedreigen als ik hem tegen zou komen. Die avond heb ik er munitie in gedaan.10.
10.
Bevindingen van de verbalisant J. Bolle, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 13 december 2010 heb ik in verband met een schietincident dat in de nacht van 12 op 13 december 2010 had plaatsgevonden aan de [adres 2] een onderzoek ingesteld bij het bedrijf [taxi]. Ik heb gebeld met [taxi] en gevraagd aan de medewerker die ik aan de lijn kreeg of hij mij informatie wilde verschaffen over de avond ervoor, 12 december. Ik vroeg daarbij naar een rit tussen 23.00 uur en 24.00 uur vanaf de [adres 5] te Breda. De medewerker vertelde mij dat er om 23.08 uur een rit was geweest vanaf de [adres 5] te Breda. Deze rit was vervolgens via
[adres 6] en [adres 4] gegaan, waar de taxi bij de straat [adres 4] om 23.37 uur twee minuten stil had gestaan. Vervolgens was de taxi langs [adres 6] weer naar Breda-Noord gereden naar de [adres 6] te Breda, alwaar hij om 23.47 uur weer vrij kwam voor een nieuwe rit. Deze medewerker vertelde mij wie de chauffeur van deze rit was geweest en gaf mij zijn mobiele telefoonnummer om hem te benaderen. Dit was
[chauffeur] geweest.11.
11.
Verklaring van F.G.G. [chauffeur], voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
V = vraag verbalisant
A = antwoord getuige
V: Wat kun je vertellen over zondagavond 12 december 2010? Ik heb jou gebeld omdat er een schietincident is geweest aan de [adres 2] en jij misschien meer informatie hebt.
A: Zondag heb ik een klant opgehaald aan de [adres 5] te Breda. Hij vroeg of ik hem af kon zetten op de [adres 4], of ik daar op hem kon wachten, dat hij even iets moest regelen en of ik hem daarna weer af kon zetten aan de [adres 5].
V: Hoe laat was dit?
A: Tussen 23.00 en 00.00 ‘s avonds.
V: Wat kun jij over deze klant vertellen?
A: Hij had een petje op, trainingsjas, joggingbroek geloof ik, sportschoenen. We hebben een sigaret gerookt onderweg. Hij had een bolle toet en zijn haar kwam onder zijn petje vandaan.
V: Hoe was hij aan de taxirit gekomen?
A: Ik kreeg via de centrale de rit door.
V: Hoe bereikt men de taxi-centrale?
A: [telefoonnummer] bellen.
V: Hoe heet deze taxi-centrale waar jij voor werkt?
A: [taxi].
V: Hoe lang heb jij gewacht aan de [adres 4]?
A: Drie tot vijf minuten denk ik.
V: Hoe was deze klant toen hij aan de [adres 5] instapte?
A: Rustig, normaal, hij bood mij nog een sigaretje aan.
V: Hoe was hij toen hij weer instapte aan de [adres 4]?
A: Misschien wel wat stiller maar ik heb niet veel aan hem gemerkt.
V: Was hij ergens van onder invloed denk je?
A: Misschien dat hij een paar pilsjes op had, want ik rook wel drank. Maar hij was normaal aanspreekbaar.
V: Weet jij hoe hij heet, deze klant?
A: Alleen zijn voornaam, [verdachte 1].
V: Hoe ver ligt de [adres 4] van de [adres 2]?
A: Een steenworp afstand is dat.
V: Wat heeft hij verder tegen jou verteld tijdens de rit, heen of terug?
A: Eigenlijk niks, ook niet over wat hij ging doen of gedaan heeft.
V: Waar heb jij [verdachte 1] exact weer afgezet?
A: Voor de deur van [adres 5] Breda.12.
12.
Bevindingen van de verbalisant J. J.A. Willems, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 21 december 2010 werd door mij onderzoek gedaan naar de oproephistorie afkomstig van de telefoon van verdachte[verdachte 1], geboren op[geboortedatum] te
[geboorteplaats]. Omdat de tijden in de telefoon van verdachte [verdachte 1] niet overeenkwamen met de daadwerkelijke tijden, dit omdat de datum en tijdinstellingen van de telefoon niet waren ingesteld, werden aan de hand van de tijden uit de rittenstaat van taxibedrijf [taxi] de juiste tijden herleid. Nadat ik de juiste tijden had herleid met behulp van het
computerprogramma Microsoft Excel, zag ik dat de oproephistorie als volgt met de juiste tijden kon worden weergegeven:
Op 12 december 2010 omstreeks 23:08 uur werd gebeld met het telefoonnummer[telefoonnummer], wat als “[taxi]” in de telefoon stond opgeslagen.
Op 12 december 2010 omstreeks 23:05 uur werd gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer], wat als “[partner slachtoffer]” in de telefoon stond opgeslagen.
Op 12 december 2010 omstreeks 22:54 uur werd gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer], wat als “[partner slachtoffer]” in de telefoon stond opgeslagen.
Op 12 december 2010 omstreeks 22:53 uur werd gebeld met het telefoonnummer [telefoonnummer], wat als “[partner slachtoffer]” in de telefoon stond opgeslagen.13.
13.
Bevindingen van de verbalisant J. Bolle, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 14 december 2010 werd ik verbalisant gebeld door collega’s Sandberg en Willems die op dat moment in verhoor waren met verdachte [verdachte 1] . Collega Sandberg vertelde mij dat de verdachte zojuist verteld had dat hij zondagavond 12 december 2010 bij de woning aan de [adres 2] had geschoten en dat hij het vuurwapen in de buurt in een groene gemeenteprullenbak gegooid had, in een paadje tussen de woning van [partner slachtoffer] ([adres 3]) en waar de taxi op hem stond te wachten. Verdachte had verklaard dat hij waarschijnlijk het magazijn uit het wapen gehaald had en vervolgens beiden weggegooid had. Na de verkregen informatie op 14 december 2010 ben ik samen met collega Pruijssers (het hof begrijpt: Pruijsers), materiedeskundige inzake de Wet Wapens en Munitie, ter plaatse gegaan aan de [adres 2]. Daar troffen wij onder in een gemeenteprullenbak ter hoogte van perceelnummer 112 een ontladen vuurwapen aan, zonder patroonhouder. Ook troffen wij een losse, lege patroonhouder aan in dezelfde prullenbak. Het vuurwapen en de patroonhouder werden door collega Pruijssers (het hof begrijpt: Pruijsers) veiliggesteld met handschoenen en vervolgens in beslag genomen.14.
14.
Bevindingen van de verbalisant C.H. Pruijsers, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Het op 14 december 2010 op de [adres 2] te Breda aangetroffen en in beslag genomen voorwerp betreft een scherpschietend pistool.
Soort: pistool
Werking: semi-automatisch
Patroonligging: in patroonmagazijn
Merknaam: Zastava
model/type: M57
kaliber: 7.62 mm
serienummer: 261616
herkomst: Joegoslavië
Het hiervoor omschreven pistool is een voorwerp dat geschikt is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.15.
15.
Bevindingen van de verbalisant G.P. Engel, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als volgt:
Op 13 januari 2011 werd door mij als forensisch onderzoeker een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van een vuurwapen.
Verdachte: R.P.B. [verdachte 1]
Ontvangen via: C. Pruijsers
Beschrijving van het wapen:
Uniek goednummer: PL206C-2010244100-427358
Object: Vuurwapen (Pistool)
Merk/type: Zastava M57
Kleur: Zwart
Land: Nederland
Serienummer: 261616
Bijzonderheden: 7,62x 25T
Ten behoeve van het vergelijkend onderzoek is met het pistool een aantal proefschoten gelost, waarbij gebruik werd gemaakt van munitie uit eigen bestand. Hierbij traden geen storingen op. Het pistool functioneerde naar behoren.
Er werden aanwijzingen gevonden dat het wapen is gebruikt bij het schietincident onder BVH-nummer PL20/2010244100. Er zijn overeenkomsten geconstateerd tussen de munitie die is aangetroffen op de plaats delict [adres 2] op 12 december 2010 en de proefmunitie afkomstig van voornoemd pistool.16.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank Breda van 27 oktober 2011. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd.
I.
Volgens de verdediging heeft de rechtbank terecht overwogen dat onduidelijkheden ertoe leiden dat de precieze toedracht van het schietincident niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Bij de rechtbank zijn twijfels gerezen ten aanzien van de vraag of de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden precies zo waren als door [slachtoffer] in haar aangifte is vermeld. Volgens de raadsman heeft [slachtoffer] wisselend verklaard. Gelet op de vindplaats van de kogelhulzen, een aanzienlijk aantal meters van de woning, te weten aan de overzijde van de straat, is het volgens de raadsman onmogelijk dat verdachte stond op de plek die [slachtoffer] in haar verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris noemt, te weten halverwege het looppad in de voortuin. Dit terwijl verdachte helder is geweest over de plek waar hij zich bevond, te weten buiten de tuin van [slachtoffer] en buiten het looppad.
Voorts heeft [slachtoffer] bij de politie verklaard dat zij en verdachte elkaar aankijken, terwijl zij bij de rechter-commissaris verklaart dat zij niet weet of verdachte haar gezien heeft. De verklaringen van [slachtoffer] zijn niet alleen wisselend maar worden ook niet ondersteund door enig bewijs.
Volgens de raadsman dient ook getwijfeld te worden aan de verklaring van[partner slachtoffer]. Uit niets is gebleken dat[partner slachtoffer] niet in de woning was. Aangezien er sprake was van een langlopend conflict tussen verdachte en[partner slachtoffer] dient het hof voorzichtig te zijn met de verklaring van[partner slachtoffer]. De verklaringen van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] mogen, gelet op het vorenstaande, niet bijdragen aan het bewijs. Volgens de raadsman wordt het enige objectieve bewijs gevormd door de ingeslagen kogels.
Gelet op het bovenstaande kan de toedracht van het schietincident en de plaats waar [slachtoffer] zich bevond ten tijde van het schietincident niet worden vastgesteld.
II.
Volgens de raadsman kan ook niet bewezen worden verklaard dat er sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte wilde alleen maar dreigen en had niet de intentie iemand te raken.
III.
Subsidiair, voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat er bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad. De verklaring van verdachte sluit dat uit. De verdachte heeft immers verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om iemand te raken.
Het hof overweegt als volgt.
Ad I. Feitelijke toedracht/betrouwbaarheid verklaringen
Anders dan de verdediging en de rechtbank acht het hof de verklaring van aangeefster [slachtoffer] betrouwbaar en bezigt deze verklaring tot het bewijs. Naar het oordeel van het hof wordt de verklaring voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals die ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, waaronder de verklaring van de getuige[partner slachtoffer]. Weliswaar was er tussen verdachte enerzijds en[partner slachtoffer] en [slachtoffer] anderzijds sprake van een conflict, om welke reden - zoals de verdediging heeft betoogd - voorzichtig met de verklaringen van de betrokken personen dient te worden omgegaan. Hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd doet het hof evenwel niet twijfelen aan de inhoud van de verklaring van [slachtoffer].
Zowel [slachtoffer] als[partner slachtoffer] hebben – in tegenstelling tot verdachte – verklaard dat[partner slachtoffer] op het moment dat verdachte aanbelde niet thuis was, maar buiten in de auto rond reed op zoek naar verdachte. Het hof vermag niet inzien om welke reden [slachtoffer] en[partner slachtoffer] daarover zouden liegen. Zij hebben daarbij geen belang;[partner slachtoffer] zou veeleer een belang hebben gehad om, indien hij toen ter plekke zou zijn geweest, belastend jegens verdachte te verklaren en daarmee de verklaring van [slachtoffer] te bevestigen. Hun verklaringen worden op dit punt bovendien ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten Salas en Machielsen d.d. 13 december 2010. Zij beschrijven daarin dat zij[partner slachtoffer] kort na het schietincident buiten op straat tegenkwamen, nadat zij zijn auto hadden gemaand te stoppen en hij uit die auto stapte. Volgens de verbalisanten wist[partner slachtoffer] op dat moment niet dat er op zijn woning was geschoten.
De verklaring van [slachtoffer] wordt ook ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Bolle d.d. 21 januari 2011 aangaande het uitluisteren van de 112-melding van [slachtoffer]. Daarin is onder meer te horen dat [slachtoffer] zegt dat zij is beschoten, dat heel het raam eruit ligt en dat haar man buiten is om de auto’s te verplaatsen.
Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten Eversdijk en Moerlands d.d. 14 december 2010 aangaande de inschotbeschadigingen. Zij hebben een doorschot in de ruit van het raam van de slaapkamer op de eerste etage vastgesteld en een inschotbeschadiging in de muur direct onder de waterslag van het raam. In het raam zaten aan de rechter onderzijde twee ronde gaten. Ook in de muur tegenover het slaapkamerraam werd een tweetal inschotbeschadigingen aangetroffen op een afstand van ongeveer 36 centimeter vanaf het plafond. Voorts was er een schaafplek, ontstaan door een ricocherende kogel van een vuurwapen.
Anders dan de verdediging en de rechtbank ziet het hof geen opmerkelijke verschillen tussen de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] bij de politie en haar verklaring bij de rechter-commissaris. Naar het oordeel van het hof is de verklaring van [slachtoffer] afgelegd tegenover de politie dat verdachte haar heeft aangekeken en haar wenkte niet tegenstrijdig aan haar verklaring als afgelegd bij de rechter-commissaris, inhoudende dat zij niet weet of verdachte gezien heeft dat zij (onderstreping hof) voor het slaapkamerraam stond en dus niet weet of verdachte haar als zodanig heeft herkend. Bovendien heeft [slachtoffer] ook bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte haar aankeek en een gebaar maakte waaruit [slachtoffer] begreep dat hij daarmee bedoelde te zeggen ‘kom maar even naar voren’.
Dat [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte in de voortuin stond terwijl hij schoot, terwijl de hulzen van de kogels door de politie zijn aangetroffen op het trottoir en op de rijbaan direct naast het trottoir nabij de woning aan de overzijde van de straat, maakt haar verklaring naar het oordeel van het hof evenmin onbetrouwbaar. De vindplaats van de hulzen kan hooguit een aanwijzing zijn van de plek waar verdachte zich heeft bevonden op het moment dat hij schoot. Uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier volgt niet dat het feitelijk onmogelijk is dat verdachte in dan wel nabij de voortuin van de woning van [slachtoffer] heeft gestaan op het moment dat hij schoot. Onduidelijk is hoe ver de hulzen worden uitgeschoten dan wel of zij mogelijk wegrollen en/of afketsen op (ver)harde ondergrond. Bovendien heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte achteruit liep nadat hij had aangebeld en voordat hij schoot.
Naar het oordeel van het hof is het overigens juist verdachte die wisselend heeft verklaard. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij ten tijde van het lossen van de schoten “net op de weg naast het trottoir voor de voortuin van [partner slachtoffer]” stond, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zich aan de overzijde van de straat bevond, bij de overburen. Voorts stelt het hof vast dat de verklaring van verdachte dat[partner slachtoffer] zich ten tijde van het schietincident in de woning aan de [adres 2] bevond, in het geheel niet wordt bevestigd door enig bewijsmiddel, terwijl hetgeen [slachtoffer] hierover heeft verklaard wel, zoals eerder overwogen, wordt bevestigd door bewijsmiddelen.
Gelet op al het vorenstaande gaat het hof voor de vaststelling van de feitelijke gang van zaken uit van de aangifte van [slachtoffer], op de wijze zoals weergegeven in de bovenstaande bewijsmiddelen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ad II. (Voorwaardelijk) opzet
Vervolgens dient beoordeeld te worden of verdachte op het moment van schieten het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer] dodelijk te treffen. Daarbij gaat het om de vraag of door de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer] is ontstaan.
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt het navolgende:
[slachtoffer] had omstreeks 22.30 uur telefonisch contact met verdachte, tijdens welk gesprek verdachte dreigde en zei: “je komt nog aan de beurt”, “dan kom ik langs” en “dan zullen we kijken wie het beste kan schieten” of woorden van gelijke strekking;
zij is naar boven gegaan en heeft het rolluik aan de voorzijde van de woning in een slaapkamer half open gedaan om te kijken of haar man er al aan kwam;
zij stond naar buiten te kijken en opeens zag zij verdachte;
zij zag verdachte aanbellen;
zij trok het rolluik verder open en zag verdachte naar achteren lopen;
zij schoof het gordijn opzij;
zij zag dat verdachte haar wenkte met zijn hand;
vervolgens zag zij dat hij een wapen uit zijn zak haalde en meteen schoot;
zij zag dat verdachte haar tijdens het schieten aankeek;
zij dook weg en hoorde twee harde klappen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na een heftig telefoongesprek met [slachtoffer] een pistool heeft gepakt en met een taxi naar de woning van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] is gegaan. Aangekomen op de [adres 2] heeft hij kogels in het pistool gedaan en op enig moment heeft hij geschoten.
Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij in de lucht heeft geschoten om te dreigen en niet wilde dat hij iemand zou raken, maar dat is voor het hof ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Immers blijkt uit het forensisch onderzoek van de verbalisanten Eversdijk en Moerlands aangaande de inschotbeschadigingen dat de kogels door het slaapkamerraam – waarachter [slachtoffer] zich blijkens haar verklaring bevond – zijn gegaan en in de muur tegenover het slaapkamerraam op een afstand van ongeveer 36 centimeter vanaf het plafond terecht zijn gekomen. Voorts is een schaafplek waargenomen, ontstaan door een ricocherende kogel van een vuurwapen.
Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt bovendien dat verdachte haar aankeek en haar wenkte met zijn hand. Het hof maakt hieruit op dat verdachte voorafgaand aan het moment dat hij schoot wetenschap had dat zich achter het slaapkamerraam een persoon bevond. Daaruit concludeert het hof dat verdachte gericht op het slaapkamerraam heeft geschoten.
Naar het oordeel van het hof dienen bovenstaande gedragingen, te weten het gericht schieten op een raam waarachter een persoon zich bevindt naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijk gevolg, te weten dat die persoon (in casu: [slachtoffer]) dodelijk zou worden getroffen, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is derhalve sprake van (voorwaardelijk) opzet.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ad III. Voorbedachte raad
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde bestanddeel “met voorbedachten rade”.
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen leidt het hof de volgende gang van zaken af:
Tussen verdachte enerzijds en[partner slachtoffer] en [slachtoffer] anderzijds was sprake van een al langer lopend conflict.[partner slachtoffer], de partner van [slachtoffer], had diverse dreigende berichten achtergelaten op de voicemail van zowel verdachte als zijn vriendin. Op de avond van 12 december 2010 kon verdachte, naar hij heeft verklaard, de bedreigingen niet meer aan. Die avond zou tijdens een telefoongesprek dat tussen 22.53 uur en 23.05 uur heeft plaatsgevonden onder meer gezegd zijn dat de baby uit de buik van de vriendin van verdachte zou worden geschopt. Verdachte besloot vervolgens naar de woning van[partner slachtoffer] te gaan, want de bedreigingen moesten stoppen. Verdachte heeft omstreeks 23.08 uur een taxi gebeld en de taxichauffeur niet gevraagd te rijden naar de [adres 2], maar naar de straat [adres 4] die op een steenworp afstand ligt van de [adres 2]. Hij heeft ook tegen de taxichauffeur gezegd dat hij even op hem moest wachten, dat verdachte even iets moest regelen waarna de chauffeur hem terug moest brengen naar de woning van zijn vriendin. Verdachte is vervolgens naar de woning van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] gelopen. In de [adres 2] heeft verdachte de kogels in het pistool gedaan. Nabij de woning van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] heeft verdachte, zoals hiervoor weergegeven, gericht met het vuurwapen geschoten. Vervolgens is hij weggerend en heeft hij het pistool in een prullenbak nabij het huis van [slachtoffer] en[partner slachtoffer] gegooid. Daarna is hij doorgelopen naar de taxi, die overeenkomstig zijn verzoek stond te wachten en is hij naar het huis van zijn vriendin terug gegaan. Uit de gegevens van [taxi] volgt dat de taxi bij de straat [adres 4] om 23.37 uur twee minuten stil heeft gestaan en dat deze om 23.47 uur weer vrij kwam voor een nieuwe rit.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat verdachte om omstreeks 23:00 uur een telefoongesprek heeft gevoerd met [slachtoffer] waarbij hij dreigend de woorden heeft geuit: “we zullen eens zien wie nu het snelste schiet. Jullie gaan eraan. Ik schiet jullie kapot. Jullie moeten eraan” en/of “Dan kom ik langs (…) Dan zullen we kijken wie het beste kan schieten”. Vervolgens is verdachte omstreeks 23.08 uur met een vuurwapen op weg naar de woning van het slachtoffer gegaan.
Het wapen bevatte op dat moment nog geen kogels nu verdachte heeft verklaard het wapen in eerste instantie slechts te hebben aangeschaft om hiermee zonder kogels te dreigen in de richting van[partner slachtoffer]. Verdachte heeft vervolgens kort na aankomst het wapen geladen en schietklaar gemaakt.
Verdachte heeft zich door de taxi bovendien niet op de [adres 2] laten afzetten, maar in een straat daar dichtbij, waarbij hij de taxi verzocht op hem te wachten, kennelijk met het doel om ongezien bij de woning aan te komen en zich kort na zijn voorgenomen daad snel uit de voeten te kunnen maken. Verdachte heeft vervolgens gericht geschoten op het slaapkamerraam terwijl hij wist dat zich daarachter een persoon bevond.
Dit zijn voor het hof doorslaggevende aanwijzingen dat de verdachte niet alleen met een vooropgezet plan naar de woning van[partner slachtoffer] en [slachtoffer] is gereden, maar dat hij tevens voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven. Mede gelet op het tijdsverloop dat is verstreken tussen het moment dat de verdachte met het wapen weg is gegaan bij de woning van zijn vriendin en het moment dat hij bij de woning van[partner slachtoffer] en [slachtoffer] aankwam, heeft hij voldoende tijd gehad om zich te beraden. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift.
De door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep bepleite gang van zaken acht het hof, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Bijgevolg acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met de voor bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord benodigde voorbedachte raad en verwerpt het hof ook dit verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (als hierboven genoemd), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 12 december 2010 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof zal kiezen voor een zodanige strafmodaliteit dat de verdachte niet terug dient te keren naar de gevangenis. Daartoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het feit bijna 4 jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte lange tijd in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in positieve zin zijn gewijzigd. De verdachte heeft bijzondere stappen gezet, die maken dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun is. Hij is lange tijd opgenomen geweest op de Forensisch Psychiatrische Afdeling De Mare te Halsteren en heeft daar een intensieve behandeling ondergaan, met resultaat. Verdachte is niet langer afhankelijk van alcohol. Volgens het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron is het gevaar voor recidive afgenomen. In haar vonnis van 24 januari 2014 in de strafzaak met parketnummer 800472-12 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een strafzaak terzake ernstige feiten rekening gehouden met deze bijzondere omstandigheden en aan verdachte een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. Ook in de onderhavige zaak is het de vraag welk doel is gediend met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet in het belang van de maatschappij, aldus de raadsman. Hij vraagt het hof aansluiting te zoeken bij de strafmodaliteit waarvoor de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het vonnis van 24 januari 2014 heeft gekozen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In verband met de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
de omstandigheid dat het bij het bewezen verklaarde gaat om een poging tot moord, waarbij verdachte kogels heeft afgevuurd op het raam waarachter het slachtoffer zich bevond en daarmee bewust het aanmerkelijke risico in het leven heeft geroepen dat zij dodelijk getroffen zou worden;
de mate waarin door het feit het leven en de lichamelijke gezondheid van het slachtoffer in gevaar is gebracht;
de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van een feit als het bewezen verklaarde nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, waarvan in de onderhavige strafzaak ook is gebleken;
de omstandigheid dat de verdachte in een woonwijk met kogels heeft geschoten, hetgeen grote veiligheidsrisico's met zich brengt, hetgeen ook voor de omwonenden angstaanjagend zal zijn geweest.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 april 2014, waaruit blijkt dat hij een aantal keren onherroepelijk tot straf is veroordeeld;
de inhoud van het psychologisch onderzoek d.d. 2 mei 2011, opgemaakt door
drs. F.M. Vuister, klinisch psycholoog/psychotherapeut, welk rapport als conclusie inhoudt dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, met welke conclusie het hof zich verenigt;
de inhoud van diverse reclasseringsadviezen, waaronder het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron d.d. 4 februari 2014, opgemaakt door C. Rijntjens;
de overige persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar vonnis van 24 januari 2014 gekozen voor de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden, met de bedoeling dat verdachte zijn behandeling bij FPA De Mare zou kunnen voortzetten. Het hof realiseert zich dat deze behandeling voor de verdachte een zwaar traject is geweest en acht ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk geworden dat deze behandeling heeft geleid tot een positieve ontwikkeling in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Echter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij zijn oordeel omtrent de strafoplegging betrekt het hof voorts dat het gaat om een ouder feit, dat is begaan na een langer lopend conflict waarin ook het slachtoffer en haar partner zich niet onbetuigd hebben gelaten.
Alles overziende is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.835,00, bestaand uit € 85,00 materiële schade en € 1.750,00 immateriële schade. [slachtoffer] is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof in het bijzonder, dat gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, die zich onder psychologische behandeling heeft moeten stellen, de vordering ad € 1.750,00 redelijk en billijk is.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.835,00 toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een pistool Zastava M57, kleur zwart.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.835,00 (duizend achthonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 85,00 (vijfentachtig euro) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.835,00 (duizend achthonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 85,00 (vijfentachtig euro) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 26 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑06‑2014
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 13 december 2010, opgemaakt door E.G. Pronker, aspirant van politie, pagina’s 31-34 van het dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van [partner slachtoffer] d.d. 13 december 2010, opgemaakt doorF.W. Keulen, brigadier van politie, pagina’s 35-38 van het dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2011, opgemaakt door J. Bolle, brigadier van politie, pagina 20 van het dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2010, opgemaakt door E.F. Salas en R.C.G. Machielsen, respectievelijk hoofdagent en agent van politie, pagina’s 242-243 van het dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2010, opgemaakt door P.R.M. Devilee,E.F. Salas en W.K. Geurts, respectievelijk hoofdagent, hoofdagent en adjudant-onderofficier van politie, pagina’s 18-19 van het dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2010, opgemaakt door J.C.A. Eversdijk enA.C.J. Moerlands, respectievelijk inspecteur en brigadier van politie, pagina’s 50-52 van het dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 14 december 2010, opgemaakt door J.J.A. Willems enT. Sandberg, respectievelijk aspirant en hoofdagent van politie, pagina’s 212-224 van het dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 december 2010, opgemaakt door J.J.A. Willems enT. Sandberg, respectievelijk aspirant en hoofdagent van politie, pagina’s 227-240 van het dossier.
Het proces-verbaal van terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 juni 2014.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 december 2010, opgemaakt door J. Bolle, brigadier van politie, pagina 85 van het dossier.
Het proces-verbaal van verhoor van F.G.G. [chauffeur] d.d. 14 december 2010, opgemaakt door J. Bolle, brigadier van politie, pagina’s 97-99 van het dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2010, opgemaakt door J.J.A. Willems, aspirant van politie, pagina’s 172-173 van het dossier.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2010, opgemaakt door J. Bolle, brigadier van politie, pagina 80 van het dossier.
Het proces-verbaal van bevindingend.d. 14 december 2010, opgemaakt door C.H. Pruijsers, materiaaldeskundige c.q. brigadier van politie, pagina’s 83-84 van het dossier.
Het ambtsedige proces-verbaal IBIS onderzoek vuurwapens en munitie van de regiopolitie Midden en West Brabant, Unit FTO, proces-verbaalnummer PL206C 2010244100-79, d.d. 12 februari 2011, opgemaakt doorG.P. Engel, inspecteur van politie, los proces-verbaal.