Hof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, nr. 200.230.842, 01 en 200.235.196, 01
ECLI:NL:GHSHE:2018:4094
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-10-2018
- Zaaknummer
200.230.842_01 en 200.235.196_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:4094, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑10‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:634, Bekrachtiging/bevestiging
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2018:1666
Uitspraak 04‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Hoofdverblijf; Zorgregeling.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 oktober 2018
Zaaknummers: 200.230.842/01 en 200.235.196/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/230607 FA RK 17-130
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E.Th. Hogervorst,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, Locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 6 oktober 2017.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn;
- een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen als volgt:
- gedurende de (Franse) zomervakantie verblijven de kinderen de helft van de tijd bij de moeder (drie aaneengesloten weken) en de helft van de tijd bij de vader (drie aaneengesloten weken). De vader heeft in de oneven jaren de eerste keuze en de moeder in de even jaren. Uiterlijk 1 december in het daaraan voorafgaande jaar dient de keuze van de betreffende weken aan de andere ouder te worden doorgegeven;
- gedurende de (Franse) herfstvakantie en de voorjaarsvakantie verblijven de kinderen bij de vader;
- gedurende de (Franse) kerstvakantie zijn de kinderen in de oneven jaren in de tweede vakantieweek bij de vader en in de even jaren in de eerste vakantieweek bij de vader;
- gedurende de (Franse) meivakantie zijn de kinderen in de oneven jaren in de tweede vakantieweek bij de vader en in de even jaren in de eerste vakantieweek;
- de kinderen verblijven op Goede Vrijdag, 1e en 2e Paasdag, Hemelvaart en de daarop aansluitende vrijdag, 1e en 2e Pinksterdag, om en om bij de moeder en de vader in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder, subsidiair een regeling vast te stellen die het hof juist acht;
- een ouderbijdrage vast te stellen van € 550,-- per maand per kind door de vader te voldoen aan de moeder uiterlijk op de eerste van iedere maand met ingang van 1 maart 2017, dan wel een datum die het hof juist acht;
- de vader te veroordelen om aan de moeder bij vooruitbetaling te voldoen een bedrag van € 1.000,-- per maand als bijdrage in haar levensonderhoud, met ingang van 1 maart 2017 althans met ingang van een datum die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 maart 2018, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren althans haar beroep tegen de echtscheidingsbeschikking en de daarin opgenomen nevenvoorzieningen ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het verzoek van de vader met betrekking tot pensioenverevening en opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo nodig onder aanvullen en/of verbetering van gronden:
te verklaren voor recht dat het door de moeder tijdens het huwelijk in Frankrijk in verband met het dienstverband/aanstelling bij de stad [woonplaats] opgebouwde ouderdomspensioen zal (moeten) worden verevend overeenkomstig de bepalingen in de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding;
a. de moeder primair ex art. 843a Rv te veroordelen om binnen drie weken na de in deze zaak te geven beschikking alle noodzakelijke informatie in het geding te brengen die nodig is om vast te stellen wat het vereveningsdeel van de vader is, waaronder doch niet uitsluitend een actueel pensioenoverzicht c.q. pensioenbrief met de volledige pensioenopbouw van de moeder tijdens het huwelijk in verband met haar dienstverband/aanstelling bij de stad [woonplaats] , althans subsidiair de moeder op grond van art. 22 Rv te gelasten voornoemde stukken in het geding te brengen;
b. zowel primair als subsidiair de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- voor elk(e) dag(deel) dat niet wordt voldaan aan het gevorderde / gelaste onder a, met een maximum van € 100.000,--;
3. voor het overige de beslissing op het incidenteel appel aan te houden in afwachting van de hiervoor onder 2 genoemde stukken/gegevens, teneinde het vereveningsdeel van de vader vast te stellen, primair op basis van de stellingen c.q. uitlatingen van partijen daarover, waarbij partijen vooraf in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over het te verevenen deel, dan wel indien het niet mogelijk is het vereveningsdeel van de vader vast te stellen op basis van de aangeleverde stukken subsidiair een (pensioen)deskundige te benomen teneinde het vereveningsdeel van de vader vast te stellen, waarbij partijen vooraf in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over (de persoon van de) te benoemen (pensioen)deskundige;
4. de moeder te veroordelen om vanaf de pensioeningangsdatum van de moeder, indien en zodra zij het betreffende pensioen ontvangt, het aan de vader daarvan toekomende bedrag (overeenkomstig hetgeen door het hof is vastgesteld conform het hiervoor onder 3 verzochte), maandelijks en bij vooruitbetaling aan de vader te voldoen, dan wel ter zake een andere voorziening te treffen die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 25 april 2018, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze aan hem te ontzeggen als zijnde ongegrond.
2.3.
In de zaak 200.230.842/01 is bij tussenbeschikking van 19 april 2018 beslist op het hoger beroep van de moeder voor zover dat is gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Het hof heeft de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigd en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de moeder, bijgestaan door mr. Hogervorst en vergezeld door mevrouw R. de Vogel, tolk in de Franse taal.
- -
de vader, bijgestaan door mr. Tuinstra,
- -
de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- -
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] , gezinsvoogd.
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Daarnaast heeft zij twee e-mails naar het hof gezonden en tijdens het kindgesprek een brief overgelegd. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor en de e-mails en de brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die voorafgaand aan de zitting door de gezinsvoogd is overhandigd. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de inhoud van het raadsrapport d.d. 27 oktober 2016 terzake de vraag of een kinderbeschermingsmaatregel in de vorm van een ondertoezichtstelling nodig is;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 september 2018;
- de akte uitlating van de advocaat van de vader d.d. 12 september 2018.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel in de zaken 200.230.842/01 en 200.235.196/01:
3.1.
In dit hoger beroep gaat het over de vraag bij wie de kinderen hun hoofdverblijf dienen te hebben, de zorgregeling, de onderhoudsbijdragen voor de kinderen en de moeder en de verevening van de pensioenrechten. In hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op 22 augustus 2002 met elkaar gehuwd.
De moeder heeft de Franse nationaliteit en de vader heeft de Britse nationaliteit.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
o [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , Frankrijk,
o [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Frankrijk,
o [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Frankrijk.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
[minderjarige 1] verblijft sinds maart/april 2018 met toestemming van de vader bij de moeder in [woonplaats] , Frankrijk. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de vader in [woonplaats] , Nederland.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 14 november 2016 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De ondertoezichtstelling is verlengd en duurt thans tot 14 november 2018.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 2 augustus 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts voor zover thans van belang:
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben;
- een voorlopige zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven;
- de raad verzocht een onderzoek te verrichten en advies uit te brengen over de (definitieve) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de verzoeken van de vader ter zake de verevening van de pensioenrechten afgewezen.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De moeder heeft haar grieven met betrekking tot de kinder- en partneralimentatie tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ingetrokken. De resterende grieven van de moeder en de grief van de vader zien op (1) het hoofdverblijf van de kinderen, (2) de voorlopige zorgregeling en (3) de verevening van opgebouwde pensioenrechten.
3.5.
De moeder voert het volgende aan. Het hoofdverblijf van de kinderen dient bij haar te zijn. De moeder is vanaf het begin allerlei verwijten gemaakt. Het taalprobleem heeft daarbij een zeer voorname rol gespeeld. Het contact met de gezinsvoogden is moeizaam verlopen.
De kinderen zijn in Frankrijk geboren. In 2006 is de moeder met de twee oudste kinderen naar Nederland gekomen. Zij hebben in België op school gezeten. [minderjarige 1] is met ingang van het schooljaar 2014/2015 in Nederland naar school gegaan en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn haar in 2016 gevolgd.
De relatie tussen partijen was reeds in 2007 verslechterd. Dit heeft geresulteerd in heftige escalaties tussen partijen. De vader heeft aangestuurd op het door moeder werken in Frankrijk, dat kon immers in Nederland niet. Voor de moeder was het verblijf in Frankrijk en het gescheiden zijn van de kinderen extreem zwaar. Het werd de moeder bovendien duidelijk dat haar afwezigheid thuis uiteindelijk niet goed was voor de kinderen en het verkeerd ging lopen. De moeder was iedere veertien dagen en alle vakanties thuis en vaker als dat ook maar enigszins mogelijk was, terwijl zij intensief contact onderhield met het thuisfront om hulp en raad te bieden. De thuissituatie was voor de kinderen instabiel omdat de vader werd opgeslokt door werk, hobby, vrienden en minnaressen. [minderjarige 1] werd opgezadeld met verantwoordelijkheden die slechts ouders aangaan, reden waarom [minderjarige 1] voortdurend contact met de moeder zocht voor hulp en steun. Duidelijk werd ook dat de kinderen de moeder erg misten.
In de periode in 2017 waarin de kinderen bij de moeder in [woonplaats] woonden, hadden zij het goed en gingen daar naar school. Voor [minderjarige 1] is een wereld open gegaan, zij heeft vriendinnen, gaat naar tentoonstellingen en concerten en uit met haar vriendinnen. Er is een grote warme familie van de zijde van de moeder die in [woonplaats] woonachtig is, broers, zussen, ooms en tantes, neven en nichten ook in de leeftijd van de kinderen. De moeder heeft veel steun van haar zus.
Kinderen wortelen waar zij zich veilig en geborgen voelen. Waar de kinderen zich wortelen is overigens niet echt onderzocht en er is geen oog geweest voor de verhouding met hun vader en hun moeder alsook de opvoedingscapaciteiten van beiden.
Begin 2017 is de moeder met de kinderen naar Frankrijk vertrokken. Op dat moment lag er geen rechtelijke beslissing dat de kinderen (voorlopig) bij de vader moesten verblijven.
3.6.
De vader voert het volgende aan. De moeder maakt anderen verwijten maar staat niet stil bij haar eigen rol en verantwoordelijkheid in het verhaal.
De kinderen zijn in 2016 onder toezicht gesteld. Er was/is sprake van een complexe communicatieproblematiek en partijen kunnen geen overeenstemming bereiken over de invulling van het gezamenlijk ouderschap. De moeder heeft de kinderen aan het gezag en aan het toezicht van de gezinsvoogdijinstelling onttrokken door hen te ontvoeren naar [woonplaats] , waardoor er lange tijd geen zicht is op de ontwikkeling van de kinderen en de vader volledig buiten spel wordt gezet. De moeder heeft steevast geweigerd mee te werken aan de begeleiding van en deel te nemen aan de gesprekken met de stichting.
De kinderen zijn in Nederland opgegroeid. Toen de moeder in 2014 naar [woonplaats] is vertrokken, waar zij woont en werkt, behielden de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader in Nederland. Nederland en [woonplaats] was en is dus (altijd) hun vertrouwde leefomgeving (geweest).
De vader biedt een voldoende veilig en verantwoord opvoedingsklimaat voor de kinderen, accepteert hulpverlening van de stichting, nodig om de gerezen problemen rondom de kinderen en met name [minderjarige 1] op te lossen, en hij is nog steeds van mening dat, mits verantwoord en onder beperkingen/voorwaarden (zoals door de rechtbank opgelegd) contact tussen de kinderen en de moeder van belang is en in beginsel moet kunnen plaatsvinden. De moeder heeft de kinderen tot tweemaal toe onttrokken aan het gezag. De moeder heeft de kinderen eerst in maart 2017 en later nogmaals eind augustus 2017 ontvoerd naar [woonplaats] . De Centrale Autoriteiten zijn tot tweemaal toe ingeschakeld.
De moeder maakt niet duidelijk waarom zij beter in staat is om voor de kinderen te zorgen. Uit de verslagen van maatschappelijk werk in [woonplaats] blijkt dat de moeder onwaarheden heeft verkondigd. De vader is bij dit onderzoek ook niet betrokken.
Het is zeer de vraag of de kinderen zich een onafhankelijk en weloverwogen oordeel (hebben) kunnen vormen, nu zij op het moment dat zij zich daarover hebben uitgelaten afhankelijk waren van hun moeder. De partnerstrijd is nog steeds in alle hevigheid gaande en de kinderen kampen al gedurende lange tijd met loyaliteitsproblematiek en zitten klem tussen de ouders, zodat de mening van de kinderen op dit moment niet doorslaggevend kan zijn, zeker niet nu geen enkel zicht is op de situatie bij de moeder.
3.7.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat het onderzoek dat door de rechtbank is gelast, is opgeschort in afwachting van de ontwikkelingen in het kader van de ondertoezichtstelling, in afwachting van de uitkomst van deze procedure in hoger beroep en in afwachting van een rapportage over de situatie bij moeder en [minderjarige 1] in [woonplaats] . Het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader is niet houdbaar gebleken, het is goed dat zij nu bij de moeder woont in Frankrijk. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben altijd bij de vader gewoond. Voor de kinderen is het belangrijk dat er duidelijkheid komt. Desgevraagd heeft de raad aangegeven dat het advies luidt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hun hoofdverblijf bij de vader houden.
3.8.
De stichting heeft ter zitting aangegeven dat voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een verlenging van de ondertoezichtstelling zal worden verzocht. [minderjarige 1] kan wat betreft de stichting bij de moeder in [woonplaats] blijven wonen. De huidige gezinsvoogd is vanaf oktober 2017 betrokken bij het gezin. Op 15 maart 2018 zijn de kinderen teruggekeerd naar Nederland, nadat zij vanaf augustus 2017 (opnieuw) bij de moeder in [woonplaats] verbleven.
Na thuiskomst van de kinderen bij vader is door de stichting contact opgenomen met Xonar en is acute zorg ingezet. De drie kinderen waren heel erg in verzet. Zij wilden niet bij de vader zijn en niet meedraaien in het gezin. [minderjarige 1] heeft daarin een hele grote rol gespeeld. Zij bleef op haar kamer en barricadeerde de deur. Ze weigerde met het gezin mee te eten. [minderjarige 1] zette [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op tegen de vader en zijn partner. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kregen geen kans om aan de nieuwe situatie te wennen. Besloten is dat [minderjarige 1] bij de moeder mag gaan wonen. Daarna is er een stuk rust gekomen. Op school was aanvankelijk ook sprake van verzet. [minderjarige 2] maakte ruzie met andere kinderen, maar dat is verbeterd en hij heeft een goede cito toets gedaan. [minderjarige 3] draaide vanaf het begin goed mee.
De moeder was heel boos, met name naar de gezinsvoogd. Omdat de moeder de vader in het bijzijn van de kinderen diskwalificeert wil de gezinsvoogd dat tijdens het contact tussen de moeder en de kinderen een tolk aanwezig is, zodat de gezinsvoogd weet wat de moeder tegen de kinderen zegt. Het maken van afspraken voor contact en de gesprekken zelf verlopen moeizaam. Ook als [minderjarige 1] met haar broertjes belt moet er een tolk aanwezig zijn. Vaak is de moeder dan op de achtergrond te horen en zegt wat [minderjarige 1] moet zeggen.
Hoofdverblijfplaats
3.9.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Partijen zijn het er over eens dat [minderjarige 1] haar hoofdverblijf zal hebben bij de moeder. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. Voor wat betreft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] overweegt het hof al volgt.
Het hof stelt vast dat, anders dan de vader heeft gesteld, de kinderen niet hun hele leven in Nederland hebben gewoond. Zij zijn in [geboorteplaats] , Frankrijk geboren. De moeder is in 2004 naar Nederland gekomen. De kinderen hebben geruime tijd in België een tweetalige (basis)school bezocht.
Naar het oordeel van het hof is in de eerste levensjaren niet zo zeer van belang in welk land of welke plaats de de kinderen wonen maar juist bij wie zij verblijven en wie de zorg voor de kinderen opneemt dan wel opnemen. Uit de gedingstukken is gebleken – en dit is niet weersproken door de vader – dat vooral de moeder de feitelijke zorg voor de kinderen op zich heeft genomen omdat vader veel buitenshuis werkte.
Voor wat betreft de pedagogische vaardigheden van beide ouders zoekt het hof aansluiting bij wat hierover door de daartoe deskundig geachte instanties is vermeld in hun onderzoeksrapportages.
Bij het beroepschrift heeft de moeder beoordelingsverslagen overgelegd van de Directie Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugd en Gezondheid Onderdirectie Gezondheid d.d. 23 mei 2017 en 11 juli 2017. Hierin wordt aangegeven: “(…) de moeder lijkt een zeer adequaat kader te bieden voor de dagelijkse beleving van de kinderen. Een sterke verstandhouding is merkbaar en de moeder lijkt aandacht voor hun behoeftes te hebben. De kinderen praten over een zachtaardige en liefdevolle moeder. [minderjarige 2] zegt “zij is heel lief”. [minderjarige 1] vertelt dat zij [woonplaats] heel leuk vindt en dat zij een rijker leven heeft, zij gaat vaak naar tentoonstellingen en voorstellingen. De moeder geeft de kinderen de mogelijkheid om culturele activiteiten te hebben en dat was bij de vader niet het geval. De kinderen lijken zich goed te hebben ontplooit. [minderjarige 1] voegt toe: “hier, met mijn moeder, hebben zij niet veel geld, maar het is niet erg, wij hebben het hier veel beter dan bij mijn vader”.(…)”.
In het raadsrapport d.d. 27 oktober 2016 stelt de raad vragen bij het pedagogisch inzicht en handelen van beide ouders. “(…) Van vader is bekend dat hij een belaste jeugd heeft gehad, waarbij zijn ouders verwikkeld waren in een heftige vechtscheiding. Vader heeft als kind niet kunnen vertrouwen op emotioneel beschikbare ouders. De Raad ziet een vader, die belast is met het combineren van een drukke baan met de zorg voor de kinderen en het huishouden. Vader heeft in het afgelopen jaar nauwelijks kunnen terugvallen op de vaste oppas van de kinderen, die voor hem en de kinderen een belangrijke steunbron is geweest.
Vaders pedagogische mogelijkheden lijken beperkt. Het lijkt voor hem moeilijk om zich te verplaatsen in de kinderen, in te spelen op en aan te sluiten bij de behoeftes van hen. Vader stelt zijn eigen belangen voorop, waardoor hij als verzorgende ouder onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen en hen onvoldoende basale zorg biedt. Zijn opvoedingsonmacht komt vooral naar voren in de relatie met [minderjarige 1] , die heftig in verzet is tegen hem.
Moeder is steeds de verzorgende ouder geweest, maar is een paar jaar geleden vertrokken naar [woonplaats] als gevolg van de partnerproblematiek. Moeder is als ouder niet beschikbaar voor de kinderen. In gesprekken is zichtbaar dat zij last heeft van de gemaakte keuze en overspoeld wordt door haar emoties. Moeder dreigt de kinderen mee te nemen naar Frankrijk. De Raad ziet een moeder, die vanaf afstand, regie en controle uitoefent op de opvoedsituatie van de kinderen bij vader en hierbij haar oudste dochter inzet, als middel om vader in actie te krijgen. De Raad ziet een betrokken en bezorgde ouder, maar heeft geen zich op het opvoedershandelen van moeder.(…)”.
Uit de stukken komt daarnaast naar voren dat de kinderen erg gehecht zijn aan elkaar nu zij langere tijd veelvuldig op elkaar waren aangewezen toen de ouders mede door partnerproblematiek niet dan wel onvoldoende voor de kinderen beschikbaar waren. In die omstandigheden komt het het hof gelet op het belang van de kinderen onwenselijk voor dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet samen opgroeien. Hoewel de kinderen vanaf maart 2018 weer bij de vader wonen is het de gezinsvoogd en vader niet gelukt het gedrag van [minderjarige 1] , wat zij als verzet van [minderjarige 1] typeren, in positieve zin te veranderen. Zij woont inmiddels bij de moeder in [woonplaats] . Hoewel [minderjarige 2] na aanvankelijk verzet op school kennelijk verbetering laat zien, geeft hij in zijn brief aan het hof aan dat het hier (hof: bij vader) niet zo goed gaat en hij zijn moeder weer wil zien. De gezinsvoogd heeft ter zitting doen blijken precies op de hoogte te zijn van de inhoud van de brief (zo kon hij aangeven waar [minderjarige 2] gebruik had gemaakt van een pijl), wat de vraag doet rijzen in hoeverre [minderjarige 2] wel in de gelegenheid is geweest zijn eigen mening kenbaar te maken. De door de gezinsvoogd en vader ingezette middelen, zoals het volledig ontzeggen aan [minderjarige 2] van een mobieltje met sim-kaart (waarmee het hem praktisch onmogelijk werd zelf contact te hebben met zijn zus in [woonplaats] ) en de zeer stringent gereguleerde belmomenten (waarbij een tolk aanwezig moet zijn) acht het hof disproportioneel en niet in belang van de kinderen.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat, alle omstandigheden overziend, de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder dienen te hebben. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is het van belang dat de kinderen samen opgroeien. Dat kan niet bij de vader nu [minderjarige 1] en de vader niet in staat zijn nader tot elkaar te komen. De moeder heeft vanaf de prille jeugd van de kinderen de zorg voor hen op zich genomen. De vader is binnen het gezin lange tijd vanwege zowel werk als hobby’s (over het veel alleen zijn van de kinderen en zijn geringe beschikbaarheid heeft de vader tegen de raadsonderzoeker in 2016 gezegd dat hij het nodig heeft om twee tot drie maal per week te ontspannen en te gaan klimmen en dan in de regel tussen 19.00 en 23.00 uur afwezig is) veelvuldig afwezig geweest op momenten dat de kinderen zorg en aandacht behoeven. Hij is daardoor veelvuldig fysiek onvoldoende beschikbaar (geweest) voor de kinderen. Bovendien lijkt de vader ook in emotioneel opzicht onvoldoende beschikbaar te zijn voor de kinderen. De vader stelt, zo blijkt uit het raadsrapport, zijn eigen belangen voorop, waardoor hij als verzorgende ouder onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen en hen onvoldoende basale zorg biedt. Ten slotte lijken ook vaders pedagogische mogelijkheden beperkt, zo blijkt uit het raadsrapport d.d. 27 oktober 2016.
Volgens de rapportage uit Frankrijk lijkt de moeder daarentegen in staat te zijn een adequaat kader te bieden voor de dagelijkse beleving van de kinderen en heeft zij aandacht voor hun behoeftes. Voorts is er sprake van een sterke band tussen de moeder en de kinderen.
3.9.5.
Om afscheid te kunnen nemen op school en van vriendjes zal het hof bepalen dat de kinderen met ingang van zondag 14 oktober 2018 hun hoofdverblijf zullen hebben bij de moeder. De gezinsvoogd dient de kinderen bij deze overdracht van de vader naar de moeder te begeleiden en een neutrale plek in de omgeving van de woning van de vader, alsmede een tijdstip aan te wijzen, waar en waarop de moeder de kinderen zal ophalen.
Zorgregeling
3.10.
De moeder heeft, in het geval dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben, verzocht een zorgregeling tussen de kinderen en de vader vast te stellen die luidt als volgt:
een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen als volgt:
gedurende de (Franse) zomervakantie verblijven de kinderen de helft van de tijd bij de moeder (drie aaneengesloten weken) en de helft van de tijd bij de vader (drie aaneengesloten weken). De vader heeft in de oneven jaren de eerste keuze en de moeder in de even jaren. Uiterlijk 1 december in het daaraan voorafgaande jaar dient de keuze van de betreffende weken aan de andere ouder te worden doorgegeven;
gedurende de (Franse) herfstvakantie en de voorjaarsvakantie verblijven de kinderen bij de vader;
gedurende de (Franse) kerstvakantie zijn de kinderen in de oneven jaren in de tweede vakantieweek bij de vader en in de even jaren in de eerste vakantieweek bij de vader;
gedurende de (Franse) meivakantie zijn de kinderen in de oneven jaren in de tweede vakantieweek bij de vader en in de even jaren in de eerste vakantieweek;
de kinderen verblijven op Goede Vrijdag, 1e en 2e Paasdag, Hemelvaart en de daarop aansluitende vrijdag, 1e en 2e Pinksterdag, om en om bij de moeder en de vader in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder.
De vader heeft tegen dit verzoek van de moeder geen verweer gevoerd of op dit punt een eigen verzoek ingediend. Het hof zal het verzoek van moeder dan ook toewijzen.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen doch uitsluitend voor wat betreft het hoofdverblijf van de kinderen en de voorlopige zorgregeling en het verzoek van de moeder alsnog toewijzen als na te melden.
Pensioenverevening
3.12.
In zijn incidenteel appel komt de vader op tegen de beslissing van de rechtbank om zijn verzoeken met betrekking tot pensioenverevening af te wijzen.
De vader voert ter onderbouwing van zijn grief, en onder aanvulling van zijn verzoeken, het volgende aan. De moeder heeft aangegeven dat zij al 20 jaar werkzaam is in [woonplaats] . In dat verband heeft de moeder pensioenrechten opgebouwd waarvan de omvang onbekend is. De moeder heeft geen overzicht overlegd c.q. weigert stukken over te leggen met betrekking tot de door haar opgebouwde pensioenaanspraken. Een buitenlands uitvoeringsorgaan kan niet op grond van art. 9 van de Wet Verevening Pensioenrechten na echtscheiding (hierna: WVPS) verplicht worden gegevens te verstrekken aan de vader en is evenmin gehouden tot rechtstreekse uitkering op grond van art. 2 WVPS. De vader heeft gegronde vrees dat de moeder haar medewerking niet (vrijwillig) zal verlenen met betrekking tot het aanleveren van informatie c.q. verstrekken van gegevens, alsmede dat de moeder niet (vrijwillig) het aan de vader toekomende deel van haar pensioen maandelijks aan hem zal voldoen.
3.13.
De moeder heeft verweer gevoerd. Hetgeen rechtens is, hoeft niet nog eens voor recht te worden verklaard. De moeder heeft nooit aangegeven te zullen weigeren informatie te verstrekken over eventueel opgebouwd pensioen in Frankrijk. De verzoeken van de vader zijn dan ook prematuur. De verzoeken zijn bovendien vaag, in ieder geval waar de vader stelt dat de moeder ‘alle noodzakelijke informatie’ dient over te leggen. Daarom reeds dienen de verzoeken te worden afgewezen. Voor een verbinden van een dwangsom aan een eventuele verplichting pensioengegevens over te leggen is geen aanleiding, nu de verzoeken van de man prematuur zijn en niet is gebleken dat de moeder geen informatie over wil leggen.
3.14.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat de moeder de door de vader verlangde stukken over zal leggen en de vader in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop te reageren.
Bij brief van 6 september 2018 heeft de advocaat van de moeder desgevraagd pensioengegevens van de moeder overgelegd.
De advocaat van de vader heeft bij akte uitlating van 12 september 2018 op de overgelegde stukken gereageerd. Kort gezegd, stelt de vader dat de moeder niet heeft voldaan aan de verplichting om alle noodzakelijke informatie in het geding te brengen die nodig is om het vereveningsdeel van de vader met betrekking tot de door de moeder in Frankrijk tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen te kunnen (laten) vaststellen. Daarvoor is in elk geval noodzakelijk een opgave van de pensioenaanspraken (uitgedrukt in euro’s) per 2 augustus 2018, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en de relevante pensioenbrieven/pensioenregelingen die daaraan ten grondslag liggen.
3.15.
Het hof is van oordeel dat de moeder niet die informatie heeft verstrekt (in ieder geval ontbreekt de waarde van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen in Euro’s) die het hof in staat stelt te beslissen op de verzoeken van de man met betrekking tot pensioenverevening. Het hof zal daarom op grond van het bepaalde in art. 22 Rv, de moeder bevelen alsnog de op de zaak betrekking hebbende bescheiden, afkomstig van het (de) pensioenorgaan (pensioenorganen) alwaar de moeder tijdens het huwelijk pensioen heeft opgebouwd, over het door haar tijdens het (gehele) huwelijk opgebouwde pensioen, over te leggen. Voor zover de moeder aan dit bevel geen gevolg heeft, kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Het hof zal de zaak op dit punt aanhouden en de moeder tot 10 januari 2019 in de gelegenheid stellen alsnog de gewenste informatie aan het hof te verstrekken, waarna de vader in de gelegenheid wordt gesteld daarop te reageren.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel in de zaken 200.230.842/01 en 200.235.196/01:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 6 oktober 2017, doch uitsluitend voor wat betreft het hoofdverblijf van de kinderen en de voorlopige zorgregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt het hoofdverblijf van:
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , Frankrijk,
[minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Frankrijk,
[minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
met ingang van 14 oktober 2018 bij de moeder;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot
- -
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , Frankrijk,
- -
[minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Frankrijk,
- -
[minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
de volgende regeling vast:
- -
gedurende de (Franse) zomervakantie verblijven de kinderen de helft van de tijd bij de moeder (drie aaneengesloten weken) en de helft van de tijd bij de vader (drie aaneengesloten weken). De vader heeft in de oneven jaren de eerste keuze en de moeder in de even jaren. Uiterlijk 1 december in het daaraan voorafgaande jaar dient de keuze van de betreffende weken aan de andere ouder te worden doorgegeven;
- -
gedurende de (Franse) herfstvakantie en de voorjaarsvakantie verblijven de kinderen bij de vader;
- -
gedurende de (Franse) kerstvakantie zijn de kinderen in de oneven jaren in de tweede vakantieweek bij de vader en in de even jaren in de eerste vakantieweek bij de vader;
- -
gedurende de (Franse) meivakantie zijn de kinderen in de oneven jaren in de tweede vakantieweek bij de vader en in de even jaren in de eerste vakantieweek;
- -
de kinderen verblijven op Goede Vrijdag, 1e en 2e Paasdag, Hemelvaart en de daarop aansluitende vrijdag, 1e en 2e Pinksterdag, om en om bij de moeder en de vader in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder.
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vader met betrekking tot het hoofdverblijf;
houdt de zaak voor wat betreft de verzoeken van de vader voor wat betreft pensioenverevening tot 10 januari 2019 aan en stelt de moeder in de gelegenheid om zich uiterlijk op voornoemde datum over de in rov. 3.15 genoemde doeleinden. De vader zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om binnen drie weken daarop te reageren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, G.J. Vossestein en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 4 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. L. Kramer, griffier.