Op 26 maart 2021 heeft het Beslagbureau Noord Nederland per email het volgende aan de strafgriffie van de Hoge Raad bericht:“De € 400,00 die geregistreerd staat onder 18-125163-17 hoort niet thuis in deze zaak.In deze zaak is helemaal geen beslag gelegd. De € 400,00 is in beslag genomen in de executiefase van 21-009085-13 (18-169353-13 en 18-166392-13 1e aanleg). De gelden hadden naar het CJIB overgemaakt moeten worden onder vermelding van het strabisnr. 800548377.” Het voorgaande blijkt eveneens uit een kennisgeving inbeslagneming d.d. 6 juli 2016, die ook op 26 maart 2021 aan de Hoge Raad is toegezonden..
HR, 25-05-2021, nr. 19/05575
ECLI:NL:HR:2021:777
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-05-2021
- Zaaknummer
19/05575
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:777, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑05‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:305
ECLI:NL:PHR:2021:305, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:777
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0154
Uitspraak 25‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Poging tot oplichting (art. 326 Sr). Hof heeft niet beslist op ttz gedaan verzoek tot teruggave van onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag op de grond dat officiële kennisgeving van inbeslagneming van geldbedrag ontbreekt. Oordeel hof dat er geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent inbeslaggenomen geld, omdat officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt, is onjuist. Voor antwoord op vraag of goed in beslag is genomen, is niet doorslaggevend of goed is vermeld op kennisgeving van inbeslagname, in p-v van bevindingen, of op lijst van inbeslaggenomen goederen (vgl. ECLI:NL:HR:2017:479). In aanmerking genomen dat hof heeft vastgesteld dat strafdossier aanwijzingen bevat dat (in strafzaak) geld in beslag is genomen, had hof over inbeslaggenomen geld een beslissing moeten nemen. Volgt (partiële) vernietiging t.a.v. verzuim te beslissen over beslag en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05575
Datum 25 mei 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019, nummer 21-006684-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de weigering van het hof te beslissen op het verzoek tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2019 houdt het volgende in:
“Verdachte deelt – zakelijk weergegeven – mede:
(...)
Het is juist dat er beslag is gelegd op € 40,-. Ik heb dat geld niet teruggekregen.
(...)
De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof de teruggave van het inbeslaggenomen geld zal gelasten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging.
(...)
Onder cliënt is € 40,- in beslag genomen. Ik verzoek u te bepalen dat dit geld wordt teruggeven aan cliënt.”
2.2.2
Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het beslag op het geld op te heffen met last tot teruggave van dit geld aan verdachte.
Het hof stelt vast dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat (in deze strafzaak) geld in beslag is genomen. Een officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt echter, zodat er derhalve geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent in beslag genomen geld.”
2.3
Het oordeel van het hof dat er geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent het inbeslaggenomen geld, omdat een officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt, is onjuist. Voor het antwoord op de vraag of een goed in beslag is genomen, is niet doorslaggevend of dat goed is vermeld op een kennisgeving van inbeslagname, in een proces-verbaal van bevindingen, of op de lijst van inbeslaggenomen goederen. (Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:479, rechtsoverweging 3.2.)In aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat (in deze strafzaak) geld in beslag is genomen, had het hof over dat inbeslaggenomen geld een beslissing moeten nemen. Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover het hof heeft verzuimd te beslissen over het beslag;
- wijst de zaak terug naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat daarop alsnog wordt beslist;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2021.
Conclusie 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beslissing omtrent het beslag bij einduitspraak, art. 353 Sv. Hof stelt vast dat er aanwijzingen zijn dat er geld in beslag is genomen, maar oordeelt dat er geen rechtsbasis is voor enige beslissing omdat een officiële kennisgeving van inbeslagneming ontbreekt. Dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. ECLI:NL:HR:2017:479). De vaststelling dat een goed in beslag is genomen kan ook uit andere feiten of omstandigheden blijken. Uit nader onderzoek volgt echter dat in onderhavige zaak in het geheel geen geld in beslag is genomen, maar in een andere zaak, waarbij abusievelijk het parketnummer in onderhavige zaak is vermeld. Daarom strekt de conclusie tot verwerping van het beroep wegens gebrek aan belang.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05575
Zitting 30 maart 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 2 december 2019 de verdachte wegens “poging tot oplichting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken (waarvan één voorwaardelijk).
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
Het middel komt op tegen de weigering van het hof te beslissen op het verzoek tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag.
2.2.
Het arrest van het hof houdt hieromtrent het volgende in:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht het beslag op het geld op te heffen met last tot teruggave van dit geld aan verdachte.
Het hof stelt vast dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat (in deze strafzaak) geld in beslag is genomen. Een officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt echter, zodat er derhalve geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent in beslag genomen geld.”
2.3.
Op het onderzoek ter terechtzitting van het hof d.d. 18 november 2019 vorderde de advocaat-generaal dat het hof de teruggave van het inbeslaggenomen geld zal gelasten. In de schriftelijke vordering ter terechtzitting staat achter “ten aanzien van het beslag” vermeld: “teruggave geld aan VE”. Ook de raadsman heeft verzocht om teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag. Het proces-verbaal van de behandeling in hoger beroep houdt daarnaast nog het volgende in:
“Verdachte deelt – zakelijk weergegeven – mede:(…)Het is juist dat er beslag is gelegd op € 40,-. Ik heb dat geld niet teruggekregen.”
2.4.
Volgens de steller van het middel getuigt het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting. Daartoe wordt onder andere aangevoerd dat art. 353 Sv de rechter verplicht een beslissing te nemen over het nog niet teruggegeven beslag en dat er tussen procespartijen geen discussie was over de vraag of er geld in beslag genomen was. Door niet te beslissen op het verzoek van de verdediging heeft het hof in strijd gehandeld met art. 330 en het bepaalde in art. 353 Sv. De reden die het hof voor de weigering te beslissen heeft gegeven, kan deze weigering niet rechtvaardigen. Een officiële kennisgeving van inbeslagneming wordt immers niet geëist in artikel 353 Sv. Waar het om gaat is dat voldoende aannemelijk is geworden dat geld in beslag is genomen. Met de overweging dat ‘een officiële kennisgeving van inbeslagneming van het geld ontbreekt (...), zodat er derhalve geen rechtsbasis is voor enige beslissing omtrent in beslaggenomen geld’, heeft het hof dan ook een eis gesteld die het recht niet kent.
3. Beoordeling belang bij cassatie
3.1.
Voordat ik tot de bespreking van het middel overga, wil ik de vraag aan de orde stellen of de verdachte wel belang heeft bij cassatie. Die vraag is opgekomen bij het onderzoek dat ik heb gedaan naar de omvang van het inbeslaggenomen geldbedrag omdat deze, anders dan de mededeling van de verdachte ter terechtzitting dat het om 40 euro gaat, niet uit de processtukken bleek. Uit het dossier en de op grond daarvan namens mij ingewonnen inlichten is vervolgens naar voren gekomen dat in onderhavige zaak, kennelijk door fouten in de administratie, in het geheel geen geldbedrag in beslag is genomen. Ik zal dat als volgt toelichten:
(i) De verdachte heeft ter zitting (waarschijnlijk desgevraagd) verklaard 40 euro niet te hebben terugontvangen.
(ii) De advocaat-generaal vermeldt in zijn vordering tot teruggave niet de hoogte van het geldbedrag waar de vordering betrekking op heeft.
(iii) In het dossier bevindt zich een brief, afkomstig van het openbaar ministerie gericht aan de politie Groningen d.d. 7 maart 2018 met daarin de beslissing dat 400 euro (en dus géén 40 euro) wordt gedeponeerd, in welke beslissing het parketnummer van onderhavige zaak wordt vermeld.
(iv) Uit namens mij ingewonnen inlichtingen (waaronder een nagezonden KVI) blijkt dat er inderdaad nog beslag ligt op 400 euro, maar dat dit bedrag reeds op 6 juli 2016 in beslag is genomen, dus ruim voordat het tenlastegelegde feit in onderhavige zaak is begaan (17 oktober 2017).
(v) Desgevraagd heeft het openbaar ministerie bericht dat dit geldbedrag in de executiefase van een andere zaak in beslag is genomen en dus in weerwil van de onder iii) genoemde brief niet in de onderhavige zaak.1.Volgens deze inlichtingen is in de onderhavige zaak dus in het geheel geen geld in beslag genomen.
Indien deze conclusie juist is – en ik heb geen aanleiding hieraan te twijfelen – dan meen ik dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij cassatie en het middel vergeefs is voorgesteld. Deze situatie is vergelijkbaar met het geval dat hangende een procedure ex art. 552a Sv het beslag inmiddels is opgeheven. Ook in dat geval is het belang bij cassatie komen te ontvallen.
3.2.
Dat brengt mij tot de conclusie dat het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden.
3.3.
Van de andere kant blijft staan dat het hof heeft vastgesteld “dat het strafdossier aanwijzingen bevat dat (in deze strafzaak) geld in beslag is genomen”. Dit wordt in cassatie (vanzelfsprekend) niet bestreden. Voor het geval de Hoge Raad deze vaststelling van het hof tot uitgangspunt neemt, zal ik het middel toch nog bespreken.
4. Bespreking van het middel
4.1.
In onderhavige zaak heeft het hof, nadat het heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat er geld in beslag is genomen, geoordeeld dat er geen rechtsbasis is voor enige beslissing omdat een officiële kennisgeving van inbeslagneming ontbreekt. Ik ben het met de steller van het middel eens dat dit oordeel geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad heeft namelijk bepaald dat het ontbreken van een goed in de inhoud van de kennisgeving van inbeslagneming niet doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van strafvorderlijk beslag.2.De vaststelling dat hiervan sprake is kan dus (ook) op andere feiten en omstandigheden worden gebaseerd. Als bovendien is vastgesteld dat ten aanzien van het inbeslaggenomen goed nog geen last tot teruggave is gegeven, dan is de rechter ingevolge art. 353 Sv gehouden daaromtrent een beslissing te nemen. Dat laatste heeft het hof echter nadrukkelijk nagelaten.
4.2.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
4.1.
Ook hier speelt echter weer de vraag of dit tot cassatie moet leiden. Ingevolge art. 353 Sv dient de strafrechter bij zijn uitspraak een beslissing te nemen over de met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat, indien de rechter heeft verzuimd een dergelijke beslissing te nemen, de verdachte op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep omdat een rechtens te respecteren belang ontbreekt. De reden daarvoor is dat de verdachte een klaagschrift ex art. 552a Sv kan indienen om (alsnog) een rechterlijk beslissing omtrent het beslag te krijgen.3.
4.2.
Analoog aan de hiervoor aangehaalde art. 80a RO jurisprudentie zou kunnen worden bepleit dat de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij cassatie. Het hof stelt immers vast dat er aanwijzingen dat het geld in beslag is genomen zodat de verdachte door middel van een klaagschrift alsnog om teruggave van het geld zou kunnen vragen. Omdat het hof in dit geval niet (per abuis) heeft verzuimd een beslissing te nemen, maar dit nadrukkelijk heeft geweigerd op basis van een onjuiste rechtsopvatting, meen ik echter dat er meer reden is het arrest te vernietigen al was het maar om rechtseenheid te bevorderen. Daarmee wordt voorkomen dat de rechtsopvatting van het hof navolging krijgt en/of dat de beklagrechter, indien de verdachte een klaagschrift zou indienen, zich gebonden zou voelen aan de (onjuiste) rechtsopvatting van het hof.4.
4.3.
Het middel slaagt en indien de Hoge Raad mij niet volgt in mijn primaire conclusie zal de Hoge Raad het arrest van het hof dienen te vernietigen ten aanzien van de beslissing over het inbeslaggenomen geldbedrag en de zaak op dit punt dienen terug te wijzen.5.Voor een afdoening door de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen, waarbij de Hoge Raad alsnog teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag zou kunnen bevelen, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten omdat op basis daarvan de hoogte van het terug te geven bedrag niet zonder meer kan worden vastgesteld.
5. Conclusie
5.1.
Het middel kan wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2021
HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:479.
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, rov. 2.2.3 en HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:14, rov. 3.3.
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2333, rov. 2.4, waaruit kan worden afgeleid dat de beklagrechter de beslissing van de strafrechter wanneer deze onherroepelijk is, niet meer op juistheid mag toetsen.
Te volstaan met de vernietiging alleen (zonder terugwijzing) zoals het geval was in HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1548 waar het ging om een boksbeugel, ligt hierbij, nu het om geld gaat, niet in de rede.