NJB 2014/1287
Onderzoek aan de kleding, art. 9 lid 2 Ow: niet begrijpelijk oordeel dat het door verbalisant met zijn hand in de onderbroek gaan van verdachte kan worden aangemerkt als onderzoek aan de kleding en dus niet aan het lichaam
HR 10-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1365
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10 juni 2014
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
12/03285
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:1365, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:514, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑02‑2013
- Wetingang
(Opiumwet art. 9)
Essentie
Onderzoek aan de kleding, art. 9 lid 2 Ow: niet begrijpelijk oordeel dat het door verbalisant met zijn hand in de onderbroek gaan van verdachte kan worden aangemerkt als onderzoek aan de kleding en dus niet aan het lichaam
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – (feit 2) ‘op 15 juni 2010 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,27 gram, dertien bolletjes, van een materiaal bevattende cocaïne’. De bewezenverklaring steunt onder op het volgende: ‘In een klein geel etui in de onderbroek van verdachte worden 13 bolletjes aangetroffen. De 13 bolletjes met 1,27 gram wit poeder ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.