Rb. Breda, 27-10-2011, nr. 02-801316-10
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2030, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
27-10-2011
- Zaaknummer
02-801316-10
- LJN
BU2030
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2030, Uitspraak, Rechtbank Breda, 27‑10‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2014:2034, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 27‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van poging tot moord dan wel poging tot doodslag bij schietincident.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/801316-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd,
raadsman mr. Schoenmakers, advocaat te Breda.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 oktober 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is, ter zitting van 21 maart 2011, gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven door drie kogels af te vuren in de richting van deze personen;
subsidiair: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met de dood, althans met zware mishandeling, heeft bedreigd door drie kogels af te vuren in de richting van deze personen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te vermoorden en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], het proces-verbaal van bevindingen betreffende de oproephistorie van de telefoon van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek bij de taxicentrale, het rapport van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek en de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft in een telefoongesprek aangekondigd dat hij "wel eens zal kijken wie het beste schiet". Hij is vervolgens met een vuurwapen naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan en heeft het vuurwapen voor zijn aankomst bij die woning doorgeladen. Verdachte heeft kunnen nadenken of hij zou schieten en hij heeft voldoende tijd gehad om zich daarvan rekenschap te geven. Nu hij zo kort na het telefoongesprek bij hun woning was, had verdachte er rekening mee moeten houden dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog in de woning aanwezig konden zijn. Uit het technisch onderzoek blijkt voorts dat verdachte in de richting van de woning moet hebben geschoten en niet in de lucht. Door zo te schieten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij iemand in de woning zodanig zou kunnen raken met de dood als gevolg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde poging moord dan wel poging doodslag en wijst daarbij op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die ongeloofwaardig en leugenachtig zouden zijn. Uit het technisch onderzoek zou blijken dat [slachtoffer 1] liegt over de plaats waar verdachte stond toen hij schoot. Nu zij liegt over het enige objectief controleerbare gegeven, zou eveneens sterk moeten worden getwijfeld aan het waarheidsgehalte van hetgeen zij voor het overige verklaart. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen dan ook niet als bewijs worden gebruikt. Bovendien zou niet zijn vast te stellen dat verdachte gericht op de woning heeft geschoten, noch dat hij dit na kalm beraad zou hebben gedaan. Ook heeft verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door in de lucht te schieten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zou kunnen raken met de dood als gevolg. De kans daarop heeft hij niet op de koop toegenomen. Wel kan naar de mening van de raadsman de subsidiair tenlastegelegde bedreiging bewezen worden verklaard, nu verdachte heeft bekend dat te hebben gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat verdachte op 12 december 2010 met een vuurwapen heeft geschoten. Uit het forensisch sporenonderzoek blijkt dat als gevolg van dit schietincident een doorschot in de ruit van het slaapkamerraam aan de rechter voorzijde van de woning en een inschotbeschadiging in de muur direct onder de waterslag van dit raam aanwezig waren. In de binnenmuur tegenover dit raam werden twee inschotbeschadigingen aangetroffen op een afstand van ongeveer 36 centimeter vanaf het plafond. Verder hebben de forensische sporen onderzoekers op het trottoir en op de rijbaan direct naast het trottoir nabij de woning aan de overzijde van de straat twee hulzen aangetroffen. Op aanwijzen van verdachte is vervolgens een ontladen vuurwapen, zonder patroonhouder, en een losse lege patroonhouder aangetroffen onderin een gemeente prullenbak ter hoogte van [adres].
De vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is of - gelet op de verklaringen en de bevindingen in het dossier en de verklaringen ter zitting - hier sprake is geweest van een poging moord dan wel poging doodslag dan wel bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], een en ander zoals ten laste gelegd.
Allereerst constateert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster en van [slachtoffer 2] enerzijds en van verdachte anderzijds tegenover elkaar staan op het punt van de aanwezigheid van [slachtoffer 2] toen verdachte voor de woning stond. Verdachte zegt dat [slachtoffer 2] de voordeur opendeed, terwijl [slachtoffer 2] beweert dat hij niet thuis was toen verdachte voor de woning stond, hetgeen door [slachtoffer 1] wordt bevestigd.
Voorts heeft alleen [slachtoffer 1] aangifte gedaan dat er in de richting van het kleine slaapkamerraam, waarachter zij zich op dat moment bevond, is geschoten. [slachtoffer 2] stelt van het schieten niets te hebben gezien of gehoord, terwijl verdachte weer verklaart dat hij wilde dat [slachtoffer 2] hem zag en daarom in de lucht schoot. Dit samenstel van tegenover elkaar staande verklaringen leidt ertoe dat de aangifte en de verklaring van aangeefster bij de rechter commissaris alsmede de verklaringen van verdachte over het schietincident als enige overblijven tezamen met de bevindingen uit het sporenonderzoek.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt dit een beoordeling van het concrete geval. De rechtbank overweegt dat een aangifte, welke deels wordt bevestigd door ander bewijs, in het algemeen voldoende wettig bewijs kan opleveren om tot een veroordeling te komen. Dit is echter anders indien aan de juistheid van de aangifte en de verklaringen van aangeefster moet worden getwijfeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval het aanwezige bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend om tot een veroordeling van verdachte voor poging moord dan wel poging doodslag te komen
Allereerst merkt de rechtbank op dat voorafgaand aan het schietincident sprake was van een langlopend en hoogoplopend conflict tussen verdachte aan de ene kant en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan de andere kant. Daarbij hebben ook [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] veelvuldig telefonisch contact gezocht met verdachte en hebben [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] zeer dreigende voicemailberichten bij verdachte ingesproken. In verband hiermee dienen de aangifte en verklaringen van [slachtoffer 1] dan ook extra kritisch te worden bekeken.
Bij het doen van aangifte op 13 december 2010, kort na het schietincident, stelt [slachtoffer 1] dat verdachte haar wenkte, dat hij haar aankeek en dat hij schoot. Ze zegt dat ze zijn blik nog voor zich ziet. Op 3 mei 2011 is [slachtoffer 1] als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Daar stelt zij eerst dat zij zag dat [verdachte] achteruit liep waarbij hij zijn linkerhand in zijn broekzak had en dat zij vervolgens zag dat hij daarna een gebaar maakte, waarbij zij begreep dat hij daarmee bedoelde te zeggen “kom even naar voren”. Vervolgens heeft zij verklaard dat zij en verdachte oogcontact met elkaar hadden voordat hij schoot, om vervolgens te verklaren dat ze niet weet of verdachte toen gezien heeft dat zij achter het raam stond. Nu de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris op zo’n wezenlijk onderdeel afwijkt van hetgeen zij bij haar aangifte heeft verklaard en aangeefster bij de rechter-commissaris drie verschillende lezingen heeft gegeven van het moment waarop verdachte schoot, is bij de rechtbank twijfel gerezen ten aanzien van de vraag of de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden precies zo waren zoals door [slachtoffer 1] in haar aangifte is vermeld.
Die twijfel wordt verder versterkt door de vindplaats van de kogelhulzen. Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte toen hij schoot midden op het looppaadje in haar voortuin stond. De rechtbank merkt op dat alleen aan de hand van de vindplaats van hulzen weliswaar niet exact is vast te stellen vanaf welke plaats is geschoten, maar de hulzen lagen in het onderhavige geval zodanig ver af van de plaats vanaf waar volgens [slachtoffer 1] is geschoten, dat aannemelijk is dat verdachte zich toen hij schoot aanmerkelijk verder van de woning vandaan moet hebben bevonden dan aangeefster zegt.
De voornoemde onduidelijkheden leiden ertoe dat de precieze toedracht van het schietincident door de rechtbank niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Daarbij gaat het met name ook over de vraag of [slachtoffer 1] zich daadwerkelijk in de betreffende slaapkamer bevond toen de schoten werden afgevuurd.
Niet geheel kan worden uitgesloten dat de verklaring van verdachte, dat hij bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangebeld, dat [slachtoffer 2] heeft opengedaan, juist is. De overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, met name het tijdspad dat kan worden geconstrueerd inzake de opeenvolging van gebeurtenissen, sluiten deze gang van zaken niet geheel uit. Deze overweging kan echter niet tot een bewezenverklaring van een poging tot moord of poging tot doodslag, danwel bedreiging, van [slachtoffer 2] leiden nu laatstgenoemde geen aangifte met deze strekking heeft gedaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank ook voor de zienswijze van de officier van justitie met betrekking tot het voorwaardelijk opzet onvoldoende aanknopingspunten, reeds omdat aan verdachte zowel primair als subsidiair ten laste is gelegd dat hij kogels zou hebben afgevuurd in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Onvoldoende duidelijk is immers komen vast te staan waar deze personen zich bevonden toen de schoten werden gelost.
Nu de precieze toedracht niet kan worden vastgesteld kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten en dient hij te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Het in de richting van deze personen schieten vormt immers een wezenlijk onderdeel van beide ten laste gelegde feiten, zodat ook de bedreiging in de vorm waarin die nu is tenlastegelegd niet bewezen kan worden verklaard.
5. De benadeelde partij
De benadeelde partij, [slachtoffer 1], vordert een schadevergoeding van in totaal € 1.835,-. De vordering bestaat voor € 1.750,- uit immateriële schade en voor € 85,- uit materiële schade, ontstaan door de kogelinslagen.
Verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde. De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk. Zij kan deze aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
6. Het beslag
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen pistool is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde is aangetroffen, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. Verdachte wordt weliswaar vrijgesproken van het tenlastegelegde, maar vaststaat dat hij door het enkele aanwezig hebben van dit pistool reeds een strafbaar feit heeft gepleegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat het pistool vooralsnog niet aan het verkeer dient te worden onttrokken omdat dit, in het kader van een eventueel tegen het vonnis van de rechtbank in te stellen hoger beroep, nodig kan zijn voor een vervolgonderzoek. Dit argument staat niet in de weg aan onttrekking aan het verkeer, aangezien dit vonnis niet wordt geëxecuteerd voordat het onherroepelijk is geworden.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Benadeelde partij
- -
verklaart de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- -
veroordeelt de benadeelde partij, [slachtoffer 1], in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Beslag
- -
verklaart onttrokken aan het verkeer het volgende inbeslaggenomen voorwerp:
- 427358.
1.00 STK Wapen Kl:zwart (Zastava M57 pistool 7,62mm).
Voorlopige hechtenis
- -
heft het bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen mr. Bakx, voorzitter, mr. Volkers en mr. De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
- 27.
oktober 2011.
Mr. De Weert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 december 2010 te Breda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade, [slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] van het leven te beroven, met
dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen,
één of meer, althans drie kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 december 2010 te Breda [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een
vuurwapen een of meer, althans drie kogel(s) afgevuurd in de richting van die
[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2];
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht