Alsmede de daarop voorbouwende rechtsoverwegingen 2 t/m 5.
HR, 21-10-2011, nr. 11/00997
ECLI:NL:HR:2011:BR3086
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-10-2011
- Zaaknummer
11/00997
- LJN
BR3086
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BR3086, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑10‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR3086
ECLI:NL:HR:2011:BR3086, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR3086
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑03‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPR 2012/18 met annotatie van mw. mr. M. Freudenthal
NJ 2011/492
NJB 2011/1951
RvdW 2011/1296
JWB 2011/512
JBPr 2012/18 met annotatie van Mr. M. Freudenthal
Conclusie 21‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Schending beginsel hoor en wederhoor nu verweerder door onjuiste adressering brieven hof niet is gehoord. Verweerder als niet verschenen belanghebbende ten onrechte niet bij aangetekende brief opgeroepen voor mondelinge behandeling; art. 272, 362 Rv.
Zaaknr. 11/00997
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 8 juli 2011 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[De vader]
tegen
[De moeder]
In deze zaak heeft het hof overwogen dat verweerder niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling, hoewel hij daartoe wel behoorlijk was opgeroepen. Na het wijzen van de beschikking is komen vast te staan dat de griffie de voor verweerder bestemde oproep niet heeft verzonden naar het juiste woonadres.
1. Procesverloop(1)
1.1 Bij beschikking van 26 januari 2009 heeft de rechtbank Rotterdam tussen verzoeker tot cassatie, de vader, en verweerster in cassatie, de moeder, de echtscheiding uitgesproken en de zaak met betrekking tot de gewone verblijfplaats van de minderjarige dochter van partijen, het ouderlijk gezag over haar, de omgang en de kinderalimentatie aangehouden.
1.2 Bij beschikking van 12 augustus 2009 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over de dochter te belasten, afgewezen. De rechtbank heeft verder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de dochter bij de moeder zal zijn. Voorts heeft zij ten laste van de vader een kinderalimentatie vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld en bepaald dat de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere keer dat zij die regeling niet nakomt met een maximum van € 10.000,-. De rechtbank heeft tot slot de door de vader subsidiair verzochte contactregeling geschorst en de zaak met betrekking tot die regeling aangehouden tot 1 januari 2011 pro forma in afwachting van een door de raad van de kinderbescherming uit te brengen rapportage.
1.3 De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof 's-Gravenhage. Zij heeft verzocht die beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag over de dochter. De moeder heeft verder verzocht de informatieplicht zoals door de rechtbank is vastgesteld, op te leggen zonder oplegging van een dwangsom en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een (contact)regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
1.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter terechtzitting van 27 oktober 2010. Daarbij zijn verschenen de moeder, haar advocaat en een tolk in de Engelse taal.
De vader en de raad zijn niet verschenen.
Het hof heeft de dochter in raadkamer gehoord.
1.5 Bij beschikking van 8 december 2010 heeft het hof de beschikking van 12 augustus 2009 vernietigd voor zover betrekking hebbende op het gezag over de dochter, de omgang tussen de vader en de dochter en de in het kader van de informatieregeling opgelegde dwangsom en, in zoverre opnieuw beschikkende, bepaald dat de moeder met ingang van 8 december 2010 zal zijn belast met het eenhoofdig gezag over de dochter. Het hof heeft verder het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met de dochter afgewezen, alsmede zijn verzoek tot het opleggen van een dwangsom terzake van de verplichtingen van de moeder uit hoofde van de informatieregeling.
1.6 De vader heeft tegen de beschikking van 8 december 2010 - tijdig(2) - cassatieberoep ingesteld.
De moeder en de raad voor de kinderbescherming hebben geen verweerschrift ingediend(3).
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1 Het middel klaagt dat het oordeel van het hof (onder het kopje "Procesverloop in hoger beroep", p. 2) dat het de vader behoorlijk heeft opgeroepen voor de mondelinge behandeling onjuist is, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd. Onder verwijzing naar een aantal aan het cassatierekest gehechte producties stelt het middel dat de aanschrijving wat betreft het indienen van een verweerschrift alsmede de oproeping voor de mondelinge behandeling aan het verkeerde adres zijn gedaan en daardoor ondeugdelijk zijn. Het middel klaagt dat hierdoor sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Dit klemt, aldus nog steeds het middel, temeer daar de vader zich had willen verweren, "zowel door middel van het indienen van een verweerschrift - al dan niet met een incidenteel hoger beroep" - alsook ter zitting had willen verschijnen.
2.2 De aan het cassatierekest gehechte producties hebben de volgende inhoud.
a. Prod. 4 betreft een faxbericht van mr. Veken van 15 december 2009 aan de familiesector van het hof waarin zij het hof bericht dat zij niet langer de belangen behartigt van de vader en dat haar niet bekend is of de vader een nieuwe advocaat heeft. Zij verzoekt het hof daarom om de correspondentie rechtstreeks naar het adres van de vader te sturen.
b. Prod. 1 betreft een op 25 januari 2010 gedagtekende, aan de vader geadresseerde en per aangetekende post verstuurde brief van de griffier van de familiesector van het hof. De brief is verzonden naar het adres [a-straat 1]. In de brief, waarbij een afschrift van het beroepschrift van de moeder met bijlagen is meegestuurd, staat dat de vader uiterlijk op 8 maart 2010 een verweerschrift kan indienen, al dan niet inhoudende incidenteel hoger beroep. Voor zover van belang staat in de brief verder dat de vader over de zittingsdatum te zijner tijd bericht krijgt.
c. Prod. 2 betreft een op 3 augustus 2010 gedagtekende, aan de vader geadresseerde en per gewone post verstuurde brief van de griffier van de familiesector van het hof. De brief is eveneens verzonden naar het adres [a-straat 1]. In de brief staat dat de (mondelinge) behandeling van het hoger beroep zal plaatsvinden op 27 oktober 2010 om 11.30 uur.
d. Prod. 3 betreft een naar aanleiding van een brief van mr. Kuijpers van 29 december 2010 aan hem gerichte brief van het hof van 7 januari 2011. In de brief staat het volgende (onderstreping mijnerzijds, W-vG):
"(...) Uit het dossier blijkt dat [de vader] niet is opgeroepen op zijn woonadres [a-straat 2] te [woonplaats], maar op het adres [a-straat 1] in diezelfde plaats. Van o.a. de aangetekende brief die het hof aan uw cliënt heeft verstuurd (en die het hof niet retour heeft ontvangen) doe ik u hierbij een kopie toekomen.
Voor uw informatie vermeld ik dat zich in het dossier een faxbericht d.d. 15 december 2009 van mr. Veken bevindt, waaruit blijkt dat deze [zich] had onttrokken als advocaat van [de vader].
Wellicht ten overvloede merk ik nog op dat tegen de beschikking van 8 december 2010 van het hof nog beroep in cassatie openstaat."
2.3 De moeder is op 11 november 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 12 augustus 2009. Klaarblijkelijk is de voormalige advocaat van de vader hiervan op de hoogte gesteld, nu zij blijkens de hiervoor in 2.2 onder a genoemde prod. 4 bij het cassatieverzoekschrift het hof per fax heeft verzocht om in het vervolg de correspondentie rechtstreeks naar de vader te zenden en zij daarbij vermeldt dat het het hoger beroep [de vader]/[de moeder] betreft.
Doordat zij tevens meedeelde dat zij niet langer voor de vader optrad, is duidelijk dat zij zich ook niet voor de vader zou stellen al dan niet door indiening van een verweerschrift(4).
2.4 Het hof heeft het beroepschrift vervolgens op 25 januari 2010 bij aangetekende brief toegestuurd aan de vader en hem meegedeeld dat en tot welke datum hij via een advocaat een verweerschrift kon indienen. Dat is niet geschied.
Daarmee was de vader te beschouwen als een niet in de procedure verschenen belanghebbende.
2.5 De oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt op grond van 272 Rv. door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Dit berust blijkens de ontstaansgeschiedenis op de gedachte dat de adresgegevens van deze belanghebbenden niet door henzelf zijn verstrekt maar door derden, bijvoorbeeld verzoekers. Aangetekende verzending maakt dat het stuk een betere begeleiding krijgt om te bereiken dat het wordt bezorgd en dat de geadresseerde met meer nadruk op een en ander wordt gewezen(5).
Art 275 Rv. bepaalt dat, indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden oproeping terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week nadien in de daartoe bestemde registers ingeschreven stond op het op de oproeping vermelde adres, hij de oproeping onverwijld bij gewone brief verzendt. In de overige gevallen waarin de griffier de oproeping terug ontvangt, verbetert hij, indien mogelijk, het op de oproeping vermelde adres en verzendt hij de oproeping opnieuw bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.
De artikelen zijn op grond van de schakelbepaling van art. 362 Rv. van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
2.6 De in 2.2 onder c genoemde oproep voor de mondelinge behandeling is per gewone post verstuurd. In zijn brief van 7 januari 2011 vermeldt de griffier dat het hof de aangetekende brief waarbij het beroepschrift wat toegezonden, niet retour heeft ontvangen. Het is vermoedelijk om die reden geweest dat het hof de oproep voor de mondelinge behandeling nadien per gewone post heeft verstuurd.
Aangezien de vader op dat moment geen verweerschrift had ingediend, had de oproep voor de mondelinge behandeling in beginsel ook (of: in ieder geval) per aangetekende post moeten worden verstuurd.
Wat daar ook van zij, nu op beide brieven de adresgegevens van de vader niet juist waren vermeld ([a-straat 1] in plaats van [a-straat 2]), kan niet worden gezegd dat de oproeping deugdelijk heeft plaatsgevonden. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd, zodat de vader alsnog in de gelegenheid kan worden gesteld om verweer te voeren tegen het beroep van de moeder en om eventueel van zijn kant incidenteel hoger beroep in te stellen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof 's-Gravenhage van 8 december 2010 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Ik volsta met een verkorte weergave van het procesverloop voor zover voor de beoordeling in cassatie van belang.
2 Het cassatieverzoekschrift is op 3 maart 2011 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.oge
3 Bij brief van 22 maart 2011 heeft mr. Van Haren de Hoge Raad bericht dat hij de moeder in deze zaak niet bijstaat "en overigens ook niet kan bijstaan". In zijn brief heeft hij verder meegedeeld dat hij heeft begrepen dat de moeder recent naar het buitenland is verhuisd. De raad voor de kinderbescherming heeft de Hoge Raad bij brief van 23 maart 2011 bericht geen verweerschrift te zullen indienen.
4 Verg. HR 20 juni 2009, LJN BH9287 (NJ 2010, 127 m.nt. H.J. Snijders).
5 Zie de verwijzing naar de memorie van toelichting in Burgerlijke Rechtsvordering, Schaafsma-Beversluis, art. 272, aant. 3.
Uitspraak 21‑10‑2011
21 oktober 2011
Eerste Kamer
11/00997
DV/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De moeder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 294690/F1 RK 07-2504 van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2009 en 12 augustus 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.049.502/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Op verzoek van de moeder is bij beschikking van 26 januari 2009 tussen partijen echtscheiding uitgesproken. Zij hebben één kind, geboren in 1997 (hierna: de minderjarige). De moeder heeft onder meer verzocht haar met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten. De vader heeft zich verweerd en zelfstandige verzoeken gedaan. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder afgewezen, en onder meer bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn en dat de moeder, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling dient na te leven.
3.2.1 Op het hoger beroep van de moeder heeft het hof, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, bepaald dat de moeder zal zijn belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. Voorts heeft het hof zowel het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling, als zijn verzoek tot oplegging van een dwangsom ter zake van de verplichtingen van de moeder uit hoofde van de informatieregeling, afgewezen.
3.2.2 Het hof heeft onder "Procesverloop in hoger beroep" onder meer vermeld dat de vader geen verweerschrift heeft ingediend en voorts dat de vader, "hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen", niet is verschenen ter mondelinge behandeling van het hof op 27 oktober 2010.
3.3 Het middel klaagt dat de beschikking van het hof met schending van het beginsel van hoor en wederhoor is tot stand gekomen nu de vader ten onrechte niet is gehoord. Daartoe wordt aangevoerd dat de aan de vader gerichte correspondentie van het hof onjuist is geadresseerd en dat de vader als gevolg daarvan verstoken is gebleven van zijn recht een verweerschrift in te dienen en ter mondelinge behandeling te verschijnen.
De klacht slaagt.
Uit de in cassatie overgelegde stukken blijkt inderdaad dat de aan de vader gerichte brieven van het hof onjuist zijn geadresseerd. Zowel de aangetekende brief van 25 januari 2010, waarbij een afschrift van het beroepschrift werd verstrekt en mededeling werd gedaan van de termijn voor het indienen van een verweerschrift, als de per gewone post verstuurde brief van 3 augustus 2010, houdende oproeping voor de mondelinge behandeling, zijn verzonden naar "[a-straat 1]"
te [woonplaats]. In de beschikkingen van de rechtbank staat echter als woonadres van de vader vermeld "[a-straat 2]" te [woonplaats]. Dat dit het juiste woonadres is, is naderhand door de griffier van het hof bevestigd in een aan de toenmalige advocaat van de vader gezonden brief van 7 januari 2011.
Nu de vader na de aangetekende brief van 25 januari 2010 geen verweerschrift heeft ingediend, geldt voorts dat hij als niet verschenen belanghebbende ten onrechte niet overeenkomstig het bepaalde in art. 272 Rv.,
dat ingevolge art. 362 Rv. ook in hoger beroep van toepassing is, bij aangetekende brief is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 oktober 2011.
Beroepschrift 02‑03‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [de man], wonende te [woonplaats] [adres], hierna ook aangeduid als ‘de man’, te dezer zake woonplaats gekozen hebbende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28 (Postbus 82228, 2508 EE) ten kantore van Alt Kam Boer Advocaten, van wie mr. H.J.W. Alt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door verzoeker tot advocaat wordt gesteld en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent en indient;
dat dit verzoekschrift strekt tot het instellen van cassatie tegen de beschikking van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 8 december 2010, gewezen onder het landelijk zaaknummer 200.049.502 waarbij verzoeker tot cassatie, buiten zijn schuld, als verweerder niet is verschenen. De aangevallen beschikking zal aan dit rekest worden gehecht.
Gerequestreerde te dezen is:
Mevrouw [de vrouw], wonende op een geheim adres, hierna te noemen de vrouw, voor wie in hoger beroep heeft opgetreden mr J.J.C van Haren (Stalenhoef & van Haren) te Utrecht, kantoorhoudende aldaar aan de Maliebaan 24–26 (3581 CP).
- 1.
Opgemelde zaak betreft het gezag c.a. over en de omgang met der partijen minderjarige dochter [de minderjarige].
- 2.
Bij beschikking van de rechtbank van 12 augustus 2009 is het verzoek van de vrouw om het eenhoofdig gezag afgewezen. Aan de moeder is een informatieplicht opgelegd. Een contactregeling is geschorst in afwachting van nadere rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming.
- 3.
De vrouw is daarvan tijdig in hoger beroep gekomen.
- 4.
De man was daarvan niet op de hoogte en heeft mitsdien geen verweerschrift ingediend. Hij is evenmin verschenen ter zitting van 27 oktober 2010 van het hof.
- 5.
Bij beschikking van 8 december 2010 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover betrekking hebbend op het gezag over de minderjarige, de omgang tussen de vader en de minderjarige en de in het kader van de informatieregeling opgelegde dwangsom en in plaats daarvan de vrouw belast met het eenhoofdig gezag en wijst een omgangsregeling af.
- 6.
Nadere informatie door de toenmalige advocaat van de man bij het hof heeft geleerd dat brieven van het hof en oproepingen naar een verkeerd adres zijn verzonden, zodat deze de man nooit hebben bereikt.
- 7.
De man kan zich met deze uitspraak van het hof niet verenigen en voert daartegen aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het hof heeft overwogen zoals het heeft gedaan in de overwegingen op p. 1 en 2 over het procesverloop in hoger beroep en de daarop voortbouwende rechtsoverweging 1 t/m 10 en het dictum van de aangevallen beschikking d.d. 8 december 2010, gewezen onder zaaknummer 200.049.502/01 heeft overwogen en beslist gelijk in 's‑hofs beschikking vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen — ten onrechte om één of meer van de navolgende — zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
Geen behoorlijke oproeping
1.i
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is1., waarin het hof overweegt:
‘De vader en […] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen’.
omdat het hof aldus miskent dat blijkens de als productie 1 en 2 overgelegde oproepingen, ook in de visie van het hof, (productie 3) zijn gedaan aan het verkeerde adres. Daardoor is de oproeping ondeugdelijk en kan die niet gelden als behoorlijk te zijn gedaan. Ter toelichting hiervan diene het navolgende.
De griffier van het hof schrijft laatstgenoemde productie 3 (brief van 7 januari 2011 aan de toenmalige advocaat van de man, mr V.Th.E. Kuijpers):
‘Naar aanleiding van uw brief van 29 december 2010 inzake bovengenoemde zaak en de telefoongesprekken die u met de griffie heeft gevoerd, deel ik u het volgende mede.
Uit het dossier blijkt dat de heer [de man] niet is opgeroepen op zijn woonadres [a-straat] [1] te [a-plaats], maar op het adres [a-straat] [2] in diezelfde plaats. Van o.a. de aangetekende brief die cliënt op laatstgenoemd adres heeft verstuurd (en die het hof niet retour heeft ontvangen) doe ik u hierbij een kopie toekomen.
Voor uw informatie vermeld ik dat zich in het dossier een faxbericht d.d. 15 december 2009 van mr. M Veken bevindt, waaruit blijkt dat deze zich had onttrokken als advocaat van de heer [de man].
(…)
de griffier’
De man woont op het adres dat de griffier terecht aanduidt als zijn woonadres: [a-straat] [1] te [a-plaats].2. Het is dan evident een kennelijke verschrijving dat de oproepen zijn verstuurd naar de [a-straat] [2] te [a-plaats]. Klaarblijkelijk is er een cijfer 5 weggevallen.
In casu betreft het een verschil van 300 huisnummers, zodat ook niet in de lijn der verwachting ligt dat de daadwerkelijke ontvanger op nr. [2] weet waar deze brief wel had moeten worden bezorgd. De man heeft dan ook niets ontvangen.
Aldus is de man zowel voor wat betreft het indienen van een verweerschrift als voor wat betreft de oproeping voor de mondelinge behandeling aangeschreven op een adres waar hij niet woont en waarbij die brieven hem ook niet hebben bereikt, kennelijk nadat zijn toenmalige advocaat zich had onttrokken (productie 4). Artikel 271 Rv bepaalt dat de griffier in de procedure verschenen belanghebbenden per gewone brief oproept en artikel 272 Rv dat niet-verschenen belanghebbenden per aangetekende brief worden opgeroepen. Hoe het ook zij, in beide gevallen dient dat te geschieden op het adres waar de betrokkene woont en niet op een verkeerd adres.
Daaruit volgt dat de man dus niet behoorlijk is opgeroepen en evenmin de kans heeft gehad om een verweerschrift in te dienen (door tussenkomst van een nieuwe advocaat). Het oordeel van het hof is dan ook op dit punt rechtens onjuist en — zonder nadere toelichting — onbegrijpelijk. Er is sprake van schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. Dit klemt temeer daar de man zich had willen verweren, zowel door middel van het indienen van een verweerschrift — al dan niet met een incidenteel hoger beroep — alsook ter zitting willen verschijnen.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
1.ii
In casu kan als gevolg van de voormelde aanschrijvingen op het verkeerde adres, zowel voor wat betreft het indienen van een verweerschrift als voor de oproeping voor de mondelinge behandeling van 27 oktober 2010 en de als gevolg daarvan opgetreden schending van het beginsel van hoor en wederhoor het oordeel van het hof in r.o. 1 t/m 10 en het dictum evenmin in stand blijven. Die rechtsoverwegingen en dat oordeel is immers volledig tot stand is gekomen zonder dat de man daarbij is gehoord. De man had gaarne zijn kant van het verhaal tegenover willen stellen. In het bijzonder betreft het de r.o. 4 en 5 betreffende de omgang en r.o. 6 en 7 voor wat betreft de omgang en r.o. 9 en 10 voor wat betreft de dwangsom, alsmede het dictum, in welke overwegingen telkens slechts wordt ingegaan op hetgeen de vrouw omtrent de onderscheiden onderwerpen heeft gesteld en waar het standpunt van de man geheel ontbreekt en dus ook niet — kenbaar — wordt meegewogen. Aldus kan de gehele beschikking niet in stand blijven en dient de man na vernietiging en verwijzing nog al die mogelijkheden te krijgen die appel biedt.
Redenen waarom
Verzoeker tot cassatie zich wendt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek de beschikking van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 8 december 2011, gewezen onder het landelijk zaaknummer 200.049.502/01, waartegen opgemeld middel is gericht, te vernietigen met zodanige verdere uitspraak als naar het oordeel van Uw Raad behoort te worden gegeven; Kosten rechtens!
's‑Gravenhage 2 maart 2011
mr. H.J.W. Alt
advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑03‑2011
Dit adres is terug te vinden in het betekeningsexploit van het echtscheidingsrekest d.d. 19 november 2007, in de aanhef van het verweerschrift daarop van de man d.d. 22 januari 2008, alsook in de beschikking d.d. 12 augustus 2009 met zaak-/ rekestnummer 294690/FI RK 07-2504.