Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 1:24 [Doeleinden prudentieel toezicht]
Geldend
Geldend vanaf 19-02-2019
- Bronpublicatie:
05-12-2018, Stb. 2018, 503 (uitgifte: 27-12-2018, kamerstukken: 34813)
- Inwerkingtreding
19-02-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-02-2019, Stb. 2019, 60 (uitgifte: 18-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Prudentieel toezicht is gericht op de soliditeit van financiële ondernemingen en de stabiliteit van het financiële stelsel.
2.
De Nederlandsche Bank heeft, op de grondslag van deze wet en met inachtneming van de verordening bankentoezicht, tot taak het prudentieel toezicht op financiële ondernemingen uit te oefenen en te beslissen omtrent de toelating van financiële ondernemingen tot de financiële markten, alsmede bepaalde financiële ondernemingen af te wikkelen.
3.
De Nederlandsche Bank kan, indien een verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betrekking heeft op de soliditeit van op de financiële markten werkzame ondernemingen of de stabiliteit van het financiële stelsel, bij algemene maatregel van bestuur worden belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens die verordening gestelde regels.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de Nederlandsche Bank de taak, bedoeld in het tweede lid, uitoefent.
5.
De Nederlandsche Bank heeft, gelet op de bevoegdheid van de Autoriteit persoonsgegevens als bedoeld in artikel 21a van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, niet tot taak toezicht op betaaldienstverleners uit te oefenen voor zover dat betrekking heeft op de naleving van het bepaalde krachtens artikel 3:17, zevende lid.