TK 2003-2004, 28 463, nr. 10 p. 12
Hof Den Haag, 25-05-2018, nr. 2200584615
ECLI:NL:GHDHA:2018:1249
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-05-2018
- Zaaknummer
2200584615
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:1249, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑05‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:449
Uitspraak 25‑05‑2018
Inhoudsindicatie
De verdachte is veroordeeld tot 5 jaren en 6 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in het strijdgebied in Syrië bevond en zich heeft aangesloten bij een jihadistische strijdgroep. Hij is veroordeeld wegens deelneming aan een criminele organisatie met onder meer een terroristisch oogmerk. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van terroristische misdrijven. De verdachte is afgereisd naar het strijdgebied, heeft deelgenomen aan een trainingskamp en heeft deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd.
Partij(en)
Rolnummer: 22-005846-15
Parketnummer: 09-767237-14
Datum uitspraak: 25 mei 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken,
zitting houdende in de extra beveiligde zittingszaal van de rechtbank Noord-Holland te Badhoevedorp.
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 30 maart en 3 april 2017, 30 en 31 januari 2018, 1, 6, 7, 8 en 13 februari 2018, 7, 13, 14, 20, 21, 22 en 28 maart 2018 en 3, 4, 5 en 6 april 2018 en 14 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het destijds onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van het onder 1 derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde (voor zover dat ziet op andere gedragingen dan het deelnemen aan een trainingskamp) is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep ten laste gelegd hetgeen is omschreven in de (gewijzigde) tenlastelegging, welke als bijlage A onderdeel uitmaakt van dit arrest.
De beschuldigingen komen kort gezegd op het volgende neer:
1A (eerste cumulatief/alternatief):
samenspanning tot terroristische misdrijven
1B (tweede cumulatief/alternatief): voorbereiding/bevordering van terroristische misdrijven
1C (derde cumulatief/alternatief):
trainen voor terrorisme
2A (eerste cumulatief/alternatief):
deelname aan een terroristische organisatie
2B (tweede cumulatief/alternatie):
deelname aan een criminele organisatie
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Vrijspraak van het onder 1A ten laste gelegde
Met het openbaar ministerie en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1A is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Inleiding
Standpunten van de verdediging
De raadslieden hebben het hof nadrukkelijk gevraagd de ten laste gelegde feiten goed in de tijd te plaatsen. De gruwelijke onthoofdingen en overige mensenrechtenschendingen door IS werden gepleegd in en na augustus 2014. De verdachte verbleef vanaf – kort gezegd – januari tot medio augustus 2013 in Syrië. De aan de verdachte verweten gedragingen hebben dus daarvoor plaatsgevonden. Ook de – uit de media kenbare – wereldwijde verontwaardiging over de gruwelijkheden en de verdere escalatie van het conflict in Syrië vonden plaats toen de verdachte al terug was in Nederland. De verdachte wilde zich vestigen in Syrië uit geloofsovertuiging. De verweten gedragingen kunnen derhalve niet gericht zijn geweest op een (terroristisch) misdrijf.
De strijd in Syrië
In dit arrest wordt onder de ‘gewapende jihadstrijd in Syrië’ verstaan de strijd in Syrië die de vorm aanneemt van het ontplooien van geweldsactiviteiten tegen gepercipieerde vijanden van de islam ter verwezenlijking van een wereld die een zo zuiver mogelijke afspiegeling is van hetgeen men meent dat in de eerste bronnen van het islamitische geloof – de Koran en de soenna – staat vermeld.1.In dit arrest gaat het specifiek over de in Syrië gevoerde interne oorlog, die zou moeten leiden tot ‘herstel’ van het zogenoemde ‘kalifaat’ in Shaam (Syrië), het ‘kalifaat’ dat op 29 juni 2014 ook daadwerkelijk is uitgeroepen en bekend is geworden als IS. Centraal hier staat de strijd zoals die werd gevoerd door Al Qaida en daaraan gelieerde (voorlopers van) groepen zoals Islamic State of Iraq and the Levant (ISIL), Islamic State in Syrië (ISIS) en Jabhat al-Nusra.
Al Qaida is – het is een feit van algemene bekendheid - een terroristische organisatie die onder leiding van Osama Bin Laden al aan het begin van dit millennium een wereldwijde ‘jihad’ is begonnen; de aanslagen op
11 september 2001 gepleegd in de Verenigde Staten staan in het geheugen van velen gegrift. Voor wat betreft het Midden-Oosten legitimeert Al Qaida de revolutionaire Jihad met de opvatting dat de heersende regimes in het Midden-Oosten, waaronder in Syrië, ongelovig zouden zijn vanwege hun niet-islamitische wetgeving, hun steun aan de zogenaamde vijanden van de moslims of zelfs regelrechte strijd tegen moslims. Al Qaida komt daarbij tot de conclusie dat het om diverse redenen een islamitische plicht is om te strijden tegen deze regimes.
In de context van dit arrest wordt, als er wordt gesproken over ‘jihadisme’ of ‘de Jihad’ gedoeld op geweldsactiviteiten geïnspireerd door bovengenoemd streven naar – en na 29 juni 2014 de voortzetting van – ‘het kalifaat’ in Syrië.
De opstand in Syrië tegen het regime van Assad begon in het voorjaar van 2011. Het regime probeerde de roep om hervormingen met geweld de kop in te drukken. Aan het eind van 2011 begon de oppositie zich gewapenderhand te verzetten. De groep opstandelingen, door de VN betiteld als anti-government armed groups, bestond onder meer uit het Vrije Syrische Leger (VSL).
Op 24 januari 2012 liet Jabhat al-Nusra (Hulpfront voor het Syrische Volk) voor het eerst van zich horen. Zij maakte haar oprichting bekend in een videoboodschap op de jihadistische website Shumukh al Islam.2.Daarna zocht het front steeds meer de publiciteit door middel van verklaringen waarmee het aanvallen claimt en van videoproducties die via het internet verspreid worden. Vervolgens sloten Syrische, maar ook veel buitenlandse strijders zich bij Jabhat al-Nusra aan (het bataljon Al-Ghuraba’a ofwel “de vreemdelingen”). Al in juli 2012 legt Al Qaida in een audioboodschap de link tussen de strijd in Irak en Syrië door beide te omschrijven als een sektarische strijd tussen soennieten en sjiieten. Het doel van de opstand is niet langer de val van Assad. Ook een strijder van de soennitische Farouk Brigade beweert al in 2012 dat de strijd niet langer om het omverwerpen van het Syrische leger en/of het regime gaat, maar een sektarische strijd is geworden van soennieten tegen alawieten en sjiieten. Sinds de herfst van 2012 zou de rol van het VSL zelfs grotendeels zijn uitgespeeld. Jabhat claimt voor veel van de aanslagen die in 2012 zijn gepleegd verantwoordelijk te zijn. De teller staat per 22 november 2012 op 168.
De claims van Jabhat al-Nusra werden op bekende jihadistische websites gepubliceerd. Op 3 oktober 2012 wordt door Jabhat al-Nusra een aanslag gepleegd in Aleppo met tientallen doden, die door de Veiligheidsraad wordt omschreven als terroristische aanval. Ook in 2013 heeft Jabhat al-Nusra zijn serie van aanslagen in Syrië voortgezet. Aleppo wordt gezien als het bastion van Jabhat al-Nusra. In de strijd tegen Assad heeft zich ook een (voorheen) aan Al-Qaida gelieerde groep gemengd die eerder actief was in Irak. Het gaat hierbij om de Islamitische Staat in Irak (ISI), ook bekend als Al-Qaida in Iraq (AQI). ISI staat onder leiding van Abu Bakr al-Baghdadi. Op 8 april 2013 verklaart Al Baghdadi dat zijn organisatie samengaat met Jabhat al-Nusra in ISIL. ISIL streeft een snelle invoering en strikte interpretatie van de sharia na. Kort na de aankondiging van Al-Baghdadi van de oprichting van ISIL komt Jabhat al-Nusra leider Al-Jawlani met een reactie waarin hij stelt nooit geïnformeerd te zijn over plannen voor een fusie en de oprichting van ISIL. Op 24 mei 2013 schrijft Al Qaida leider Al-Zawahiri in reactie hierop een brief waarin staat dat de situatie zo blijft als hij is, geen fusie met ISI dus. ISIL moet worden opgeheven en Jabhat al-Nusra blijft een onafhankelijke entiteit onder commando van Al Qaida. Per 30 mei 2013 zijn het toenmalige ISIL en Jabhat al-Nusra als één van de aliassen van Al-Qaida in Iraq door de VN Veiligheidsraad op de VN Sanctielijst geplaatst. In juli 2013 heeft Jabhat al-Nusra bij de slag bij Khan al Assal in de omgeving van Aleppo, 200 doden en 200 krijgsgevangen gemaakt, die voor 90% sjiieten en dus afvalligen waren.
Op 29 juni 2014 riep ISIL het islamitisch kalifaat uit in het door haar veroverde gebied in Irak en Syrië en werd haar naam gewijzigd in de Islamitische Staat. Al—Baghdadi werd aangesteld als ‘kalief’ van IS.
Zowel Jabhat al-Nusra als ISIL maakten zich in 2013 en 2014 schuldig aan oorlogsmisdrijven en mensenrechten-schendingen, waaronder ook marteling en (openbare) executies. Beide organisaties streefden naar het vestigen van een Islamitische staat.
Terroristische misdrijven
Artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt welke misdrijven als terroristische misdrijven hebben te gelden. Gemeenschappelijk daaraan is dat zij moeten zijn begaan met een terroristisch oogmerk.
Artikel 83a Sr omschrijft het terroristisch oogmerk als:
‘het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.’
De jihadistische strijdgroepen in Syrië zoals Jabhat al-Nusra en IS(IS) wilden/willen op gewelddadige wijze een zuiver islamitische samenleving en/of staat gebaseerd op de sharia – zoals door hen gepercipieerd - opleggen aan de burgerbevolking. Hiermee beogen zij de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen zoals bedoeld in artikel 83a Sr. Veel van deze misdaden zijn bovendien gepleegd met (mede) het doel grote delen van de bevolking in deze gebieden ernstige vrees aan te jagen zoals bedoeld in artikel 83a Sr. De jihadistische strijdgroepen in Syrië zaai(d)en - om hun doel te bereiken - dood en verderf onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelt. Executies, onthoofdingen en kruisigingen vonden daarom bewust in het openbaar plaats. De bevolking werd opgeroepen dan wel gedwongen deze bij te wonen en soms werden video’s hiervan op het internet geplaatst.
De Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic (IICISAR) heeft in haar rapport van 12 februari 2014 gemeld dat Jabhat al-Nusra en ISIS publiekelijk executies uitvoerden “to assert their presence after taking control of an area and to instil fear among the population.”3.
Voor zover de verdediging heeft betoogd (pleitnota 44 tot en met 46) dat terroristische misdrijven moeten worden beperkt tot die welke het oogmerk hebben de bevolking ernstige vrees aanjagen wordt dit verweer verworpen. Die beperking vindt immers geen steun in artikel 83a Sr. Ook de strijd tussen de verschillende strijdgroepen, waarin strijders elkaar onderling gewapend bevechten om in plaats van het bestaande regime – kort gezegd – een ‘zuiver islamitische samenleving’ en/of ‘het kalifaat’ in Syrië te vestigen, valt binnen de reikwijdte van artikel 83a Sr.
De misdrijven die deze strijdgroepen plegen, zoals moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen en dergelijke, worden dus begaan met een terroristisch oogmerk en zijn daarmee terroristische misdrijven. Deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen houdt dus altijd in het plegen van terroristische misdrijven.
Ideologie van geweld door terreurgroepen
Relevant voor deze strafzaak is, dat de ideologie van Al Qaida en daaraan gelieerde groepen, zoals verwoord door de leiders en woordvoerders van deze organisaties, als gezegd is gericht op dood en verderf en ook heeft geresulteerd in dodelijk geweld. Het geweld waartoe wordt opgeroepen treft in beginsel de ‘ongelovigen’, lees sjiieten, yezidi’s, christenen, westerlingen, joden, zionisten, afvallige soennieten, kortom al diegenen die hun leven niet inrichten naar de rigide voorschriften en geloofsvoorstellingen waarop Al Qaida en verwante groeperingen zich baseren; in een bloedig visioen van het einde der tijden gaat het om de strijd van de ‘ware gelovigen’ tegen allen, waarbij ook aan eigen zijde slachtoffers zullen vallen.
Voor wat betreft het ‘kalifaat van IS’ is, zo blijkt uit de uitgedragen boodschap, duidelijk dat dit geen vrije staat kon zijn en ook niet was bedoeld als thuisland voor álle moslims. Het was van meet af aan de bedoeling dat slechts een select gezelschap (alleen aanhangers van IS en dus aanhangers van deze gewelddadige, vrijwel een ieder uitsluitende ideologie) van het kalifaat zou profiteren. De gepredikte levenswijze berustte op een versie van de sharia die dienstig was aan de ideologische voorstellingen en interpretaties van de terreurgroep IS en daaraan verwante groeperingen, en werd in feite – ook dat is al opgemerkt - met grof geweld opgelegd aan de plaatselijke bevolking.
Ten slotte nog twee laatste algemene overwegingen. Welke motieven precies ten grondslag liggen aan het gepredikt en toegepast stelselmatig geweld in Syrië is voor het hof minder relevant. In de propaganda voor het meedoen met de terreur wordt gebruik gemaakt van een gevaarlijke mix van oorlogsretoriek, kennelijk inspirerende religieuze voorstellingen gebaseerd op een selectie van islamitische teksten, zucht naar avontuur en macht, en wordt een appel gedaan op gevoelens van vernedering en disfunctioneren in het ‘gewone’ burgerleven.
Medeverdachten verheerlijkten het bijbehorend doden en gedood worden en idealiseerden het ‘sterven op het pad van Allah’ als het mooiste wat je kon overkomen. En ook uit de omstandigheid dat uit hun kennissen- en vriendenkring een relatief groot aantal mensen is afgereisd en omgekomen blijkt dat de ideologie op enig moment bijzonder effectief is geweest.
Of er inderdaad sprake is of was van een geloofsovertuiging is niet aan het hof ter beoordeling. Maar het is duidelijk dat geen enkele geloofsovertuiging kan dienen als legitimatie voor terreur, en dat actieve verspreiders van een ideologie die oproept tot en daadwerkelijk uitmondt in dodelijk geweld tegen medemensen, in strafrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. Daarom staat hier niet de geloofsovertuiging van de verdachte ter discussie, maar wel de wijze waarop in uitingen van de verdachte en medeverdachten de gewelddadige ideologie van genoemde terreurgroepen werd uitgedragen.
De positie van de verdachte en de medeverdachten ten opzichte van de strijd in Syrië
De antropoloog Martijn de Koning is in 2010/2011 gestart met een onderzoek naar activistische netwerken ([namen netwerken]) in Nederland en België, die niet tot mainstream islam kunnen worden gerekend. Zo heeft hij (onder anderen) een aantal medeverdachten in het Context onderzoek – uitgezonderd de medeverdachte [medeverdachte E] - langdurig van nabij meegemaakt. De Koning heeft verklaard dat gedurende zijn onderzoek een deel van de activisten naar Syrië ging. Hij heeft verslag gedaan over hoe de Syriëgangers uit de netwerken betekenis gaven aan hun reis naar Syrië, hun activiteiten daar en hun vorige leven hier. Met [betrokkene A] en [betrokkene D] heeft hij contact gehouden toen zij in Syrië verbleven. Het aangaan van de strijd was een middel om de wil van God te realiseren evenals het vestigen van het kalifaat. Men wilde niet zomaar het zittende regime verdrijven, maar daadwerkelijk een kalifaat uitroepen. Men maakt allemaal het statement dat het uiteindelijke lot door God wordt bepaald, dat men niet op zoek gaat naar de dood, maar wel verheugd zou zijn als men zou sneuvelen in de strijd en vervolgens, met Gods wil naar het paradijs zou gaan. De na de zomer van 2012 tot en met de zomer van 2014 bestaande inner circle van de netwerken (de medeverdachten [medeverdachte D], [medeverdachte A], [medeverdachte B] en [betrokkene A]) deelden de belangrijkste elementen van hun ideologie. Men stond achter de militaire jihad zoals deze door Al Qaida werd gevoerd. Zij vertelden De Koning over de zegeningen van de sharia. In 2012 bleek Syrië makkelijk bereikbaar via Turkije. Waar de activisten al eerder het idee hadden dat een militaire jihad gerechtvaardigd en noodzakelijk was en er met Jabhat al-Nusra een groep was die volgens hen op de juiste correcte weg zat en gezien de snelle opmars ook bijzonder effectief was, ontdekte men dat men zelf effectief kon zijn omdat Syrië zo makkelijk bereikbaar bleek. In de zomer van 2012, gelijk met de opkomst van Jabhat al-Nusra, kwamen mensen – aldus nog steeds De Koning – op de gedachte om af te reizen naar Syrië. De strijd in Syrië werd als een militaire jihad beschouwd. De strijd door Al Qaida en IS(IS) heeft hun goedkeuring en vanaf het begin was er discussie of het het beste was om je bij Jabhat al-Nusra of ISIS aan te sluiten.
Het hof concludeert dat na verontwaardiging over en protest tegen het optreden van het regime van Assad, het de medeverdachten tenminste vanaf de zomer van 2012 primair ging om het vestigen van een kalifaat door het voeren van de militaire jihad in Syrië aan de zijde van aan Al Qaida gelieerde strijdgroepen zoals ISIL en Jabhat al-Nusra.
De verdachte heeft verklaard dat hij in Den Haag met anderen sprak over hoe de dictator in Syrië te werk ging en zijn land en de mensen kapot maakte. Er werd besproken dat jongeren waren vertrokken om te gaan helpen in de strijd tegen Assad. Men kon niet zitten toe kijken en niks doen. De verdachte heeft – naar aanleiding van de vraag of [betrokkene A] een rol speelde bij zijn uitreis naar Syrië – verklaard dat [betrokkene A] op hem inpraatte. Later had de verdachte vanuit Syrië veelvuldig (telefonisch) contact met [betrokkene A]. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich in Syrië heeft aangesloten bij ISIL (althans een gelieerde strijdgroep) en later – kort – bij Jabhat al-Nusra, organisaties die zich richtten op het vestigen van een kalifaat in Syrië.
Na terugkeer in Nederland heeft de verdachte in 2014 verklaard dat hij een andere kijk op de islam had gekregen en dat hij dingen in Syrië tegenkwam waarvan hij dacht dat het niet klopte en dat hij afstand wilde doen van extreme gedachtegangen.
Wetenschap verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij voor zijn vertrek uit Nederland het nieuws over Syrië in de media volgde. Op grond daarvan en tegen de achtergrond van hetgeen het hof hiervoor over de strijd in Syrië heeft overwogen, de inhoud van verdachtes gesprekken met [betrokkene A] (die de militaire jihad door Al Qaida aanhing) onder wiens invloed hij naar Syrië is afgereisd, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte ook in de aanloop naar zijn vertrek wist dat de gewapende strijdgroepen in Syrië ernstige misdrijven pleegden, zoals moord, doodslag, het teweegbrengen van ontploffingen e.d. met een terroristisch oogmerk. Dit gold eens te meer nadat de verdachte in Syrië was aangekomen, aan een trainingskamp deelnam en zich daadwerkelijk mengde in de gewapende jihadstrijd. De verdachte verbleef immers vanaf eind januari tot 11 of 12 augustus 2013 in de omgeving van Aleppo, verkeerde met jihadstrijders, waaronder [betrokkene B] en [betrokkene E], vertelde op 14 juli 2013 telefonisch aan [betrokkene A] over een veldslag waarbij hij aanwezig was en maakte in eind juli/begin augustus 2013 de overstap naar Jabhat al-Nusra. Hem kan deze misdrijven niet zijn ontgaan.
Het hof concludeert dat de verdachte – in ieder geval – vanaf 1 januari 2013 ervan op de hoogte is geweest dat de jihadistische strijdgroepen zoals Jabhat al-Nusra en ISIS in Syrië zich schuldig maakten aan terroristische misdrijven.
Openstaand verzoek tot het horen van getuigen
Het verzoek van de verdediging om [betrokkene B], [betrokkene E] ([bijnaam betrokkene E] en [betrokkene D] – door de raadsheer-commissaris - als getuigen te horen is eerder door het hof toegewezen, indien en voor zover deze personen zich op enig moment voorafgaand aan de berechting van de verdachte en tijdens zijn berechting in Nederland zouden bevinden.
Het hof stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 18 september 2017 volgt dat door de raadsheer-commissaris op 16 mei 2017, 6 juli 2017 en 7 september 2017 navraag is gedaan bij het openbaar ministerie of de getuigen zich in Nederland bevonden. Dit bleek op geen van deze momenten het geval te zijn, waardoor de getuigen niet gehoord konden worden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 29 januari 2018 volgt dat het openbaar ministerie op 29 januari 2018 de raadsheer-commissaris heeft medegedeeld dat de getuigen zijn uitgereisd naar Syrië, dat zij internationaal gesignaleerd stonden en dat er bij het openbaar ministerie geen informatie bekend was dat ze zich in Nederland zouden bevinden, dan wel dat zij ergens aangehouden zouden zijn.
Op de terechtzittingen van 13 maart 2018, bij requisitoir, en 14 mei 2018, bij de sluiting van het onderzoek, is door het openbaar ministerie medegedeeld dat er niets naders over deze personen is vernomen.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de getuigen, na toewijzing van het verzoek, zich op geen moment voorafgaand aan de berechting van de verdachte en tijdens zijn berechting in Nederland hebben bevonden.
Nu het onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord zullen kunnen worden, wordt het verzoek afgewezen.
Beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van het onder 1B en 1C ten laste gelegde
Zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië (feit 1B, sub a en feit 1C, sub a)
Het hof overweegt - op grond van de gebezigde bewijsmiddelen - dat uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat hij in Nederland zich door [betrokkene A] en door een eigen zoektocht op internet heeft laten informeren over het afreizen naar Syrië. Dat hij in strijdgebied terechtkwam volgt uit zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg en uit hetgeen hof hiervoor heeft overwogen.
Deelnemen aan een trainingskamp (feit 1B, sub b en feit 1C, sub b)
[betrokkene F] (hierna: [betrokkene F]) heeft tijdens een politieverhoor op één van vele aan hem voorgehouden foto’s de verdachte herkend. Hij kende hem als [bijnaam verdachte] – in Syrië de kunya (islamitische bijnaam) van de verdachte – en had hem in het trainingskamp gezien. [betrokkene F] heeft zelf vanaf 23 februari 2013 in Sheikh Suleyman (Syrië) in een trainingskamp gezeten dat op 30 minuten rijden van Kafr Hamra ligt. Dit trainingskamp was van Maghlis Shura Mujahideen. Deze rebellengroep stond onder leiding van een persoon met de bijnaam Abu Aseer. De training duurde 20 dagen tot een maand.
De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat [betrokkene F] erom bekend staat dat hij leugens vertelt. In hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene F] heeft gelogen. De verdediging heeft aangevoerd dat zijn verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Het hof acht de verklaring van [betrokkene F] op de navolgende – in samenhang te lezen – gronden betrouwbaar en daarmee ook bruikbaar om voor het bewijs van het de verdachte ten laste gelegde te gebruiken.
a. a) De verdachte is eind januari 2013 in Syrië aangekomen. [betrokkene F] arriveerde op 22 februari 2013. De verdachte is Syrië ingereisd via Bab al Hawa en hij verbleef in (de buurt van) die plaats in de provincie Aleppo, waarin ook Kafr Hamra ligt. De verdachte heeft verklaard meermaals in Kafr Hamra te zijn geweest. [betrokkene F] stelt de verdachte ook daar gezien te hebben en deze plaats ligt niet ver van het trainingskamp. De verdachte kan dus daar (trainingskamp en Kafr Hamra) geweest zijn waar [betrokkene F] zegt hem gezien te hebben.
b) [betrokkene F] heeft in hetzelfde politieverhoor verklaard dat hij [medeverdachte F] (hierna: [medeverdachte F]) in het trainingskamp gezien. [medeverdachte F] op zijn beurt heeft bij de raadsheer-commissaris bevestigd dat hij [betrokkene F] in het trainingskamp van Sheikh Suleyman heeft zien trainen. Het hof is dan ook van oordeel dat [betrokkene F] betrouwbaar heeft verklaard over [medeverdachte F] en de verklaring van [medeverdachte F] plaatst [betrokkene F] in het trainingskamp van Sheikh Suleyman.
c) [betrokkene F] heeft verder verklaard dat dit trainingskamp verplicht voor iedereen die nieuw binnenkwam in de organisatie Maghlis Shura Mujahideen. De groep stond onder leiding van Abu Aseer.
Het hof stelt vast, dat deze algemene informatie (deels) steun vindt in de rapportage van dr. J. Jolen. Zij schrijft immers dat deze groep uit buitenlandse strijders bestond en actief was in de regio Aleppo. Abu Asir was de leider.
Dit komt naar het oordeel van het hof de betrouwbaarheid van [betrokkene F] ten goede.
d) Dr. J. Jolen haalt in haar rapport een interview aan met [bijnaam betrokkene H ([betrokkene H]) uit Delft die zegt: "De trainingen die een nieuw gearriveerde broeder in het begin krijgt duren zes weken.”
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zich in een strijdgebied in de directe omgeving van [bijnaam betrokkene H] bevond, die in november 2013 tijdens de strijd in Syrië is omgekomen.
Nu in dit arrest bewezen wordt verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan de gewapende strijd en hij in dat kader contact had met [betrokkene H], die heeft verklaard dat iedere nieuwe broeder gedurende zes weken trainingen krijgt, kan worden afgeleid dat de verdachte dergelijke trainingen ook heeft gevolgd.
e) [medeverdachte F] heeft bij de raadsheer-commissaris verder verklaard dat hij [betrokkene E] (hierna: [betrokkene E) in het trainingskamp heeft gezien en dat [betrokkene E] heeft deelgenomen aan de gewapende strijd in Syrië.
Nu in dit arrest bewezen wordt verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan de gewapende strijd en hij in dat kader veelvuldig contact had met [betrokkene E], kan worden afgeleid dat de verdachte net als [betrokkene E] heeft deelgenomen aan het trainingskamp.
f) Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [betrokkene B] op 26 maart 2013 in Syrië is aangekomen. [betrokkene F] heeft hem op een foto herkend als een man die eind maart 2013 in het trainingskamp was aangekomen en dat hij allerlei soorten militaire trainingen had gevolgd. In een afgetapt telefoongesprek van 28 juni 2013 beklaagt [betrokkene B] zich erover dat het militaire kamp erg pittig was.
Nu in dit arrest bewezen wordt verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan de gewapende strijd en hij in dat kader veelvuldig contact had met [betrokkene B], kan worden afgeleid dat de verdachte net als [betrokkene B] heeft deelgenomen aan het trainingskamp.
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen gelegenheid heeft bestaan [betrokkene F] te ondervragen, zodat zijn verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Het hof overweegt dat de politie [betrokkene F] als getuige heeft verhoord.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 18 september 2017 volgt dat zij een rechtshulpverzoek aan België heeft gedaan, maar [betrokkene F] niet door haar als getuige kan worden gehoord.
Het hof overweegt dat de gevallen waarin een in het opsporingsonderzoek afgelegde getuigenverklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, zaken betreffen waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate ('solely or to a decisive degree') berust op de verklaring van die getuige. Zo'n geval is in het onderhavige geding naar het oordeel van het hof niet aan de orde. De betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten volgt tevens uit de hiervoor onder a tot en met f genoemde overige omstandigheden ten aanzien van het trainingskamp en uit de bewijsmiddelen die bij feit 1 B en C betrekking hebben op de overige feitelijke gedragingen.
Het hof concludeert dat de verdachte heeft deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende jihadstrijd in Syrië. De opmerking van [betrokkene F] dat de verdachte met vrouw en kinderen in Syrië was houdt het hof voor onjuist maar legt onvoldoende gewicht in de schaal tegenover hetgeen hij overigens heeft verklaard en hetgeen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
In Syrië deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd (feit 1B, sub c)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat Abu Bakr al Baghdadi op 8 april 2013 in een audioboodschap op internet aankondigde dat Jabhat al-Nusra opgaat in zijn organisatie ISIL, waartegen Jabhat al-Nusra zich verzet, waarop Al Qaida leider Al-Zawahiri per brief van 24 mei 2013 opdracht geeft ISIL (in het Arabisch Al-Dawla al-islamiyya fi-Iraq wa as-Sham) op te heffen en verklaart dat Jabhat al-Nusra een onafhankelijke entiteit is.
Tegen die achtergrond belt [betrokkene B] op 3 juli 2013 vanuit Syrië met [betrokkene A] en zegt dat in de brief van de grootste staat dat Dawla (de staat) is gecanceld en dat iedereen naar Jabhat (front) gaat. [betrokkene B] zegt dat hij z’n wapen moet inleveren; kort ervoor was hij nog aan het bewaken en kreeg hij van Baghdadi betaald, wiens naam hij van [betrokkene A] niet mocht noemen. Volgens [betrokkene B] gaat ook de verdachte ([bijnaam verdachte]). Op 7 juli 2013 zegt de verdachte tegen [betrokkene A] dat er ruzie is tussen de groepen, maar “je niet moet afwijken van je doel”. Hij bevestigt aan [betrokkene A] dat de meeste Nederlandse broeders zijn meegegaan. Vervolgens belt de verdachte op 14 juli 2013 met [betrokkene A], die hem vertelt dat zijn broertje [betrokkene B] zich erover beklaagde dat de Emir hen niet goed behandelde, omdat toen zij een veldslag hadden gevoerd en veel buit hadden gemaakt, degenen die lagen te slapen oorlogsbuit kregen. De daarop volgende opmerking van verdachte: “Ja, ik weet, ik was daar ook bij, bij die actie” slaat onmiskenbaar op de veldslag. De verdachte bevestigt vervolgens dat hij naar die ‘andere’ gaat, doelend op Jabhat al-Nusra, zij het dat hij nog wacht op woonruimte. Daarop sluit aan het telefoongesprek van
4 augustus 2013 waarin hij de vraag van [betrokkene A] of hij binnenkort naar die andere gaat, beantwoordt met: “ik ben daar al”. De verdachte voegt toe dat het bij die andere beter is, maar dat hij nog steeds in hetzelfde huis woont.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte in juli 2013 nog streed aan de zijde van ISIL, maar in ieder geval op
4 augustus 2013 was overgestapt naar Jabhat al-Nusra, beide terroristische organisaties.
Een ander in het strijdgebied opgevangen (feit 1B, sub d en feit 1C, sub c)
De verdachte heeft – zoals hiervoor overwogen - in februari/maart 2013 deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende jihadstrijd in Syrië en hij heeft tezamen met onder meer [betrokkene B] vervolgens aan de zijde van (in eerste instantie) ISIL deelgenomen aan de gewapende strijd in Syrië.
Volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte [betrokkene G] uit Den Haag in het strijdgebied in Syrië opgevangen, zij het op verzoek van [betrokkene B] omdat [betrokkene G] verdwaald was.
Blijkens de tapgesprekken deed hij dit overleg met degene die hem tot zijn vertrek naar Syrië heeft aangespoord ([betrokkene A]) en met een andere strijder ([betrokkene B]) in Syrië, waar op dat moment – naar de verdachte wist – werd gestreden, terwijl hij wist dat [betrokkene G] naar Muhajireen Shaam werd gebracht. Tegen die achtergrond acht het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte – los van de gewapende jihadstrijd in Syrië – als een soort vriendendienst de afgeraakte [betrokkene G] in Bab el Hawa wilde oppikken.
Geld verdeeld onder andere strijders (feit 1C, sub e)
De verdachte heeft in telefonisch overleg met [betrokkene A] geld verdeeld onder meer dan tien broeders in Syrië. Nu de verdachte zelf strijder was in Syrië, hij geld verdeelde tezamen met medestrijder [bijnaam betrokkene E] ([betrokkene E]) en in overleg met [betrokkene A] – onder wiens invloed hij naar Syrië is afgereisd en daar is gebleven – € 300,- aan medestrijder [betrokkene B] te geven, acht het hof bewezen dat de verdachte geld onder andere strijders heeft verdeeld.
Conclusie ter zake van feit 1B
Voor een veroordeling ter zake van artikel 96 lid 2 Sr (voorbereidingshandelingen) is vereist dat de dader de handeling(en) onderneemt met het oogmerk om het betreffende misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
Met de bewezenverklaarde feitelijkheden - in onderling verband en samenhang gelezen – heeft de verdachte zichzelf of een (of meer) ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen verschaft tot het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië en derhalve tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven.
Het hof heeft hiervoor al vastgesteld dat de verdachte vooraf op de hoogte moet zijn geweest van de misdrijven die in de gewapende jihadstrijd werden gepleegd en zich (desondanks) heeft laten informeren over de reis naar Syrië en daadwerkelijk is afgereisd. Vervolgens heeft hij een militair trainingskamp gevolgd en heeft hij deelgenomen aan de gewapende strijd in Syrië, waarin die misdrijven worden gepleegd. Daaruit volgt het oogmerk van de verdachte om die misdrijven voor te bereiden of te bevorderen. Door tegen die achtergrond en op verzoek van medestrijder [betrokkene B] [betrokkene G] in strijdgebied in Syrië op te vangen en te begeleiden, heeft de verdachte getracht hem gelegenheid te bieden die misdrijven te plegen. Verdachtes oogmerk was erop gericht dat [betrokkene G] deelnam aan de gewapende jihadstrijd, hetgeen overigens ook is geschied en hem op jonge leeftijd fataal is geworden. Met het verdelen van geld onder de strijders heeft de verdachte middelen trachten te verschaffen, zodat zij aan de gewapende jihadstrijd konden (blijven) deelnemen. De verdachte heeft derhalve beoogd de terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen.
Conclusie ter zake van feit 1C
Artikel 134a Sr ziet op gedragingen die in enig verband staan met een terroristische training. Kwalificatie onder die bepaling is niet mogelijk indien een voldoende verband van die gedragingen met enige vorm van training – waaronder te verstaan: “het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden of technieken” – voor terrorisme ontbreekt.
Naar het oordeel van het hof kan de onder B bewezenverklaarde handeling worden gekwalificeerd als het deelnemen aan een training in de zin van artikel 134a Sr. De verdachte heeft na zijn aankomst in Syrië deelgenomen aan een militair trainingskamp van de rebellengroep Maghlis Shura Mujahideen die bestond uit buitenlandse strijders.
Feit 2
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 en 140a Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen overweegt het hof naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het volgende.
Samenwerken in gestructureerd verband
Het hof stelt voorop dat van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur onder meer kan worden gesproken wanneer twee of meer personen een gezamenlijk doel hebben waarvan de realisering met duurzame samenwerking gediend is.
De medeverdachten hebben zich gezamenlijk ingezet voor het vestigen van ‘het kalifaat’ in Syrië door middel van de gewapende jihadstrijd. Daartoe zetten zij – in samenwerkingsverband – anderen aan af te reizen om zich bij die jihadstrijd in Syrië aan te sluiten. Deze samenwerking om deel te nemen aan de jihadstrijd blijkt uit het volgende.
In de inleiding is reeds overwogen dat [medeverdachte D], [medeverdachte A], [medeverdachte B] en [betrokkene A] ten laatste vanaf de zomer van 2012 achter het voeren van de jihad in Syrië stonden door aan Al Qaida gelieerde strijdgroepen teneinde daar een ‘kalifaat’ te vestigen.
In 2012 werden activiteiten onder de naam [namen], waarbij de islam als totale levenswijze centraal stond, en waaraan in de periode daarvoor ook door [medeverdachte D], [medeverdachte A] en [medeverdachte C] is deelgenomen, ondergebracht in de Stichting [naam] (hierna: de Stichting) opgericht op 12 januari 2012.
Als voorzitter van de Stichting werd ingeschreven bij de Kamer van Koophandel [betrokkene C], als penningmeester
[medeverdachte F] en als secretaris [medeverdachte D].
Er werd op naam van de Stichting een pand gehuurd aan de [adres] in Den Haag en er werd een rekening geopend op naam van de Stichting.
Er werd op de rekening van de Stichting geld ingezameld voor strijders in Syrië en er werd overleg gevoerd over de verdeling van geld ter plaatse.
Een aantal bezoekers van de [adres] in Den Haag,
[betrokkene A] en ook de bestuurders [betrokkene C] en [medeverdachte F] zijn in de ten laste gelegde periode uitgereisd naar het strijdgebied in Syrië.
De naar het oordeel van het hof opruiende website dewarereligie.nl, is vanaf april 2013 als spreekbuis gebruikt om voornoemde boodschap te verspreiden.
[medeverdachte A] was de bouwer en beheerder van de website, die eerder op naam van de Stichting geregistreerd stond. [medeverdachte A] was redacteur en had met betrekking tot die website overleg met [medeverdachte D].
Van de hand van [medeverdachte A] en ook van die van [medeverdachte D] en [medeverdachte B] verschenen bijdragen op de site.
In de loop van 2013 zijn in Den Haag in het openbaar bijenkomsten gehouden waarbij in wisselende samenstellingen [medeverdachte D], [medeverdachte A], [medeverdachte C], [medeverdachte B] en [betrokkene A] aanwezig waren.
Het hof is van oordeel dat de inbreng van de genoemde personen duidt op een zekere werk- dan wel taakverdeling. Sommigen reisden af, sommigen bleven in Nederland om anderen aan te zetten af te reizen naar Syrië om deel te nemen aan de militaire Jihad. [medeverdachte A] was handig op internet, [medeverdachte B] was een gewild spreker en [medeverdachte D] trad graag op als woordvoerder.
Van slechts incidentele samenwerking was geen sprake.
Op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat van een gestructureerde onderlinge samenwerking tussen minimaal twee personen met een duurzaam karakter kan worden gesproken aangezien van die samenwerking binnen de bewezen verklaarde periode is gebleken.
Het hof tekent hierbij nog aan dat de omstandigheid dat niet alle personen van de groep onderling hebben samengewerkt of bekend waren met (al de) andere deelnemers aan de organisatie en met hun bezigheden voor de organisatie niet in de weg staat aan de vaststelling van een gestructureerd samenwerkingsverband.
Zo heeft bijvoorbeeld de verdachte deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië, nadat hij onder invloed van [betrokkene A] was uitgereisd. Hij bleef contact onderhouden met [betrokkene A] over die strijd en het verdelen van geld onder strijders. Dit wordt voldoende geacht om de verdachte als behorend tot de organisatie te beschouwen, hoewel niet is gebleken dat hij met de [medeverdachte D], [medeverdachte A], [medeverdachte B] of [medeverdachte C] samenwerkte.
Al met al is naar het oordeel van het hof sprake van een organisatie als bedoeld in de artikelen 140a en 140 Sr.
Het oogmerk van de organisatie
Het oogmerk van de organisatie was er op gericht om commune en ook terroristische misdrijven te plegen in het streven om een ‘kalifaat’ te vestigen door het voeren van de militaire jihad in Syrië aan de zijde van aan Al Qaida gelieerde strijdgroepen.
De criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr heeft naar het oordeel van het hof de navolgende ten laste gelegde oogmerken gehad:
A) het opruien tot deelname aan de gewapende jihadstrijd in Syrië;
B) het verspreiden van geschriften die daartoe opruien;
E) het werven voor de gewapende jihadstrijd in Syrië en; F) het financieren van de strijd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in het openbaar is opgeruid en dat in het openbaar opruiende teksten, berichten en films zijn verspreid, waarin het martelaarschap in het kader van de gewapende jihadstrijd in Syrië werd verheerlijkt en mede daardoor werd aangezet tot meedoen aan die strijd. Dit heeft in elk geval op social media plaatsgevonden. Verder is actie ondernomen om strijders te werven voor de gewapende strijd en ook om die strijd te financieren.
Verder heeft de criminele organisatie een terroristisch oogmerk gehad in de zin van artikel 140a Sr, namelijk de onder D) ten laste gelegde voorbereiding en/of de bevordering van moord, doodslag en het teweegbrengen van een ontploffing, telkens met een terroristisch oogmerk. Teneinde te kunnen deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië zijn (potentiele) uitreizigers niet alleen – kort gezegd – bewogen om af te reizen naar Syrië, maar hen zijn ook geld, inlichtingen en gelegenheid verschaft om deel te nemen aan die strijd.
Deze bewezenverklaarde oogmerken van de organisatie zijn haar naaste doelen. Van de overige ten laste gelegde oogmerken kan dat niet bewezen worden.
Deelnemen aan de organisatie
De verdachte heeft daadwerkelijk deelgenomen aan een trainingskamp en de gewapende strijd in Syrië. Hij heeft de naar Syrië uitgereisde [betrokkene G] bij de grens opgehaald en heeft over die strijd en het verdelen van geld onder Nederlandse strijders in Syrië contact onderhouden met (in ieder geval) [betrokkene A].
Naar het oordeel van het hof kunnen voornoemde gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvormen, in onderling verband en samenhang bezien, worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het deelnemen aan voornoemde organisatie, het daarin een aandeel hebben en het verwezenlijken van criminele oogmerken van die organisatie dat het niet anders kan zijn dan dat zijn opzet daarop ook gericht is geweest.
De verdachte dient naar het oordeel van het hof dan ook te worden aangemerkt als deelnemer aan die organisatie als bedoeld in de artikelen 140a en 140 Sr.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1B (tweede cumulatief/alternatief): voorbereiding/bevordering van terroristische misdrijven
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september augustus 2013,
te Den Haag, in elk geval in Nederland en/of te in Syrië,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- doodslag gepleegd met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen; en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich of aan anderen heeft trachten te verschaffen; en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
A. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of is afgereisd naar Syrië; en/of
B. deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië; en/of
C. in Syrië deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant(ISIL) en/of Jabhat al-Nusra, althans aan IS(IS) en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat; en/of
D. (vanuit Syrië) (een) ander(en) in het strijdgebied in Syrië gebracht en/of begeleid en/of in het strijdgebied in Syrië opgevangen, dan wel hiervoor zorg gedragen; en/of
E. geld afkomstig van (een) ander(en) verdeeld onder andere strijders, (mede) waardoor deze in staat zijn gesteld in Syrië te blijven en deel te (blijven) nemen aan de gewapende strijd.
EN/OF
1C (derde cumulatief/alternatief) trainen voor terrorisme
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september augustus 2013,
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te in Syrië,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een
misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- doodslag (te) plegen met een terroristisch oogmerk; en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- voorbereiding en/of bevordering van de misdrijven genoemd in artikel 176a Sr jo 157 Sr en/of 288a Sr jo 287 Sr en/of 289 Sr te begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
A. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of is afgereisd naar Syrië; en/of
B. deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië onder meer door zich te bekwamen in het omgaan en/of schieten met vuurwapens en/of zich (verder) bekwaamd in het deelnemen aan dan wel (verder) ingebed raken in een organisatie/groep die de gewapende Jihadistische strijd voert; en/of
C. vanuit Syrië (een) ander(en) in het strijdgebied in Syrië gebracht en/of begeleid en/of in het strijdgebied in Syrië opgevangen, dan wel hiervoor zorg gedragen.
2A (eerste cumulatief/alternatief): deelname aan een terroristische organisatie
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september augustus 2013,
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Irak en/of te in Syrië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit:
- [ medeverdachte D] (geboortedatum) en/of
- [medeverdachte E] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte B] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte A] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte F] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte C] (geboortedatum)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) plegen met een terroristisch oogmerk en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
D. de voorbereiding en/of bevordering van de misdrijven genoemd in artikel 176a Sr jo 157 Sr en/of 288a Sr jo 287 Sr en/of 289 Sr te begaan met een terroristisch oogmerk en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (te) begaan met een terroristisch oogmerk dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
EN/OF
2B (tweede cumulatief/alternatie): deelname aan een criminele organisatie
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 september augustus 2013,
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Irak en/of te in Syrië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit:
- [ medeverdachte D] (geboortedatum) en/of
- [medeverdachte E] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte B] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte A] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte F] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte C] (geboortedatum)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
A. het in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding opruien tot enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt en/of
B. het verspreiden, openlijk tentoon stellen en/of aanslaan en/of het ter verspreiding in voorraad hebben van geschriften en/of afbeeldingen waarin tot enig strafbaar feit of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt en/of
C. het in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap en/of
D. het zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerven of een ander bijbrengen en/of
E. het zonder toestemming van de Koning werven voor de gewapende strijd, terwijl de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van (een) terroristisch(e)
misdrij(f)(ven) inhoudt en/of
F. het financieren van terrorisme en/of
G. opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Voor zijn gedragingen die niet zien op trainingen en wel met betrekking tot artikel 134a Sr zijn bewezenverklaard, zal de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het overige bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1B bewezen verklaarde:
met het oogmerk om
- een in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, te begaan met een terroristisch oogmerk,
- een in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf,
- een in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, te begaan met een terroristisch oogmerk,
voor te bereiden en/of te bevorderen, door gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich of anderen trachten te verschaffen.
Ten aanzien van het onder 1C bewezen verklaarde:
zich kennis en/of vaardigheden bijbrengen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
Ten aanzien van het onder 2A bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Ten aanzien van het onder 2B bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De strafoplegging
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte ter van het onder 1A ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het 1B, 1C, 2A en 2B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot – rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn – een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De advocaten-generaal hebben gevorderd aan de voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
- -
De verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
- -
De verdachte dient zich te melden bij de reclassering;
- -
De verdachte zal geen contact (doen) onderhouden met zijn medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte D], [medeverdachte A], [medeverdachte B], [medeverdachte E] en de veroordeelde [medeverdachte F].
- -
De verdachte zal geen contact (doen) onderhouden met personen met wie hij op de TA gedetineerd is geweest en personen die op de “sanctielijst terrorisme” staan;
- -
Een locatieverbod voor de Nederlandse internationale luchthavens Schiphol, Rotterdam-The Hague Airport, Eelde, Eindhoven en Maastricht-Aachen airport, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Ook dient de verdachte buiten een grens van 2 kilometer van de landsgrenzen te blijven;
- -
Toezicht op de naleving dient te geschieden via elektronisch toezicht;
- -
De verdachte dient een actieve houding te hebben met betrekking tot de factoren woonruimte en financiën;
- -
De verdachte dient, indien de reclassering zulks noodzakelijk acht, mee te werken aan gesprekken met een theoloog.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen worden verklaard. De omstandigheid dat de verdachte gedetineerd heeft gezeten op de Terrorisme Afdeling (hierna: TA) dient naar het oordeel van de advocaten-generaal niet tot strafmatiging te leiden.
Voorts hebben de advocaten-generaal gevorderd dat het hof
– indien het hof aan de verdachte een straf oplegt waarbij een fictieve datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling in zicht komt – de voorlopige hechtenis niet zal opheffen, maar zal schorsen met ingang van de fictieve einddatum.
Standpunten van de verdediging
Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de verdediging – overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen – kort gezegd het volgende aangevoerd.
De verdediging is van oordeel dat een straf in de lijn van de straf die door het gerechtshof Den Haag is opgelegd in een arrest gewezen op 7 juli 2016 (een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 2 jaar voorwaardelijk) meer dan voldoende recht doet aan de feiten van deze zaak en aan de persoon van deze verdachte. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aan de verdachte geen straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk netto deel de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd zal overstijgen. Voorts heeft de verdediging betoogd dat aan de verdachte geen forse voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de vrijheidsbeperkende voorwaarden zoals gevorderd door het openbaar ministerie dient te worden opgelegd.
Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat het hof in strafmatigende zin rekening dient te houden met de omstandigheid dat de verdachte lange tijd gedetineerd heeft gezeten in het TA-regime en met de omstandigheid dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden en/of bevorderen van terroristische misdrijven en aan het trainen voor terroristische misdrijven. Daarnaast heeft hij deelgenomen aan een organisatie die het plegen van (terroristische) misdrijven tot oogmerk had. Dit alles teneinde IS(IS), Al Qaida en daaraan gelieerde strijdgroepen te ondersteunen.
IS(IS), Al Qaida en daaraan gelieerde groepen het Midden-Oosten zijn als terroristische groeperingen gebrandmerkt vanwege hun ongehoord wrede en de samenleving ontwrichtende daden. Zij hebben talloze doden op hun geweten, zijn (mee) verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur en het ondraaglijk lijden en de angsten van velen en zij hebben, in naam van Allah, een bloedige sektarische strijd aangewakkerd. Tot op de dag van vandaag zijn de gevolgen hiervan voelbaar. Het onnoemlijk leed dat hierdoor is veroorzaakt komt natuurlijk niet geheel op het conto van de verdachte en zijn mededaders, maar zij hebben daar wel aan bijgedragen. De verdachte, meer in het bijzonder, door deel te nemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië. Aldus handelende heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd dan wel beoogd te leveren aan de gewelddadige jihadstrijd in Syrië en aldus aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in (de regio van) Syrië. Gelet op het bloedige en angstaanjagende geweld waaraan de terroristische groeperingen zich structureel bezondigen en in het recente verleden hebben bezondigd, moet het afreizen naar Syrië met het doel om daaraan deel te nemen op krachtige wijze worden tegengegaan. Daarom dienen in zaken als die van de verdachte de strafdoelen van vergelding en afschrikking bij de keuze van de strafsoort en de hoogte van de op te leggen straf naar het oordeel van het hof een bepalende rol te spelen.
Het hof constateert dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. Over het ten laste gelegde heeft de verdachte mondjesmaat – telkens zijn verklaring bijsturend – en weinig overtuigend verklaard. Terwijl uit het dossier volgt dat de verdachte een militair trainingskamp volgde, aangesloten was bij aan Al Qaida gelieerde strijdgroepen en deelnam aan de gewapende jihadstrijd, geld onder strijders verdeelde en een jongeman verder Syrië inbracht, heeft hij het hof willen doen geloven dat hij dacht begin 2013 in Syrië – omgeving Aleppo – een rustig leven te kunnen opbouwen en daar daadwerkelijk leefde van een autohandeltje.
De verdachte plaatst de feiten buiten zichzelf, terwijl hij in zijn geloof geradicaliseerd is en vervolgens in Syrië heeft deelgenomen aan de gewapende jihadstrijd.
Hij bagatelliseert daarmee de ernst van de feiten die anderen zoveel leed hebben berokkend.
De verdachte heeft verder geregeld indringend aandacht gevraagd voor zijn deradicaliseringsproces en zijn moeilijke positie op de TA tussen andere verdachten die hem daarop aankijken. Maar de verdachte weigerde vervolgens een Triple onderzoek Pro Justitie om in dat gestelde proces inzicht te verkrijgen.
Vervolgens wil de verdachte wel in het PBC worden opgenomen, spreekt met de psycholoog maar weigert verdere iedere medewerking.
De verdachte spreekt na tussenkomst van de Dienst Justitiële Inrichtingen met een theologische deskundige maar hij constateert dat de verdachte maar beperkte openheid heeft gegeven.
Dit staat de verdachte allemaal vrij, maar draagt bepaald niet bij aan de overtuiging dat de verdachte de vereiste inzet aan de dag zal leggen om zich aan bijzondere voorwaarden te houden. De reclassering eist nu juist dat de verdachte openheid geeft over door de reclassering bepaalde gespreksonderwerpen, zodat zij een inschatting kan maken van de recidive en veiligheidsrisico’s.
Gelet hierop en op de ernst van de feiten zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het hof roept nog in herinnering dat de verdachte zich tijdens zijn schorsing in deze zaak schuldig heeft gemaakt aan een poging woninginbraak.
Het hof heeft bij de op te leggen straf voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, doch niet voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte zijn voorlopige hechtenis voor het overgrote deel heeft doorgebracht op de TA, nog in de tijd dat ‘fasering’ naar afdelingen met meer vrijheden nauwelijks mogelijk was. Inmiddels kan dat wel. Het hof houdt in beperkte mate in strafmatigende zin daarmee rekening.
Met betrekking tot de redelijke termijn overweegt het hof het volgende. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan zes maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen. Voorts heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat in de onderhavige strafzaak op
10 december 2015 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld, waarna de stukken van het geding pas op
21 september 2016 - mitsdien niet binnen zes maanden – ter griffie van het hof zijn binnengekomen. Op 30 maart 2017 heeft een regiezitting plaatsgevonden. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden in de periode van 30 januari 2018 tot en met 6 april 2018. Het onderhavige arrest wordt gewezen op 25 mei 2018. De behandeling van de terechtzitting in hoger beroep is derhalve niet binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld afgerond met een eindarrest. Deze overschrijding is onder meer gelegen in de omvang en de bewerkelijkheid van de zaak, de omstandigheid dat de zaak van de verdachte gelijktijdig met de zaak van vijf medeverdachten behandeld diende te worden en de omstandigheid dat de zaak behandeld diende te worden in een extra beveiligde zittingszaal, welke omstandigheden niet voor rekening van de verdachte kunnen komen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat slechts een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. De eis van de advocaat-generaal doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Het hof zal daarom een hogere straf opleggen. Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, in beginsel een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat de verdachte een groot deel van de voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in het ‘oude regime’ van de TA, zal het hof in plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden opleggen.
Een straf zoals door de verdediging is bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof - indien het hof aan de verdachte een straf oplegt waarbij een fictieve datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling in zicht komt – de voorlopige hechtenis van de verdachte zal schorsen onder voorwaarden met ingang van de fictieve einddatum. De verdediging heeft zich daartegen verzet.
Het hof acht geen termen aanwezig om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen met ingang van de fictieve einddatum. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
De verdediging heeft – overeenkomstig de pleitnotities - verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Gelet op de bewezenverklaring en de hoogte van de op te leggen straf wijst het hof dit verzoek af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1A ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1B, 1C, 2A en 2B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1B, 1C, 2A en 2B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1C (voor zover dat ziet op andere gedragingen dan het deelnemen aan een trainingskamp).
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, met ingang van de fictieve einddatum.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Wijst af het verzoek tot het horen van getuigen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. H.C. Wiersinga en mr. D.M. Thierry,
in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en mr. L.A.M. Karels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 mei 2018.
BIJLAGE A
1A (eerste cumulatief/alternatief): samenspanning tot terroristische misdrijven
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013 te Syrië,
meermalen, althans eenmaal,
heeft samengespannen tot:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- moord te begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- doodslag gepleegd met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte
A. deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende jihadstrijd in Syrië; en/of
B. in Syrië deelgenomen aan de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Jabhat al-Nusra, althans aan IS(IS) en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat; en/of
C. overleg gevoerd over het overstappen van IS(IS) naar Jabhat al-Nusra en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt over het overstappen van IS(IS) naar Jabhat al-Nusra.
EN/OF
1B (tweede cumulatief/alternatief): voorbereiding/bevordering van terroristische misdrijven
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013,
te Den Haag, in elk geval in Nederland en/of te Syrië,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- doodslag gepleegd met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen; en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich of aan anderen heeft trachten te verschaffen; en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
A. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of is afgereisd naar Syrië; en/of
B. deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië; en/of
C. in Syrië deelgenomen en/of bij gedragen aan de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk gevoerd door de (terroristische) organisatie Islamic State (IS) dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant(ISIL) en/of Jabhat al-Nusra, althans
aan IS(IS) en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende jihadstrijd voorstaat; en/of
D. (vanuit Syrië) (een) ander(en) in het strijdgebied in Syrië gebracht en/of begeleid en/of in het strijdgebied in Syrië opgevangen, dan wel hiervoor zorg gedragen; en/of
E. geld afkomstig van (een) ander(en) verdeeld onder andere strijders, (mede) waardoor deze in staat zijn gesteld in Syrië te blijven en deel te (blijven) nemen aan de gewapende strijd.
EN/OF
1C (derde cumulatief/alternatief) trainen voor terrorisme
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013,
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Syrië,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een
misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- doodslag (te) plegen met een terroristisch oogmerk; en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- voorbereiding en/of bevordering van de misdrijven genoemd in artikel 176a Sr jo 157 Sr en/of 288a Sr jo 287 Sr en/of 289 Sr te begaan met een terroristisch oogmerk; en/of
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
A. zich laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en/of is afgereisd naar Syrië; en/of
B. deelgenomen aan een trainingskamp ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië onder meer door zich te bekwamen in het omgaan en/of schieten met vuurwapens en/of zich (verder) bekwaamd in het deelnemen aan dan wel (verder) ingebed raken in een organisatie/groep die de gewapende Jihadistische strijd voert; en/of
C. vanuit Syrië (een) ander(en) in het strijdgebied in Syrië gebracht en/of begeleid en/of in het strijdgebied in Syrië opgevangen, dan wel hiervoor zorg gedragen.
Artikel 134a Wetboek van Strafrecht
2A (eerste cumulatief/alternatief): deelname aan een terroristische organisatie
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013,
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Irak en/of te Syrië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit:
- [ medeverdachte D] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte E] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte B] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte A] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte F] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte C] (geboortedatum)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) plegen met een terroristisch oogmerk en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
D. de voorbereiding en/of bevordering van de misdrijven genoemd in artikel 176a Sr jo 157 Sr en/of 288a Sr jo 287 Sr en/of 289 Sr te begaan met een terroristisch oogmerk en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (te) begaan met een terroristisch oogmerk dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Artikel 140a Wetboek van Strafrecht
EN/OF
2B (tweede cumulatief/alternatie): deelname aan een criminele organisatie
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 september 2013,
te Den Haag en/of elders in Nederland en/of te Irak en/of te Syrië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit:
- [ medeverdachte D] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte E] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte B] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte A] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte F] (geboortedatum) en/of
- [ medeverdachte C] (geboortedatum)
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
A. het in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding opruien tot enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt en/of
B. het verspreiden, openlijk tentoon stellen en/of aanslaan en/of het ter verspreiding in voorraad hebben van geschriften en/of afbeeldingen waarin tot enig strafbaar feit of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, terwijl het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt en/of
C. het in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap en/of
D. het zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerven of een ander bijbrengen en/of
E. het zonder toestemming van de Koning werven voor de gewapende strijd, terwijl de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van (een) terroristisch(e)
misdrij(f)(ven) inhoudt en/of
F. het financieren van terrorisme en/of
G. opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977.
Artikel 140 Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑05‑2018
Ibid. blz. 30. Zie ook: www.memri.org, January 24, 2012. New Jihad Group in Syria Announces Its Establishment. “A new jihad group, Jabhat Al Nusra Li-Ahl Al-Sham, (….) whose goal is to topple the Syrian regime, has released a video announcing its establishment. The 16 minute video, wich was produced by the group’s media company Al-Manara Al-Baida, was posted January 24, 2012 on the jihadi forum Shumoukh Al-Islam after a two day promotion campaign that included large banners and a countdown to the release.”
Report of the IICISAR, A/HRC/25/65, d.d. 12.02.2014, p. 8.