Hof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, nr. 200.230.842/01
ECLI:NL:GHSHE:2018:1666
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-04-2018
- Zaaknummer
200.230.842/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:1666, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑04‑2018; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2018:4094
Uitspraak 19‑04‑2018
Inhoudsindicatie
ontvankelijkheid echtscheiding
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 april 2018
Zaaknummer: 200.230.842/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/230607 FA RK 17-130
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te
[woonplaats] , Frankrijk,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E.Th. Hogervorst,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 oktober 2017.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2018, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken. Subsidiair, voor het geval dat het hof niet aanstonds tot de conclusie komt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken, heeft de vrouw verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen, een verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, een ouderbijdrage vast te stellen en de man te veroordelen om aan de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud te voldoen.
2.2.
Bij V8-formulier, ingekomen ter griffie op 9 februari 2018, heeft de man op grond van artikel 2.6.2. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven verzocht om op korte termijn een mondelinge behandeling te bepalen waarbij de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw tegen de echtscheiding wordt behandeld. Vervolgens heeft de man op 8 maart 2018 een verweerschrift in principaal appel, tevens incidenteel appel, met producties, ingediend. In zijn verweerschrift wordt door de man, met verwijzing naar voornoemd formulier van 9 februari 2018, ten aanzien van grief I in het principaal appel wederom de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw tegen de echtscheiding aan de orde gesteld.
2.3.
Bij schrijven van 1 maart 2018 aan de advocaten van partijen heeft het hof aangegeven dat de mondelinge behandeling van 26 maart 2018 uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw tegen de echtscheiding betreft.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de man, bijgestaan door mr. N.M.A. Deckers, waarnemend kantoorgenote van mr. R.M.H.H. Tuinstra;
- -
mr. M.E.Th. Hogervorst. De vrouw is niet verschenen.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Aangezien de zitting uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw tegen de echtscheiding betrof, heeft de vertegenwoordiger van de raad bij de aanvang van de mondelinge behandeling te kennen gegeven de zitting verder niet te zullen bijwonen, waarna hij de zittingszaal heeft verlaten
3. De beoordeling
3.1.
Hoewel partijen ter zitting in hoger beroep hebben verklaard geen opmerkingen te hebben over de internationale aspecten van de zaak, merkt het hof ambtshalve het volgende op. Mede gelet op de feitelijk-geografische aspecten van deze zaak ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift van de man, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op de voet van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II bis.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 22 augustus 2002 te Maastricht. Uit dit huwelijk zijn de volgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , Frankrijk;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Frankrijk;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Frankrijk.
Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 14 november 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd en duurt thans tot 14 november 2018.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, op grond van artikel 815 lid 2 Rv, door de man geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kon dat in de gegeven omstandigheden ook niet van de man worden gevergd. Zo is de communicatie tussen partijen zeer slecht. En ook heeft de vrouw in maart 2017 de kinderen zonder toestemming van de man naar Frankrijk overgebracht en dat ondanks het gegeven dat de kinderen bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 5 april 2017 aan de man waren toevertrouwd en de Franse rechter bij beschikking van 13 juli 2017 de terug geleiding van de kinderen naar Nederland had gelast. Toch verbleven de kinderen tot 20 augustus 2017 nog steeds bij de vrouw in [woonplaats] en had de man de kinderen meer dan 5 maanden niet gezien of gesproken.
Onder die omstandigheden had de man voldoende gemotiveerd dat het voor hem niet mogelijk was een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen en heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 815 lid 6 Rv, de man dan ook ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
3.5.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vrouw voert - kort samengevat – in het beroepschrift aan:
Ten onrechte overweegt de rechtbank dat de man niet kan worden verweten dat hij geen ouderschapsplan heeft overgelegd. De man heeft nooit een ouderschapsplan voorgelegd aan de vrouw voordat hij het echtscheidingsverzoek indiende. Het concept-ouderschapsplan dat de man heeft overgelegd bij het inleidende echtscheidingsverzoek strookt ook niet met de afspraken die partijen als ouders al hadden gemaakt. De man heeft niet geprobeerd om met de vrouw in gesprek te komen over de kinderen. De vrouw heeft de echtelijke woning in [woonplaats] verlaten, omdat de situatie voor haar wegens de vele escalaties niet meer te verdragen was.
De man treft een verwijt dat er geen overleg is geweest en dat er geen poging is gedaan om tot een ouderschapsplan te komen. Daarom dient hij niet-ontvankelijk verklaard te worden in het verzoek tot echtscheiding.
3.6.1.
Namens de vrouw heeft haar advocaat ter zitting in hoger beroep nog aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De rechtbank is weliswaar niet verplicht tot niet-ontvankelijkverklaring als er geen ouderschapsplan is overgelegd, maar er moet ook naar de omstandigheden worden gekeken. De vrouw beheerst de Nederlandse taal niet en dat maakt het voor haar erg moeilijk. Ook de communicatie met de gezinsvoogd loopt daardoor niet goed of erg stroef. Er zijn geen gesprekken geweest tussen partijen om te komen tot een ouderschapsplan. De jurisprudentie van de Hoge Raad over de ontvankelijkheid van hoger beroep van een partij die zelf om de echtscheiding heeft verzocht, kan niet los worden gezien van het ouderschapsplan. De vrouw wil niet vertragen maar opnieuw beginnen met de echtscheiding en vanaf stap 1 alles opnieuw bekijken. De vrouw wil ook weer in Nederland gaan wonen, maar dan moeten er wel afspraken worden gemaakt.
3.7.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan:
De man en de vrouw hebben beiden de echtscheiding verzocht, de vrouw bij wijze van zelfstandig verzoek bij het verweerschrift van 30 mei 2017. De echtscheiding is dus iets waar de vrouw zelf ook om heeft verzocht, zodat zij geen belang heeft bij het hoger beroep. Zij ontkent ook niet dat er sprake is van duurzame ontwrichting. Dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, leidt niet verplicht tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van de man niet kon worden verwacht dat hij een ouderschapsplan over zou leggen. De spanningen en ernstige communicatieproblemen zijn ook de reden geweest voor de ondertoezichtstelling van de kinderen. In het kader van de ondertoezichtstelling is door Bureau Jeugdzorg getracht om tot gesprekken over een ouderschapsplan te komen, maar de vrouw heeft dat geweigerd. De vrouw gaat elk contact met de man uit de weg en de man heeft de kinderen al bijna een jaar niet meer gezien of gesproken.
3.7.1.
Ter zitting in hoger beroep is zijdens de man nog aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De kinderen verblijven sinds anderhalve week geleden weer bij de man. De slechte communicatie tussen partijen wordt niet veroorzaakt door taalproblemen; de man spreekt vloeiend Nederlands, Engels, Frans en Duits. Het is steeds de vrouw die onbereikbaar is en niet bereid of in staat is tot overleg. De man zou het liefst zien dat de vrouw in Nederland komt wonen en dat partijen dan tot een co-ouderschapsregeling komen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij het gezamenlijk gezag uitoefenen. Op grond van lid 3 van voornoemd artikel worden in het ouderschapsplan in ieder geval afspraken opgenomen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen alsmede over de kosten van de verzorging en opvoeding. Indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan op grond van het zesde lid van genoemd artikel worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
3.8.2.
Het hof is – evenals de rechtbank – op grond van de stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep van oordeel dat voldoende is gebleken dat een ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. Het hof overweegt daarbij allereerst dat de slechte communicatie en de strijd tussen de ouders en de impact die dit op de kinderen heeft, ertoe heeft geleid dat de kinderen sinds november 2016 onder toezicht staan. Zoals door de vrouw niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, is ook de gezinsvoogd niet erin geslaagd om samen met partijen in het belang van de kinderen gezamenlijke afspraken te maken over de gevolgen van de echtscheiding voor de kinderen. In dat verband wijst het hof met name op de brief van Bureau Jeugdzorg aan de advocaat van de man d.d. 23 mei 2017.
3.8.3.
Het hof is voorts van oordeel dat ook de man met hetgeen hij naar voren heeft gebracht voldoende heeft onderbouwd dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk was een ouderschapsplan in het geding te brengen. Voldoende staat vast dat gelet op de communicatieproblemen tussen partijen en gezien de meningsverschillen tussen hen met betrekking tot de verzorging- en opvoeding van de kinderen het opstellen en overleggen van een getekend ouderschapsplan niet mogelijk is (gebleken). Het hof verwijst voor een recent voorbeeld van hoe slecht de verhoudingen zijn, naar het kort geding-vonnis d.d. 22 december 2017 (productie 8 bij het verweerschrift in incidenteel appel, tevens beroepschrift in principaal appel).
Het doel van artikel 815 Rv is om ouders in onderling overleg te laten komen tot een regeling omtrent de kinderen waarover zij gezamenlijk het gezag hebben. Nu een dergelijk overleg tussen partijen onmogelijk is gebleken, terwijl de man in zijn verzoekschrift te kennen heeft gegeven hoe hij een en ander met betrekking tot de kinderen geregeld wenst te zien, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de bepaling zoals opgenomen in het zesde lid van artikel 815 Rv. Het ontbreken van een ouderschapsplan staat derhalve in deze zaak niet aan de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek in de weg. De grief van de vrouw faalt in dit opzicht. Dat de vrouw er thans de voorkeur aan geeft de echtscheidingsprocedure opnieuw te willen doen in die zin dat zij vanaf “stap 1” alles opnieuw wil bekijken, maakt het voorgaande niet anders en neemt de (al eerder gebleken) beletselen om alsnog te komen tot een ouderschapsplan niet weg in deze lopende echtscheidingsprocedure.
3.8.4.
Een en ander leidt ertoe dat het primaire verzoek van de vrouw in hoger beroep dient te worden afgewezen. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking, voor zover het de echtscheiding betreft, bekrachtigen .
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 6 oktober 2017 voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.A.M. Scheij en C.A.R.M. van Leuven, en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.