Rb. Noord-Holland, 31-10-2017, nr. 6313281 / AO VERZ 17-117
ECLI:NL:RBNHO:2017:9753
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
31-10-2017
- Zaaknummer
6313281 / AO VERZ 17-117
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2017:9753, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 31‑10‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2017/6647
JAR 2018/26 met annotatie van prof. mr. B. Barentsen
AR-Updates.nl 2017-1531
VAAN-AR-Updates.nl 2017-1531
Uitspraak 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door de werkgever in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de kantonrechter af dat de werknemer, behoudens het slaan van een student op de billen met een boek, heeft erkend dat gedragingen die de werkgever hem verwijt, hebben plaatsgevonden. De werknemer heeft uitgelegd in welke context de gedragingen die het de werkgever hem verwijt hebben plaatsgevonden. Deze uiteenzettingen zijn door de werkgever niet gemotiveerd betwist. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op deze context, behoudens drie hierna te bespreken uitlatingen, niet is komen vast te staan dat de werknemer voornoemde codes heeft geschonden. Hoewel naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van verwijtbaar gedrag van de werknemer is dit niet zodanig dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden verlangd. De kantonrechter heeft bij dit oordeel betrokken het feit dat de werknemer – anders dan de werkgever stelt – nadat hij met de uitkomsten van het eerste onderzoek is geconfronteerd, heeft aangegeven dat hij zijn spreekstijl en zijn houding zal aanpassen door meer zakelijker te zijn (zie vierde pagina, vijfde alinea van het verslag van het gesprek van 22 juni 2017). Gelet hierop valt niet in te zien op grond waarvan de werkgever niet tot een minder ingrijpende maatregel dan ontslag is overgegaan, zoals bijvoorbeeld een waarschuwing of herplaatsing. Ter zitting is van de zijde van de werkgever bevestigd dat herplaatsing in een ander team of lesgeven aan klassen met voornamelijk jongens op zichzelf mogelijk is. Verder is aangegeven dat ook ander werk dan lesgeven beschikbaar is bij de werkgever, zij het in beperkte mate. De werknemer heeft aangegeven daarvoor open te staan en dat hij daarover op 15 mei 2017 een gesprek zou aangaan met zijn leidinggevende. Dit gesprek is echter niet doorgegaan vanwege de klacht van 11 mei 2017. Ook andere persoonlijke omstandigheden zijn meegewogen zoals onder meer het feit dat werknemers 25 jaar in dienst is en er nog nooit klachten van dezelfde aard zijn geweest. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de zogenoemde e-grond dan wel d-grond toe te wijzen. Wel ziet de kantonrechter aanleiding de arbeidsovereenkomst te onbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Gelet op de stukken en hetgeen is besproken ter zitting komt de kantonrechter tot de conclusie dat het de werkgever na de klacht van mei 2017 de insteek heeft gehad het 25-jarige dienstverband met de werknemer te beëindigen en niet heeft open gestaan voor andere oplossingen, die wel voorhanden waren. Hierdoor heeft de werkgever de verhoudingen dusdanig op scherp gesteld dat er inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, hetgeen haar is te verwijten. Transitievergoeding en billijke vergoeding worden toegekend.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6313281 / AO VERZ 17-117 (SJ)
Uitspraakdatum: 31 oktober 2017
Beschikking in de zaak van:
Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Noord-Kennemerland/West-Friesland (Horizon College),
statutair gevestigd te Alkmaar
verzoekende partij
verder te noemen: Horizon College
gemachtigde: mr. W. Hovingh
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
procederend in persoon
1. Het procesverloop
1.1.
Horizon College heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 3 oktober 2017 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft Horizon College bij brief van 2 oktober 2017 nog stukken toegezonden.
2. De feiten
2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1955, is op 1 augustus 1992 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Horizon College (locatie Hoorn). De laatste functie die [verweerder] vervulde, is die van docent, met een salaris van € 4.553,00 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van toepassing.
2.2.
[verweerder] heeft een voltijds aanstelling maar geniet BAPO waardoor hij voor 0,9 fte werkt. Hiervan geeft [verweerder] voor 0,4 fte Engelse en Nederlandse les bij de sector economie (secretarieel) en voor 0,5 fte les aan een overbruggingsklas bij de sector economie. De werkzaamheden voor de overbruggingsklas zijn voor zes maanden per jaar.
2.3.
Bij Horizon College geldt onder meer een integriteitscode, een gedragscode en een non-discriminatiecode. In de gedragscode staat onder meer “ik accepteer de ander en ik discrimineer niet” en “ ik geef de ander geen ongewenst seksueel getinte aandacht”.
2.4.
Bij brief van 29 september 2008 heeft [verweerder] een schriftelijke berisping gekregen naar aanleiding van een klacht van een student ter zake een geweldsincident.
2.4.
In oktober 2012 heeft een conciërge gemeld dat [verweerder] in de afgelopen drie maanden drie maal onnodig zijn hulp zou hebben ingeschakeld bij het verwijderen van leerlingen uit de klas en dat [verweerder] beledigende taal naar leerlingen zou bezigen.
2.5.
In 2013 is er een klacht ingediend door een ouder omdat [verweerder] een klas geen les wilde geven.
2.6.
In april 2013 is [verweerder] vrijgesteld van arbeid om te kunnen starten met een begeleidingstraject door extern arbeidspsychologisch adviesbureau APA.
2.6.
In 2014 is [verweerder] weer (deels) aan het werk gegaan in de vestiging Alkmaar. Uit een gespreksverslag van 19 juni 2014 blijkt dat de verstandhouding tussen [verweerder] en zijn werkgever verstoord is, (onder meer) vanwege de plaatsing van [verweerder] in Alkmaar in plaats van in Hoorn.
2.7.
Vanaf het schooljaar 2015-2016 is [verweerder] weer werkzaam in de vestiging Hoorn. In het verslag van het functioneringsgesprek van 5 november 2015 staat dat het goed met [verweerder] gaat, dat het goed gaat bij de secretariële beroepen, dat hij moet wennen aan de “meiden-groepen” en dat het contact goed gaat. Ook de samenwerking met collega’s gaat goed.
2.8.
Naar aanleiding van het functioneringsgesprek van 8 december 2016 is besloten [verweerder] nogmaals aan te melden bij de bedrijfspsycholoog.
2.9.
In mei 2017 heeft Horizon College van een ouder een klacht over [verweerder] ontvangen. Hierin staat onder meer dat [verweerder] seksistische en dubbelzinnige opmerkingen naar de leerlingen zou maken.
2.10.
Op 12 mei 2017 heeft Horizon College [verweerder] op non-actief gesteld.
2.11.
Bij brief van 17 mei 2017 heeft Horizon College aan [verweerder] meegedeeld voornemens te zijn hem te schorsen vanwege klachten van een student over seksistische en dubbelzinnige opmerkingen. In deze brief is aangegeven dat [verweerder] zich binnen veertien dagen kan verweren. Van deze mogelijkheid heeft [verweerder] geen gebruik gemaakt.
2.12.
Opleidingsmanager [naam 1] heeft in de periode van 22 mei tot en mei 24 mei 2017 in het bijzijn van een vertrouwenspersoon met verschillende studenten en een docent gesprekken gevoerd, waarvan verslagen zijn gemaakt.
2.13.
Bij brief van 15 juni 2017 heeft Horizon College aan [verweerder] meegedeeld dat hij definitief is geschorst.
2.14.
Op 22 juni 2017 heeft tussen Horizon College in de persoon van [naam 2] (directeur), [naam 1] en [naam 3] (juridisch adviseur) en [verweerder] een gesprek plaatsgevonden waarbij de uitkomst van het onderzoek is besproken. Bij brief van 26 juni 2017 heeft Horizon College een verslag van dit gesprek aan [verweerder] gestuurd.
2.15.
Bij brief van 30 juni 2017 heeft Horizon College aangegeven dat extra onderzoek zal worden verricht.
2.16.
Bij brief van 3 juli 2017 heeft [verweerder] gereageerd op het gespreksverslag van 26 juni 2017.
2.17.
Bij brief van 6 juli 2017 heeft Horizon College gereageerd op de brief van 3 juli 2017 en nogmaals aangegeven dat een extra onderzoek wordt verricht.
2.18.
Op 10 en 11 juli heeft [naam 1] nogmaals met een aantal studenten gesproken. Ook van deze gesprekken zijn verslagen gemaakt.
2.19.
Bij brief van 17 juli 2017 heeft Horizon College aangegeven dat de schorsing wordt verlengd.
2.20.
Op 20 juli 2017 heeft tussen [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] en [verweerder] een gesprek plaatsgevonden waarbij de uitkomst van het extra onderzoek is besproken.
2.21.
Bij brief van 25 juli 2017 heeft Horizon College aan [verweerder] een verslag van het gesprek van 20 juli 2017 gestuurd.
2.22.
Bij brief van 28 juli 2017 heeft Horizon College aan [verweerder] laten weten dat een verzoek bij de kantonrechter zal worden ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden.
3. Het verzoek
3.1.
Horizon College verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW, subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel d BW, meer subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW en nog meer subsidiair in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel h BW. Verder verzoekt Horizon College de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW dan wel de transitievergoeding te matigen op grond van artikel 7:673 lid 8 BW alsmede [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Volgens Horizon College heeft onderzoek bevestigd dat [verweerder] bij het oprapen van een blaadje tegen een student de uitspraak ‘ik moet even tussen je benen grabbelen’ heeft gedaan. Ook blijkt uit het onderzoek dat [verweerder] – nadat studenten hem erop hebben gewezen dat dit niet door de beugel kan – heeft gezegd dat hij er toch mee door gaat. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat [verweerder] tegen een student heeft gezegd ‘I’m not looking at your tits’ en tegen een student die een kort topje aan had en zich uitrekte ‘strek je niet uit want anders krijg ik het helemaal heet’ en dat hij in een les uit het niets over een hoerenkast is begonnen. Ook heeft hij in een les over materialen waarbij het materiaal rubber wordt behandeld, gesproken over condooms, tijdens een les zijn gulp dichtgegaan zonder om te draaien en opmerkingen gemaakt over huidskleur en de vorm van de neus. Deze opmerkingen waren gericht op gekleurde studenten. Tijdens het onderzoek is bevestigd dat [verweerder] een student met een boek op haar billen heeft geslagen, dat hij een student aan haar schouders heeft geschud toen zij het koud had en dat hij aan een student met veel make-up op heeft gevraagd of zij haar masker afdoet als zij thuis is.
3.3.
Aan het verzoek legt Horizon College primair ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – verwijtbaar handelen van [verweerder] zodanig dat van Horizon College redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ter onderbouwing daarvan heeft Horizon naar voren gebracht dat het gedrag van [verweerder] als docent ongewenst en onacceptabel is jegens (vrouwelijke) studenten en in strijd is met de integriteits- en gedragscode, waaraan [verweerder] zich op grond van de CAO verplicht is te houden. Volgens Horizon College is de klacht tegen [verweerder] zeer zorgvuldig onderzocht. Er heeft hoor en wederhoor plaatsgevonden en de conclusie is dat er sprake is van zeer grensoverschrijdend gedrag waarmee [verweerder] afdoet aan de kwaliteit van Horizon College. Daar komt bij dat [verweerder] geen enkel berouw toont en niet toezegt om zijn gedrag aan te passen alsmede het feit dat er vanaf 2008 met regelmaat problemen zijn over de wijze waarop [verweerder] zich gedraagt. Herplaatsing ligt volgens Horizon College daarom niet in de rede. Temeer omdat het zeer aannemelijk is dat [verweerder] in herhaling valt of dat er andere klachten binnenkomen.
3.4.
Subsidiair stelt Horizon College dat er sprake is van disfunctioneren omdat [verweerder] zich sinds 2008 niet gedraagt zoals van een docent mag worden verwacht. Horizon College stelt dat zij [verweerder] meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld om zijn functioneren te verbeteren. Er zijn vele gesprekken geweest en [verweerder] heeft psychologische begeleiding gehad, maar de situatie verbetert niet echt, behoudens een tijdelijke verbetering in 2015. Horizon College stelt dat [verweerder] op meerdere vestigingen en in verschillende sectoren heeft gewerkt om zo een nieuwe start te maken. Volgens Horizon College gaat het echter telkens mis. [verweerder] ziet niet in wat hij fout doet, zodat hij niet geschikt is tot het verrichten van zijn functie als docent. De machts- en afhankelijkheidsrelatie van [verweerder] met studenten lijkt daarbij het probleem te zijn.
3.5.
Meer subsidiair stelt Horizon College dat door de opeenstapeling van incidenten met [verweerder] een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Partijen hebben dat ook al in 2014 geconstateerd. Echter het leek daarna enige tijd even beter te gaan. Het gedrag van [verweerder] is dusdanig dat herstel, mede doordat [verweerder] geen berouw laat zien en zichzelf als slachtoffer ziet, niet meer mogelijk is. Dit maakt volgens Horizon College dat er niet van kan worden uitgegaan dat [verweerder] zich in de toekomst wel conform de integriteitseisen zal gedragen. Ook doet [verweerder] geen concrete toezegging dat hij zijn gedrag zal aanpassen. De vertrouwensband is volledig verdwenen en herplaatsing ligt niet in de rede, daar [verweerder] al meerdere malen is herplaatst terwijl de problemen aanhouden en van Horizon College niet kan worden verwacht de klachten van de studenten naast zich neer te leggen.
3.6.
Nog meer subsidiair stelt Horizon College dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.7.
Verder stelt Horizon College dat [verweerder] in strijd met de hem kenbare gedragsregels heeft gehandeld waardoor een vertrouwensbreuk is ontstaan die aan [verweerder] is te wijten. Het grensoverschrijdende gedrag van [verweerder] kan als ernstig verwijtbaar handelen worden aangemerkt, waardoor geen aanspraak op een transitievergoeding bestaat dan wel dat een transitievergoeding op grond van redelijk en billijkheid dient te worden gematigd. Bovendien krijgt [verweerder] al jaren teveel betaald omdat de werkzaamheden bij de overbruggingsklas maar zes maanden duren.
4. Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en voert daartoe – samengevat – aan dat Horizon College onder meer de klachtenprocedure niet heeft gevolgd en heeft nagelaten te melden dat hij in beroep kan gaan bij de Commissie van Beroep. Verder voert [verweerder] aan dat uit het onderzoek blijkt dat voornamelijk gesloten vragen zijn gesteld met een sterk sturend karakter, dat de vraagsteller opmerkingen heeft geplaatst waarin zijn (voor)oordeel duidelijk naar voren kwam en dat het onderzoek zich ook heeft uitgestrekt over zijn manier van lesgeven. Volgens [verweerder] heeft Horizon College de zaken uit zijn verband gehaald. Ter zitting voert hij dienaangaande nog aan dat zijn handelen moet worden bezien in het licht van de context waarin het handelen heeft plaatsgevonden en dat Horizon College deze context niet heeft meegewogen. [verweerder] geeft door middel van een tijdslijn aan hoe weinig frequent incidenten hebben plaatsgevonden en dat in de periode tussen 2008 en 2012 in de jaarlijkse functioneringsgesprekken lovend over zijn inzet en kwaliteiten is gesproken. [verweerder] voert aan dat Horizon College onvoldoende heeft aangetoond dat zijn handelen verwijtbaar is. [verweerder] geeft toe dat zijn handelen niet naar ieders smaak is, maar nooit was gericht op het overtreden van de gedragscode. Voorts voert [verweerder] aan dat hij de machts- en afhankelijkheidsrelatie nooit heeft misbruikt en dat hij niet discrimineert.
Volgens [verweerder] zijn er geen eerdere klachten geweest die het karakter hebben van de klacht van 11 mei 2017 en dat Horizon College hem dan ook nimmer in de gelegenheid heeft hoeven te stellen om zijn functioneren te verbeteren. In dit verband voert [verweerder] aan dat hij nog nooit is herplaatst vanwege zijn functioneren.
Wat betreft de verstoorde arbeidsverhouding voert [verweerder] aan dat deze is begonnen in september 2011 toen zijn manager hem zijn werkplek ontnam. Deze verstoring is indirect aanleiding tot de problemen aan het begin van het volgende schooljaar.
4.2.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door [verweerder] verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een opzegtermijn van vier maanden, met toekenning een transitievergoeding en een billijke vergoeding, alsmede veroordeling van Horizon College in de proceskosten.
4.3.
[verweerder] stelt dat Horizon College alleen terecht het standpunt inneemt dat er sprake is van verstoorde verhoudingen. [verweerder] verzoekt om een vergoeding voor gederfd inkomen voor de periode tussen de ontslagdatum en zijn pensioen aan het einde van het schooljaar 2021-2022. Ter zitting geeft hij aan dat hij uitgaat van een inkomensverlies van € 400.000,00.
5. De beoordeling
het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerder] een transitie- en/of billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. In dit geval verzet de aard van de zaak zich niet tegen toepassing van het bewijsrecht.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.4.
Horizon College voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in de gedragingen van [verweerder] , zoals opgenomen onder overweging 3.2. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Horizon College in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de kantonrechter af dat [verweerder] , behoudens het slaan van een student op de billen met een boek, heeft erkend dat gedragingen die Horizon College hem verwijt, hebben plaatsgevonden.
5.6.
De kantonrechter stelt voorop dat zij de visie van Horizon College, zoals verwoord ter zitting, deelt dat een veilige school voorop dient te staan en dat binnen een veilige school ongewenste seksueel getinte aandacht en/of opmerkingen en discriminatie niet thuishoren. De studenten van Horizon College zijn op een kwetsbare en beïnvloedbare leeftijd en dienen te worden beschermd tegen uitingen of gedragingen die hen kunnen kwetsen of belemmeren in hun studie. Dat Horizon College daarom strikt haar integriteits-, gedrags- en non-discriminatiecode wil handhaven tegen haar studenten en personeelsleden vindt de kantonrechter begrijpelijk.
5.7.
Wat die handhaving kan inhouden, hangt echter af van de omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of de geconstateerde gedraging wel een overtreding is van voornoemde codes, en als dit zo is, de aard van die overtreding en de betrokken belangen.
5.8.
De kantonrechter heeft om te bepalen wat er is voorgevallen kennis genomen van de verslagen van de gesprekken met de studenten en van de gesprekken met [verweerder] alsmede van hetgeen [verweerder] en het Horizon College ter zitting hebben verklaard.
5.9.
[verweerder] heeft uitgelegd in welke context de gedragingen die het Horizon College hem verwijt hebben plaatsgevonden. Deze uiteenzettingen zijn door Horizon College niet gemotiveerd betwist. De kantonrechter is van oordeel dat gelet op deze context, behoudens drie hierna te bespreken uitlatingen, niet is komen vast te staan dat [verweerder] voornoemde codes heeft geschonden.
5.10.
De kantonrechter is wel van oordeel dat de door [verweerder] gemaakte opmerkingen ‘ik moet even tussen je benen grabbelen’, ‘I’m not looking at your tits’ en ‘strek je niet uit want anders krijg ik het helemaal heet’, ook bezien in de context waarin zij zijn geplaatst, dienen te worden geduid als ongewenst seksueel getinte aandacht en daarom in strijd met de voornoemde codes. Deze opmerkingen gaan te ver voor een docent en zijn verwijtbaar. Dat de opmerkingen als humor waren bedoeld, zoals door [verweerder] betoogd, kan aan dat oordeel niet afdoen. [verweerder] dient als docent met jarenlange ervaring te beseffen dat dit gedrag niet acceptabel is.
5.11.
Hoewel naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van verwijtbaar gedrag van [verweerder] is dit niet zodanig dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van Horizon College kan worden verlangd. De kantonrechter heeft bij dit oordeel betrokken het feit dat [verweerder] – anders dan Horizon College stelt – nadat hij met de uitkomsten van het eerste onderzoek is geconfronteerd, heeft aangegeven dat hij zijn spreekstijl en zijn houding zal aanpassen door meer zakelijker te zijn (zie vierde pagina, vijfde alinea van het verslag van het gesprek van 22 juni 2017). Gelet hierop valt niet in te zien op grond waarvan Horizon College niet tot een minder ingrijpende maatregel dan ontslag is overgegaan, zoals bijvoorbeeld een waarschuwing of herplaatsing. Ter zitting is van de zijde van Horizon College bevestigd dat herplaatsing in een ander team of lesgeven aan klassen met voornamelijk jongens op zichzelf mogelijk is. Verder is aangegeven dat ook ander werk dan lesgeven beschikbaar is bij Horizon College, zij het in beperkte mate. [verweerder] heeft aangegeven daarvoor open te staan en dat hij daarover op 15 mei 2017 een gesprek zou aangaan met zijn leidinggevende. Dit gesprek is echter niet doorgegaan vanwege de klacht van 11 mei 2017.
5.12.
Verder heeft de kantonrechter acht geslagen op het feit dat [verweerder] 25 jaar in dienst is bij Horizon College en dat er nog nooit klachten van dezelfde aard als de klacht van 11 mei 2017 zijn geweest. Het geweldsincident dat Horizon College meeweegt in haar besluitvorming heeft in 2008 plaatsgevonden. Hiervoor is [verweerder] berispt, zodat dit als afgedaan kan worden beschouwd. Temeer nu een dergelijk voorval zich niet meer heeft voorgedaan. De klachten uit 2012 en 2013 die Horizon College aanhaalt, zijn eveneens van een andere aard dan de klacht van 11 mei 2017. Bovendien blijkt niet dat aan deze klachten gevolgen zijn verbonden. Ook heeft de kantonrechter betrokken dat hoewel in 2014 de verstandhouding minder was, in de twee overgelegde verslagen van functioneringsgesprekken, geen negatieve opmerkingen over het functioneren van [verweerder] in 2015 en 2016 zijn gemaakt. Sterker nog, daarin wordt juist opgemerkt dat contact met de ‘meiden-groepen’ en de samenwerking met collega’s goed gaat. Ter zitting is door Horizon College aangegeven dat [verweerder] de overbruggingsklas echt heel goed heeft gedaan en dat hij daarvoor de complimenten heeft gekregen van zijn leidinggevende. Het voorgaande betekent ook dat er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van disfunctioneren. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de kantonrechter geen aanleiding om het verzoek van Horizon College om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de zogenoemde e-grond dan wel d-grond toe te wijzen.
5.13.
De kantonrechter stelt vervolgens vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, de zogenoemde g-grond. Gelet hierop kan overige subsidiaire grondslag van het verzoek – de zogenoemde h-grond – onbesproken blijven.
5.14.
De conclusie is dat de kantonrechter het meer subsidiaire verzoek van Horizon College zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, met ingang van 1 maart 2018. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Omdat naar het oordeel van de kantonrechter, zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder] bestaat er geen grond om het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op een eerder tijdstip. Omdat, zoals volgt uit hetgeen hierna wordt overwogen, sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Horizon College, wordt de duur van de procedure niet in mindering gebracht.
5.15.
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiervan sprake. Voorop moet worden gesteld dat [verweerder] zich verwijtbaar heeft gedragen en niet zoals van een docent mag worden verwacht. Het Horizon College was daarom gerechtigd om een onderzoek naar de gedragingen van [verweerder] in te stellen en gelet op de uitkomst daarvan ook om maatregelen te nemen. Echter, van de manier waarop het Horizon College dit heeft aangepakt kan haar een ernstig verwijt worden gemaakt.
5.16.
Gelet op de stukken en hetgeen is besproken ter zitting komt de kantonrechter tot de conclusie dat het Horizon College na de klacht van mei 2017 de insteek heeft gehad het 25-jarige dienstverband met [verweerder] te beëindigen en niet heeft open gestaan voor andere oplossingen, die wel voorhanden waren. Hierdoor heeft Horizon College de verhoudingen dusdanig op scherp gesteld dat er inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, hetgeen haar is te verwijten. Na de klacht heeft het Horizon College gesprekken gevoerd met studenten. Uit de verslagen van de gesprekken met de studenten blijkt dat Horizon College voornamelijk gesloten en soms sturende vragen heeft gesteld. Verder blijkt uit deze verslagen een (zekere) vooringenomenheid van de vraagsteller ten aanzien van [verweerder] omdat de vraagsteller al tijdens de gesprekken herhaaldelijk het gedrag van [verweerder] expliciet afkeurt en aangeeft dat [verweerder] de studenten geen Engels meer gaat geven. Voorgaande duidt er naar het oordeel van de kantonrechter veel meer op dat er bewijs tegen [verweerder] is gezocht ten einde het dienstverband te kunnen beëindigen in plaats van dat er een onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts heeft Horizon College nagelaten te melden dat het mogelijk is om tegen een schorsing in beroep te gaan bij de Commissie van Beroep. Een behandeling door de Commissie van Beroep had mogelijk de-escalerend gewerkt. Hoewel [verweerder] in de gesprekken met het Horizon College heeft uitgelegd wat de context van de opmerkingen is geweest heeft Horizon College deze niet kenbaar meegewogen. Een aantal opmerkingen rechtvaardigt de conclusie dat sprake is van verwijtbaar gedragen van [verweerder] , maar het verzoeken van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is een disproportionele maatregel geweest. De kantonrechter verwijst naar hetgeen is overwogen onder randnummers 5.11. en 5.12.
5.17.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) volgt evenwel dat dit niet hoeft te betekenen dat de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen in een geval waarin de wet een werknemer een aanspraak geeft op zo'n vergoeding omdat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de reden dat de arbeidsovereenkomst eindigt. In voormeld arrest gaat het over de billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW, waar, gelijk als in het onderhavige geval, sprake is van een direct verband tussen de beëindiging van het dienstverband en het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens de wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever in de toekomst te voorkomen. Een specifiek punitief gehalte heeft de wetgever evenwel niet aan de billijke vergoeding willen toekennen, zo volgt ook uit voormeld arrest van de Hoge Raad. Bij de begroting van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval. De rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid.
5.18.
Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 15.024,90 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verweerder] een 62-jarige man is, die gelet op zijn leeftijd en werkervaring alsmede gelet op de smet die als gevolg van (de aard van) deze zaak aan hem zal kleven, geen rooskleurig arbeidsperspectief heeft. De kantonrechter houdt er rekening mee dat [verweerder] geen inkomsten meer uit dienstverband zal verwerven. Bij voortduren van het dienstverband zou [verweerder] vermoedelijk tot zijn pensioenleeftijd van 65 jaar bij Horizon College zijn gebleven. Dat zou betekenen dat het dienstverband nog drie jaar zou hebben voortgeduurd. De inkomensschade die [verweerder] lijdt als gevolg van de beëindiging van het dienstverband bedraagt dan 36 maanden x € 4.553,00 bruto, zijnde € 163.908,00 bruto. Echter, nu de gedragingen van [verweerder] verwijtbaar zijn en hij in die zin ook heeft bijgedragen aan een verstoorde arbeidsverhouding acht de kantonrechter het redelijk dat slechts één jaar van deze periode van loonderving aan Horizon College wordt toegerekend. Dit betekent dat voor de vaststelling van de billijke vergoeding wordt uitgegaan van een inkomensschade van € 54.636,00 bruto. Ook heeft [verweerder] op basis van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO (naar Horizon College ter zitting heeft gesteld en [verweerder] niet gemotiveerd heeft betwist) voorzienbaar gedurende de eerste zes maanden recht op een aanvulling op een werkloosheidsuitkering tot 75% van zijn loon en vervolgens tot 70% van zijn loon. Aldus bedraagt de inkomensschade gedurende de eerste zes maanden x (25% x € 4.553,00 bruto ) = € 6.829,50 bruto en de overige zes maanden x (30% x € 4.553,00 bruto ) = € 8.195,40 bruto. De inkomensschade is dan € 15.024,90 bruto. Dit bedrag zal dus als billijke vergoeding worden toegerekend, waarmee de kantonrechter [verweerder] ook voldoende gecompenseerd acht voor het ernstig verwijtbaar handelen van Horizon College.
5.19.
Nu aan de ontbinding een vergoeding wordt verbonden, zal Horizon College, gelet op artikel 7:686a lid 6 BW, in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.20.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
het tegenverzoek
5.21.
De kantonrechter zal het verzoek van [verweerder] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijzen, op grond van artikel 7:671c lid 1 BW. Nu [verweerder] stelt dat arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord en hij niet meer bij Horizon College wil werken, is sprake van een verandering van omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Horizon College verzet zich ook niet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Met toepassing van artikel 7:671c lid 2, onderdeel a, BW zal de kantonrechter bepalen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 maart 2018.
5.22.
[verweerder] heeft bij wijze van tegenverzoek gevraagd om toekenning van een billijke vergoeding. Dit verzoek zal worden toegewezen onder verwijzing naar het bepaalde in rechtsoverweging 5.15 tot en met 5.18. Ter informatie wijst de kantonrechter erop dat dit niet betekent dat aan [verweerder] nogmaals een billijke vergoeding wordt toegekend. Aan [verweerder] wordt dezelfde billijke vergoeding als in het verzoek toegekend.
5.23.
[verweerder] heeft een verzoek gedaan om Horizon College te veroordelen een transitievergoeding te betalen, die Horizon College hem op grond van artikel 7:673 lid 1 BW is verschuldigd.
5.24.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan en gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft [verweerder] aanspraak op een transitievergoeding. Horizon College zal daarom worden veroordeeld tot betaling daarvan.
5.25.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om de transitievergoeding te matigen, zoals door Horizon College is verzocht, nu artikel 7:673, lid 8 BW in dit geval daarvoor geen ruimte biedt. Voor zover Horizon College een beroep doet op artikel 6:248 lid 2 BW overweegt de kantonrechter dat Horizon College geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat een matiging op grond van de redelijkheid en billijkheid is gerechtvaardigd. De omstandigheid dat [verweerder] al jaren teveel zou zijn betaald omdat de werkzaamheden bij de overbruggingsklas maar zes maanden duren, wat hier ook van zij, acht de kantonrechter daartoe niet toereikend. Horizon College heeft hiervan nooit eerder een probleem van gemaakt. Deze omstandigheid ligt in de risicosfeer van Horizon College.
5.26.
Bij gebreke van volledige inkomensgegevens van de zijde van [verweerder] is de kantonrechter niet in staat de transitievergoeding te berekenen. Ter informatie van partijen wijst de kantonrechter er nog op dat de transitievergoeding is gemaximeerd op € 77.000,00 bruto of een jaarsalaris als dat hoger is dan € 77.000,00 bruto.
5.27.
Nu aan de ontbinding een lagere vergoeding wordt verbonden dan door [verweerder] is verzocht, zal [verweerder] , gelet op artikel 7:686a lid 6 BW, in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.28.
De proceskosten komen voor rekening van Horizon College, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. Deze kosten worden aan de zijde van [verweerder] op nihil is gesteld aangezien niet is gebleken dat hij daarvoor in aanmerking te nemen kosten heeft gemaakt.
6. De beslissing
De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Horizon College het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 14 november 2017.
Voor het geval de werkgever het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2018;
6.3.
veroordeelt Horizon College om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van€ 15.024,90 bruto;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Voor het geval de werkgever het verzoek binnen die termijn intrekt:
6.6.
veroordeelt Horizon College tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.8.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verweerder] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 14 november 2017.
Voor het geval de werknemer het tegenverzoek niet binnen die termijn intrekt:
6.9.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2018;
6.10.
veroordeelt Horizon College om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen conform het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW;
6.11.
veroordeelt Horizon College om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van€ 15.024,90 bruto;
6.12.
veroordeelt Horizon College tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op nihil;
6.13.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Voor het geval de werknemer het tegenverzoek binnen die termijn intrekt:
6.14.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag, gelet op de samenhang met het verzoek, vaststelt op nihil;
6.15.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. B. Liefting-Voogd, kantonrechter en op 31 oktober 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter