Gelet op de bewezenverklaring zou de kwalificatie van beide feiten moeten luiden: medeplegen van … De Hoge Raad kan de kwalificatie verbeterd lezen.
HR, 18-02-2014, nr. 12/01610
ECLI:NL:HR:2014:350, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-02-2014
- Zaaknummer
12/01610
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:350, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2318, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:2318, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:350, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑11‑2012
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2014/280 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2014-0086
NbSr 2014/150 met annotatie van mr. P.W. van der Kruijs
NbSr 2014/150 met annotatie van mr. P.W. van der Kruijs
Uitspraak 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Falende klacht m.b.t. uos over betrouwbaarheid getuigenverklaringen.
Partij(en)
18 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/01610
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 2012, nummer 22/004923-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 14 juni 2007 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1], hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. hij op 15 juni 2007 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"4. De getuigenverklaring van [getuige 1] ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010. Deze verklaring houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Ik heb de woning aan de [a-straat 1] in april 2007 betrokken. Ongeveer twee weken later is de bouw van het hof op zolder begonnen. [verdachte] heeft het gebouwd. De plantjes gingen er in mei 2007 in. De kwekerij aan de [a-straat 1] werd verzorgd door [verdachte].
5. De getuigenverklaring van [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010. Deze verklaring houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Ik heb [verdachte] in het voorjaar van 2007 ontmoet. Ik heb hem wel eens gezien in de [a-straat 1]. Hij kwam dan koffie drinken en mannendingen doen.
6. Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 17 juni 2007, van de politie Hollands Midden, nummer PL1633/07-121658. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 102 t/m 105):
als de op 17 juni 2007 afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik ben woonachtig aan de [a-straat 1] te Alphen aan den Rijn. [verdachte] is degene die zorg draagt voor het voeren en onderhouden van de planten op het adres waar de hennepkwekerij is. [verdachte] is tot nu toe elke dag in de [a-straat 1] geweest om voor de planten te zorgen."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ten onrechte heeft de rechtbank eerdergenoemde verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs gebezigd; die verklaringen zijn immers onbetrouwbaar:
- De verklaringen van [getuige 1]
Bij de politie heeft [getuige 1] (pag. 86 van PL 1634/07-006155) aangegeven dat [betrokkene 1] een timmerman had ingehuurd om alles te maken voor de plantage op de zolder van de woning aan de [a-straat 1] te Alphen a/d Rijn. Letterlijk heeft [getuige 1] vervolgens het volgende verklaard:
"Ik ken de naam niet van de timmerman. Dit was een lange man 25-26 jr. oud met lang donkerblond haar. Het was een Nederlander, hij reed in een blauwe Opel Astra, zonder opvallende kenmerken".
Zoals Uzelf hier en nu kunt waarnemen is cliënt niet lang (hij is 1 meter 75), doch heeft cliënt bovenal geen lang donkerblond haar, maar kort donker haar, passend bij zijn Marokkaanse afkomst!
Oftewel: het signalement, gegeven door [getuige 1], past volstrekt niet bij cliënt.
Op pag. 88 van datzelfde proces-verbaal heeft [getuige 1] verklaard:
"De werkzaamheden van de kwekerij lagen in handen van [betrokkene 1]".
en
"[betrokkene 1] hield de kwekerij bij. Af en toe deed ik dat ook. Wij deden het onderhoud en de werkzaamheden een beetje samen, alleen [betrokkene 1] meer".
Diezelfde [getuige 1] heeft echter op pag. 104 dienaangaande anders verklaard, namelijk:
"[verdachte] is degene die zorgdraagt voor het voeren en het onderhouden van de planten. Dit doet hij dan op elk adres waar een hennepkwekerij is".
Oftewel: hier wijkt [getuige 1] weer af van hetgeen hij op dit punt eerder heeft verklaard.
Verder: [getuige 1] heeft (op pag. 87 en 88) verklaard dat de elektrische installatie is aangelegd door "deels de timmerman voor de aanleg en [betrokkene 1] voor de elektrische zaken". Desalniettemin heeft diezelfde [getuige 1] (pag. 89) verklaard: "de stroom liep achter de kast om en was aangelegd door een man. Hij werkt bij de NUON. Het was een blanke man, ongeveer 22 jr oud, vrij lang postuur, lichtblond haar".
Niet alleen spreekt [getuige 1] zich op dit punt tegen, dit signalement lijkt veeleer te passen bij het signalement dat hiervoor al is genoemd en dat (het zij herhaald) in het geheel niet op cliënt van toepassing is.
Gehoord als getuige ter zitting van 9 september 2010 heeft [getuige 1] verklaard dat hij met cliënt goed kon opschieten. In reactie op de vraag hoe dat zich dan verhoudt met de beweringen van [getuige 1] dat hij door cliënt werd bedreigd, slaagt [getuige 1] er niet in met een adequaat antwoord te komen.
[getuige 1] is toen ook voorgehouden dat hij tegenstrijdig had verklaard met betrekking tot de aanleg van elektriciteit: [getuige 1] had ter zitting namelijk verklaard dat de man die de stroom had omgelegd was geregeld door [betrokkene 2], terwijl hij bij de politie had verklaard dat de elektriciteit deels door "de timmerman" en deels door "[betrokkene 1]" was aangelegd. Dan komt [getuige 1] met nadere uitleg, inhoudende dat het regelen van de stroom op de [a-straat 1] best ingewikkeld was, om welke reden "die man uit Leiden" (dus niet cliënt) er door [betrokkene 2] is bijgehaald. Hoe dan ook, de onvermijdelijke constatering is dat [getuige 1] op dit punt een tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd.
Het bovenstaande had de rechtbank moeten brengen tot de conclusie dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs."
2.3.2.
Dienaangaande heeft het Hof in een "nadere bewijsoverweging" als volgt overwogen en beslist:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, een en ander zoals omschreven in zijn ter terechtzitting overgelegde en in kopie aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Ter adstructie van zijn standpunt heeft hij aangevoerd - kort gezegd - dat, nu de verklaringen afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn, deze niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Daarenboven is hetgeen door [getuige 2] bij de politie is verklaard niet haar eigen waarneming geweest.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Op 15 juni 2007 heeft de politie op de zolder van het pand aan de [a-straat 1] te Alphen aan den Rijn een hennepkwekerij met 420 hennepplanten aangetroffen.
De bewoner van dit pand, medeverdachte [getuige 1], heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg onder ede verklaard dat de verdachte de hennepkwekerij op zolder heeft gebouwd, daarenboven droeg de verdachte zorg voor kwekerij.
[getuige 2] heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg onder ede verklaard dat zij de verdachte in het voorjaar van 2007 heeft ontmoet en dat hij na zijn werk wel eens langs kwam op de [a-straat 1]. Hij kwam dan koffie drinken.
Verdachte heeft steeds ontkend iets met de hennepkwekerijen te maken te hebben gehad, en gezegd dat hij [getuige 2] niet persoonlijk kent, maar wel van gezicht. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij het adres [a-straat 1] alleen uit de verhalen van de coffeeshop kent. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens koffie heeft gedronken in het pand aan de [a-straat 1] en dat hij een timmerbedrijf heeft. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij bij [getuige 1] in zijn tuin een schutting en een hok voor een beest heeft geplaatst.
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg niet ongeloofwaardig, nu deze onder ede in aanwezigheid van de (toenmalige) raadsvrouw van de verdachte en de verdachte zelf zijn afgelegd.
Naar 's Hofs oordeel zijn, gezien de tegenstrijdigheid en tegen de achtergrond van de verklaringen afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2], de verklaringen afgelegd door de verdachte ongeloofwaardig. Gelet op het vorenoverwogene, in onderling samenhang bezien, is het aannemelijk dat de verdachte betrokken is geweest bij het opbouwen van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1]. Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen."
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] zonder daarvoor een toereikende motivering te geven.
3.2.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is weergegeven heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] omtrent de bouw en de inrichting van de hennepkwekerij onbetrouwbaar zijn. In weerwil daarvan heeft het Hof de door [getuige 1] ter terechtzitting in eerste aanleg daaromtrent als getuige afgelegde verklaring niet ongeloofwaardig geacht en voor het bewijs bruikbaar geacht (bewijsmiddel 4). Daarbij heeft het Hof in het bijzonder betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de andersluidende lezing van de verdachte niet in overeenstemming kan worden gebracht met de verklaring van de getuige [getuige 2] en de omstandigheid dat zowel de verklaring van [getuige 1] als die van [getuige 2] onder ede is afgelegd in aanwezigheid van de raadsvrouwe van de verdachte en de verdachte zelf. Een en ander stond het Hof vrij, gelet op de vrijheid welke de rechter die over de feiten oordeelt, heeft ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal. Anders dan het middel wil, voldoen 's Hofs overwegingen hiermee aan het motiveringsvoorschrift van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv en noopte die bepaling het Hof niet tot een nadere motivering.
3.3.
De klacht faalt.
3.4.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014.
Conclusie 26‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Falende klacht m.b.t. uos over betrouwbaarheid getuigenverklaringen.
Nr. 12/01610 Zitting: 26 november 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij arrest van 20 februari 2012 de verdachte ter zake van 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, en 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”1.veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 1 februari 2007 tot en met 14 juni 2007 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1], hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 15 juni 2007 te Alphen aan den Rijn tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010. Deze verklaring houdt onder in - zakelijk weergegeven -:
Ik heb wel eens koffiegedronken op de [a-straat 1]. Vanaf begin 2007 heb ik een eigen timmerbedrijf. Ik heb bij [getuige 1] een schutting en een hok voor een beest geplaatst.
2. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 juni 2007, van de politie Hollands Midden, nummer RE-VM-91-2007, met als bijlage een fotomap. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 31 t/m 53): Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 15 juni 2007 trof ik in de [a-straat 1] te Alphen aan den Rijn op de zolderverdieping in een dichte ruimte een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Als in dit proces-verbaal wordt gesproken over hennepkwekerij en/of hennepplanten, hennepstekjes en/of hennepresten kan ik meedelen dat ik dit herkende aan de mij bekende kleur en vormgeving en dat ik daarbij de mij bekende, typische, geur. Na telling zag ik dat er 420 hennepplanten in de ruimte aanwezig waren. Gezien mijn bevindingen in de open en dichte ruimte op de zolderverdieping, zoals afval, gebruikte (stek)potjes en resten op de trap, is het voor mij aannemelijk dat hier al een eerdere oogst is geweest. Verder trof ik in kamers op de eerste verdieping zeven zakken aarde en diverse goederen en apparaten aan, die kennelijk bestemd zijn voor de inrichting van een kwekerij.
3. Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 25 juli 2007, van de politie Hollands Midden, nummer PL1633/07-153189. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 22 t/m 30): Als de op 25 juli 2007 afgelegde verklaring van [betrokkene 3], namens N.V. Continuon Netbeheer:
Ik ben in dienst van N.V. Nuon Monitoring, afdeling Energiefraude, en uit hoofde van mijn functie bevoegd om namens N.V. Continuon Netbeheer aangifte te doen. Op 15 juni 2007 heeft een fraudespecialist van Nuon een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in de [a-straat 1] 6 te Alphen aan den Rijn. Uit het onderzoek is gebleken dat daar een hennepkwekerij was ingericht in de periode van in ieder geval maart 2007 tot 15 juni 2007.
4 . De getuigenverklaring van [getuige 1] ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010. Deze verklaring houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Ik heb de woning aan de [a-straat 1] 6 in april 2007 betrokken. Ongeveer twee weken later is de bouw van het hof op zolder begonnen. [verdachte] heeft het gebouwd. De plantjes gingen er in mei 2007 in. De kwekerij aan de [a-straat 1] werd verzorgd door [verdachte].
5. De getuigenverklaring van [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010. Deze verklaring houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Ik heb [verdachte] in het voorjaar van 2007 ontmoet. Ik heb hem wel eens gezien in de [a-straat 1]. Hij kwam dan koffie drinken en mannendingen doen.
6. Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 17 juni 2007, van de politie Hollands Midden, nummer PL1633/07-121658. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 102 t/m 105) : Als de op 17 juni 2007 afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik ben woonachtig aan de [a-straat 1] te Alphen aan den Rijn. [verdachte] is degene die zorg draagt voor het voeren en onderhouden van de planten op het adres waar de hennepkwekerij is. [verdachte] is tot nu toe elke dag in de [a-straat 1] geweest om voor de planten te zorgen.”
6. Voorts heeft het hof ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, een en ander zoals omschreven in zijn ter terechtzitting overgelegde en in kopie aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Ter adstructie van zijn standpunt heeft hij aangevoerd - kort gezegd - dat, nu de verklaringen afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn, deze niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Daarenboven is hetgeen door [getuige 2] bij de politie is verklaard niet haar eigen waarneming geweest.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Op 15 juni 2007 heeft de politie op de zolder van het pand aan de [a-straat 1] te Alphen aan den Rijn een hennepkwekerij met 420 hennepplanten aangetroffen.
De bewoner van dit pand, medeverdachte [getuige 1], heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg onder ede verklaard dat de verdachte de hennepkwekerij op zolder heeft gebouwd, daarenboven droeg de verdachte zorg voor kwekerij.
[getuige 2] heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg onder ede verklaard dat zij de verdachte in het voorjaar van 2007 heeft ontmoet en dat hij na zijn werk wel eens langs kwam op de [a-straat 1]. Hij kwam dan koffie drinken.
Verdachte heeft steeds ontkend iets met de hennepkwekerijen te maken te hebben gehad, en gezegd dat hij [getuige 2] niet persoonlijk kent, maar wel van gezicht. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij het adres [a-straat 1] alleen uit de verhalen van de coffeeshop kent. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens koffie heeft gedronken in het pand aan de [a-straat 1] en dat hij een timmerbedrijf heeft. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij bij [getuige 1] in zijn tuin een schutting en een hok voor een beest heeft geplaatst.
Naar het oordeel van het hof zijn de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg niet ongeloofwaardig, nu deze onder ede in aanwezigheid van de (toenmalige) raadsvrouw van de verdachte en de verdachte zelf zijn afgelegd.
Naar 's-Hofs oordeel zijn, gezien de tegenstrijdigheid en tegen de achtergrond van de verklaringen afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2], de verklaringen afgelegd door de verdachte ongeloofwaardig. Gelet op het vorenoverwogene, in onderling samenhang bezien, is het aannemelijk dat de verdachte betrokken is geweest bij het opbouwen van de hennepkwekerij aan de [a-straat 1]. Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen.”
7. In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats aangevoerd dat het hof ten onrechte de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg (bewijsmiddel 1) tot het bewijs heeft gebezigd, nu deze verklaring niet redengevend is voor de bewezenverklaring. In de tweede plaats wordt geklaagd dat het hof ten onrechte de getuigenverklaring van [getuige 2], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg (bewijsmiddel 5) tot het bewijs heeft gebezigd nu deze verklaring evenmin redengevend is voor de bewezenverklaring. In de derde plaats wordt geklaagd dat het hof ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de getuigenverklaringen van [getuige 1] (bewijsmiddelen 4 en 6) nu deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en het hof ontoereikend heeft gerespondeerd op een daaromtrent gevoerd verweer. De steller van het middel voert voorts nog aan dat de verklaringen van [getuige 1] geen bevestiging vinden in de overige bewijsmiddelen en dat de verklaringen van [getuige 2] niet als een dergelijke bevestiging kunnen gelden, nu zij slechts heeft verklaard over hetgeen zij van [getuige 1] heeft gehoord.
8. Het hof heeft de in de bewijsmiddelen 1 en 5 vervatte verklaringen van de verdachte en van de getuige [getuige 2] kennelijk enkel tot het bewijs gebezigd om te onderbouwen dat de verdachte (in de bewezenverklaarde periode) wel eens in de woning / op het adres kwam waar de hennepplanten zijn aangetroffen. Redengevende kracht kan aan deze verklaringen dus niet worden ontzegd. De eerste en tweede klacht falen.
9. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi het volgende aangevoerd:
“Ten onrechte heeft de rechtbank eerdergenoemde verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs gebezigd; die verklaringen zijn immers onbetrouwbaar:
- De verklaringen van [getuige 1]
Bij de politie heeft [getuige 1] (pag. 86 van PL 1634/07-006155) aangegeven dat [betrokkene 1] een timmerman had ingehuurd om alles te maken voor de plantage op de zolder van de woning aan de [a-straat 1] te Alphen a/d Rijn. Letterlijk heeft [getuige 1] vervolgens het volgende verklaard:
"Ik ken de naam niet van de timmerman. Dit was een lange ma, 25-26jr. oud met lang donkerblond haar. Het was een Nederlander, hij reed in een blauwe Opel Astra, zonder opvallende kenmerken".
Zoals Uzelf hier en nu kunt waarnemen is cliënt niet lang (hij is 1 meter 75), doch heeft cliënt bovenal geen lang donkerblond haar, maar kort donker haar, passend bij zijn Marokkaanse afkomst!
Oftewel: het signalement, gegeven door [getuige 1], past volstrekt niet bij cliënt.
Op pag. 88 van datzelfde proces-verbaal heeft [getuige 1] verklaard:
"De werkzaamheden van de kwekerij lagen in handen van [betrokkene 1]".
en
"[betrokkene 1] hield de kwekerij bij. Af en toe deed ik dat ook. Wij deden het onderhoud en de werkzaamheden een beetje samen, alleen [betrokkene 1] meer".
Diezelfde [getuige 1] heeft echter op pag. 104 dienaangaande anders verklaard, namelijk:
"[verdachte] is degene die zorgdraagt voor het voeren en het onderhouden van de planten. Dit doet hij dan op elk adres waar een hennepkwekerij is".
Oftewel: hier wijkt [getuige 1] weer af van hetgeen hij op dit punt eerder heeft verklaard.
Verder: [getuige 1] heeft (op pag. 87 en 88) verklaard dat de elektrische installatie is aangelegd door "deels de timmerman voor de aanleg en [betrokkene 1] voor de elektrische zaken". Desalniettemin heeft diezelfde [getuige 1] (pag. 89) verklaard: "de stroom liep achter de kast om en was aangelegd door een man. Hij werkt bij de NUON. Het was een blanke man, ongeveer 22 jr oud, vrij lang postuur, lichtblond haar".
Niet alleen spreekt [getuige 1] zich op dit punt tegen, dit signalement lijkt veeleer te passen bij het signalement dat hiervoor al is genoemd en dat (het zij herhaald) in het geheel niet op cliënt van toepassing is.
Gehoord als getuige ter zitting van 9 september 2010 heeft [getuige 1] verklaard dat hij met cliënt goed kon opschieten. In reactie op de vraag hoe dat zich dan verhoudt met de beweringen van [getuige 1] dat hij door cliënt werd bedreigd, slaagt [getuige 1] er niet in met een adequaat antwoord te komen.
[getuige 1] is toen ook voorgehouden dat hij tegenstrijdig had verklaard met betrekking tot de aanleg van elektriciteit: [getuige 1] had ter zitting namelijk verklaard dat de man die de stroom had omgelegd was geregeld door [betrokkene 2], terwijl hij bij de politie had verklaard dat de elektriciteit deels door "de timmerman" en deels door "[betrokkene 1]" was aangelegd. Dan komt [getuige 1] met nadere uitleg, inhoudende dat het regelen van de stroom op de [a-straat 1] best ingewikkeld was, om welke reden "die man uit Leiden" (dus niet cliënt) er door [betrokkene 2] is bijgehaald. Hoe dan ook, de onvermijdelijke constatering is dat [getuige 1] op dit punt een tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd.
Het bovenstaande had de rechtbank moeten brengen tot de conclusie dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs.
- De verklaringen van [getuige 2]
heeft op pagina 112 van het proces-verbaal nr. PL1634/07-006155 de volgende vraag gesteld gekregen: "U vraagt mij naar de man die over de vloer kwam op de [a-straat 1]. U zegt dat dit een neger is". In haar antwoord verwijst zij dan naar cliënt, hetgeen al (tenminste) merkwaardig is aangezien cliënt wel een Marokkaan, doch geen neger is.
Vervolgens heeft [getuige 2] het volgende verklaard:
"Het Iijkt mij dat deze [verdachte] de boel heeft gemaakt op zolder, hij kwam er heel vaak. Achteraf denk ik dat hij er dus meer mee te maken heeft"
(onderstrepingen door raadsman).
Oftewel: [getuige 2] weet niets met zekerheid. Er is sprake van veronderstellingen, gissingen en conclusies achteraf, die ook nog eens op niets zijn gebaseerd.
In dat verband is haar verklaring, afgelegd ter zitting van 9 september 2010, veelzeggend (en ontluisterend). [getuige 2] heeft toen immers (o.a.) het volgende verklaard:
"Het zou best wel veel invloed op mijn verhoor kunnen hebben gehad dat ik toen geen medicijnen had. Ik heb mij wel schuldig gemaakt aan meepraten met de politie, omdat ik ook zo radeloos was. Alles wat ik daar verteld heb, heb ik gehoord van [getuige 1]. Ik ken [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [verdachte] alleen van 'Hoi' en 'Doei'. De informatie die ik heb gegeven was naar waarheid, maar ik weet niet of het echt de waarheid is" (onderstreping door raadsman).
en
"Ik heb van [getuige 1] gehoord dat de kwekerij aan de Klepperman al twee jaar in gebruik was. Ik heb alles van [getuige 1] gehoord. ...Ik heb alles van één kant gehoord, maar ik weet niet of dat de waarheid is".
en
"Ik heb [verdachte] in het voorjaar van 2007 ontmoet op de Klepperman. Ik heb mij voorgesteld en hij ook. Verder waren er geen bijzonderheden. Ik heb niet gezien dat [verdachte] de kwekerij in de [a-straat 1] heeft opgezet. Ik heb hem daar weleens gezien. Hij kwam na zijn werk weleens langs met zijn bus. Hij kwam er dan koffie drinken en mannendingen doen. Het zou kunnen dat hij een schutting heeft gemaakt in de tuin. Ik weet het niet meer. Ik weet het echt niet meer of hij naar klusprogramma's op televisie kwam kijken, het zou goed kunnen. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard (P. 112 van het proces-verbaal): "Het lijkt mij dat [verdachte] de boel heeft gemaakt op zolder". Ik heb het niet zelf gezien, daarom zei ik ook "het lijkt mij".
Gelet op die verklaring kan er toch maar echt één conclusie zijn: de verklaringen van [getuige 2] zijn voor het bewijs volstrekt maar dan ook volstrekt onbruikbaar. Hoe de rechtbank in het bestreden vonnis heeft kunnen overwegen dat de verklaringen van [getuige 2] een bevestiging van de verklaring(en) van [getuige 1] inhouden, is werkelijk onbegrijpelijk.”
10. Het hof is bij de verwerping van dit betrouwbaarheidsverweer in het geheel niet op de argumenten van de raadsman ingegaan. Het hof heeft zijn oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet ongeloofwaardig zijn blijkens zijn bewijsoverweging enkel gegrond op de omstandigheid dat deze verklaringen onder ede in aanwezigheid van de (toenmalige) raadsvrouw van de verdachte en de verdachte zelf zijn afgelegd. Dat argument kan echter ’s hofs oordeel, zeker in het licht van het gevoerde verweer, niet dragen. Het hof heeft dus ontoereikend op het gevoerde betrouwbaarheidsverweer gerespondeerd. Nu het hof de verklaringen van [getuige 1] tot het bewijs heeft gebezigd is daarmee tevens de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
11. Het middel is terecht voorgesteld.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑11‑2013
Beroepschrift 05‑11‑2012
In 't Veen Advocaten
cassatieschriftuur
Aan de
HOGE RAAD
der
NEDERLANDEN
Zaaknummer: S 12/01610
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats];
Dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 20 februari 2012, het volgende middel van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. Met name is artikel 359 lid 3 Sv geschonden, doordat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting:
De bewezenverklaring is onvoldoende met redenen omkleed op grond van het navolgende:
I
Ten onrechte heeft het hof de verklaring van rekwirant van cassatie, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010, voor het bewijs gebezigd.
Die verklaring houdt immers niets meer in dan dat rekwirant van cassatie ‘op de [a-straat]’ weleens ‘koffie heeft gedronken’ en ‘bij [getuige 1] een schutting en een hok voor een beest’ heeft geplaatst.
Die activiteiten hebben evenwel met de bewezenverklaarde feiten in het geheel niets van doen; elke relatie daarmee ontbreekt.
II
Het hof heeft voorts, evenzeer ten onrechte, de getuigenverklaring van [getuige 2], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010, voor het bewijs gebruikt.
(Ook) die verklaring houdt immers niets in met betrekking tot de bewezen-verklaarde feiten; de getuige heeft rekwirant van cassatie ‘weleens gezien in de [a-straat]’, waar hij, aldus de getuige, ‘dan koffie kwam drinken en mannendingen doen’. (Ook) uit deze verklaring volgt derhalve niet dat rekwirant van cassatie de verweten en bewezen verklaarde gedragingen heeft verricht.
III
Het hof heeft ten onrechte gebruik gemaakt van de getuigenverklaring van [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 september 2010, als ook van de verklaring van diezelfde [getuige 1], op 17 juni 2007 afgelegd tegenover de politie en terug te vinden op pags 102 t/m 105 van proces-verbaal nr. PL1633/07-121658.
Die verklaringen van [getuige 1] zijn immers onbetrouwbaar, dit op de gronden bij gelegenheid van het pleidooi ter zitting van 6 februari 2012 namens rekwirant van cassatie aangevoerd.
Rekwirant van cassatie wijst op hetgeen de pleitnota van zijn raadsman dienaangaande inhield:
‘Ten onrechte heeft de rechtbank eerdergenoemde verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs gebezigd; die verklaringen zijn immers onbetrouwbaar:
— De verklaringen van [getuige 1]
Bij de politie heeft [getuige 1] (pag. 86 van PL 1634/07-006155) aangegeven dat [betrokkene 1] een timmerman had ingehuurd om alles te maken voor de plantage op de zolder van de woning aan de [a-straat] [1] te [a-plaats]. Letterlijk heeft [getuige 1] vervolgens het volgende verklaard:
‘Ik ken de naam niet van de timmerman. Dit was een lange ma, 25–26 jr. oud met lang donkerblond haar. Het was een Nederlander, hij reed in een blauwe Opel Astra, zonder opvallende kenmerken’.
Zoals Uzelf hier en nu kunt waarnemen is cliënt niet lang (hij is 1 meter 75). doch heeft cliënt bovenal geen lang donkerblond haar, maar kort donker haar, passend bij zijn Marokkaanse afkomst!
Oftewel: het signalement, gegeven door [getuige 1], past volstrekt niet bij cliënt.
Op pag. 88 van datzelfde proces-verbaal heeft [getuige 1] verklaard:
‘De werkzaamheden van de kwekerij lagen in handen van [betrokkene 1]’.
en
‘[betrokkene 1] hield de kwekerij bij. Af en toe deed ik dat ook. Wij deden het onderhoud en de werkzaamheden een beetje samen, alleen [betrokkene 1] meer’.
Diezelfde [getuige 1] heeft echter op pag. 104 dienaangaande anders verklaard, namelijk:
‘[verdachte] is degene die zorgdraagt voor het voeren en het onderhouden van de planten. Dit doet hij dan op elk adres waar een hennepkwekerij is’.
Oftewel: hier wijkt [getuige 1] weer af van hetgeen hij op dit punt eerder heeft verklaard.
Verder: [getuige 1] heeft (op pag. 87 en 88) verklaard dat de elektrische installatie is aangelegd door ‘deels de timmerman voor de aanleg en [betrokkene 1] voor de elektrische zaken’. Desalniettemin heeft diezelfde [getuige 1] (pag. 89) verklaard:
‘de stroom liep achter de kast om en was aangelegd door een man. Hij werkt bij de NUON. Het was een blanke man, ongeveer 22 jr oud, vrij lang postuur, lichtblond haar’.
Niet alleen spreekt [getuige 1] zich op dit punt tegen, dit signalement lijkt veeleer te passen bij het signalement dat hiervoor al is genoemd en dat (het zij herhaald) in het geheel niet op cliënt van toepassing is.
Gehoord als getuige ter zitting van 9 september 2010 heeft [getuige 1] verklaard dat hij met cliënt goed kon opschieten. In reactie op de vraag hoe dat zich dan verhoudt met de beweringen van [getuige 1] dat hij door cliënt werd bedreigd, slaagt [getuige 1] er niet in met een adequaat antwoord te komen.
[getuige 1] is toen ook voorgehouden dat hij tegenstrijdig had verklaard met betrekking tot de aanleg van elektriciteit: [getuige 1] had ter zitting namelijk verklaard dat de man die de stroom had omgelegd was geregeld door [betrokkene 2], terwijl hij bij de politie had verklaard dat de elektriciteit deels door ‘de timmerman’ en deels door ‘[betrokkene 1]’ was aangelegd. Dan komt [getuige 1] met nadere uitleg, inhoudende dat het regelen van de stroom op de [a-straat] best ingewikkeld was, om welke reden ‘die man uit Leiden’ (dus niet cliënt) er door [betrokkene 2] is bijgehaald. Hoe dan ook, de onvermijdelijke constatering is dat [getuige 1] op dit punt een tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd.
Het bovenstaande had de rechtbank moeten brengen tot de conclusie dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs.’
Gelet op het voorgaande had het hof die verklaringen van [getuige 1] niet voor het bewijs mogen bezigen.
Weliswaar heeft het hof, gelet op de betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van diezelfde [getuige 1] door de raadsman van (thans) rekwirant van cassatie, in een nadere bewijsoverweging uiteen gezet om welke reden(en) de verklaringen van [getuige 1] (toch) geloofwaardig werden geacht door het hof, doch de door het hof aangevoerde redenen zijn niet toereikend.
Die redenen zijn daarin gelegen dat de verklaringen van [getuige 1] en van [getuige 2], afgelegd ter zitting van 9 september 2010 in eerste aanleg, onder ede en in aanwezigheid van de (toenmalige) raadsvrouw van de verdachte en de verdachte zelf zijn afgelegd. Voorts acht het hof, ‘gezien de tegenstrijdigheid en tegen de achtergrond van de verklaringen afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2], de verklaringen afgelegd door de verdachte ongeloofwaardig’. Gelet op die omstandigheden is, aldus nog steeds het hof, ‘het aannemelijk’ dat rekwirant van cassatie betrokken is geweest bij het opbouwen van de hennepkwekerij aan de [a-straat].
De omstandigheid dat de verklaring van [getuige 1] d.d. 9 september 2010 onder ede is afgelegd, in aanwezigheid van de (toenmalige) raadsvrouw van rekwirant van cassatie, doet er niet toe, kan althans de verwerping van het onbetrouwbaarheidsverweer niet (mede) dragen. Het hof ziet er immers volledig aan voorbij dat ook onder ede nog steeds in strijd met de waarheid kan worden verklaard, zoals in casu. Niet voor niets ook bevat artikel 207 Wetboek van Strafrecht de strafbaarstelling van meineed.
Temeer gelet op al hetgeen namens rekwirant van cassatie aangaande de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] bij pleidooi in hoger beroep is aangevoerd, is deze overweging van het hof volstrekt onvoldoende.
De al dan niet aanwezigheid van de (toenmalige) raadsvrouw van rekwirant van cassatie doet er evenmin toe; het is immers uitsluitend [getuige 1] zelf die bepaalt onder ede al dan niet conform de waarheid te (willen) verklaren.
Het hof heeft voorts overwogen dat rekwirant van cassatie tegenstrijdig heeft verklaard. Immers, rekwirant van cassatie heeft, aldus het hof, aanvankelijk verklaard dat hij het adres [a-straat] alleen uit de verhalen van de coffeeshop kende, terwijl hij ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard dat hij weleens koffie heeft gedronken in het pand aan de [a-straat] en dat hij een timmerbedrijf heeft. Het komt rekwirant van cassatie voor dat het hof, dat kennelijk per se tot een bewezenverklaring wenste te komen, heeft gezocht naar een stok om de hond te kunnen slaan. Immers, indien al sprake is van een tegenstrijdigheid in de verklaringen van rekwirant van cassatie valt deze onmiskenbaar in het niet tegenover de diverse, essentiële tegenstrijdigheden in de verklaringen van [getuige 1], terwijl die verklaringen van [getuige 1] door geen enkel ander bewijsmiddel worden bevestigd. Met name ook de verklaringen van [getuige 2] kunnen niet gelden als een bevestiging van de verklaring van [getuige 1], nu immers [getuige 2] slechts heeft verklaard over hetgeen zij heeft gehoord van [getuige 1], zoals [getuige 2] ook tegenover de politie heeft verklaard en ter zitting van 9 september 2010 nog eens heeft verhaald:
‘Ik heb alles van [getuige 1] gehoord… ik heb alles één kant gehoord, maar ik weet niet of dat de waarheid is’
en
‘Ik heb niet gezien dat [verdachte] de kwekerij in de [a-straat] heeft opgezet’.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, aldaar kantoorhoudende aan de Mozartlaan 46a, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Waddinxveen, 5 november 2012
mr M.L. Groen