Rb. Rotterdam, 20-11-2019, nr. C/10/565940 / HA ZA 19-47
ECLI:NL:RBROT:2019:9265
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-11-2019
- Zaaknummer
C/10/565940 / HA ZA 19-47
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:9265, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑11‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 20‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Geschil over verzwaring industriële energieaansluiting. Verzocht wordt om aansluiting op een specifiek station van de netbeheerder. De rechtbank oordeelt dat de afnemer niet heeft aangetoond dat in dat station voldoende netcapaciteit beschikbaar is.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/565940 / HA ZA 19-47
Vonnis van 20 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
O-I NETHERLANDS B.V., (voorheen geheten O‑I MANUFACTURING NETHERLANDS B.V.)
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. M.R. het Lam te ’s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.W.F. Oosterhuis te Rotterdam.
Partijen zullen hierna O-I en Stedin genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 20 december 2018, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
de brief van O‑I van 3 september 2019, met (a) een schriftelijke uiteenzetting en (b) producties met toelichting;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2019, met de bij die gelegenheid voorgedragen pleitnotities;
- -
de brief van 3 oktober 2019 van Stedin met opmerkingen over het proces-verbaal;
- -
de brief van 4 oktober 2019 van O‑I met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
O‑I exploiteert een glasfabriek in Leerdam. Op het fabrieksterrein aan de Lingedijk 8 te Leerdam is ook een andere glasfabriek gevestigd; de B.V. Koninklijke Nederlandsche Glasfabriek Leerdam (hierna: Libbey). Beide fabrieken zijn, net als een klein aantal andere partijen, aangesloten op een gesloten distributiesysteem in de zin van artikel 1, aanhef en onder aq van de Elektriciteitswet 1998 (Ew 1998). O‑I is de beheerder van dit gesloten distributiesysteem. Het gesloten distributiesysteem is aangesloten op het openbare elektriciteitsnet waarvan Stedin de regionale netbeheerder is als bedoeld in de Ew 1998.
2.2.
De aansluiting van het gesloten distributiesysteem op het openbare elektriciteitsnet heeft een capaciteit van 12 MVA. Zij is feitelijk uitgevoerd door vier aansluitkabels die lopen van het inkoopstation op het fabrieksterrein naar station TT085 van Stedin, dat in Leerdam ligt. De afstand die de aansluitkabels overbruggen is ongeveer 2,5 km. Het inkoopstation ligt op het midden van het fabrieksterrein en de kabels lopen deels onder bebouwing op dat terrein. In het inkoopstation is een beveiliging aangebracht en worden de aansluitkabels uitgesplitst in 38 velden. De verschillende velden worden vervolgens de fabrieken in geleid.
2.3.
Onder de thans tussen O‑I en Stedin geldende overeenkomsten is Stedin verantwoordelijk voor de bekabeling tussen TT085 en het inkoopstation en de splitsing en beveiliging (inclusief coq-schakelaars; 4 voor de inkomende kabels en 38 voor de uitgaande velden) in het inkoopstation. Het overdrachtspunt van de aansluiting ligt dus, vanuit Stedin bezien, ná alle schakelaars. Zowel deze verantwoordelijkheidsverdeling als de feitelijke situatie is het resultaat van historische ontwikkelingen; de aansluiting dateert van vóór de invoering van de Ew 1998.
2.4.
In station TT085 zijn twee transformatoren die 50 kV terugbrengen tot 13 kV. Elk van die transformatoren heeft een capaciteit van 40 MVA. Ze worden gevoed uit een station van Stedin in Arkel, TH099. Vanuit station TT085 lopen verbindingen naar O‑I en andere afnemers.
2.4.1.
Station TT085 is nu zo ingericht dat op ieder moment de aansluiting van een klant kan worden overgezet van de ene transformator naar de andere transformator (uiteraard alleen indien de andere transformator daardoor niet wordt overbelast). Dit gebeurt ook bij problemen met of onderhoud aan een transformator. In de huidige aansluitconfiguratie is O‑I tijdens het normale bedrijf van het station op de ene transformator aangesloten en alle andere afnemers op de andere.
2.4.2.
Medio 2020 wordt station TT085 door Stedin aangepast. Vanaf dan is het niet meer mogelijk om afzonderlijke afnemers heen en weer te schakelen tussen de verschillende transformatoren. Het is dan alleen nog mogelijk om alle afnemers tegelijk via de ene transformator te laten lopen of alle afnemers tegelijk via de andere transformator.
2.4.3.
In zowel de huidige als de geplande situaties is sprake van (n-1)-redundantie. Dat is de situatie waarin stroomleverantie bij uitval van één van de transformatoren toch door kan gaan, omdat er een reservetransformator is.
2.5.
Station TH099 is aangesloten op het hoogspanningsnet (150 kV) van TenneT. In station TH099 staan transformatoren om 150 kV terug te brengen tot 50 kV. Het is mogelijk om in station TH099 vanaf het 50 kV-gedeelte aansluitingen te maken naar klanten. De afstand tussen station TH099 en het fabrieksterrein die door een rechtstreekse verbinding zou moeten worden overbrugd is ongeveer 8 km.
2.6.
In 2015 heeft Libbey aangegeven behoefte te hebben aan een eigen aansluiting op het openbare elektriciteitsnet. Dit zou een aansluiting op station TT085 moeten worden met een capaciteit van 10 MVA. Stedin heeft zich bereid getoond deze aansluiting te realiseren, maar een van de voorwaarden voor realisatie was wel dat er geen verbinding mocht komen tussen deze nieuwe aansluiting en het gesloten distributiesysteem. Deze aansluiting is nooit gerealiseerd en Libbey heeft daar Stedin ook niet verder om gevraagd.
2.7.
O‑I heeft Stedin verzocht om verzwaring van haar aansluiting tot 18 MVA. In reactie op een aanvraag van 6 april 2016 heeft Stedin op 29 juli 2019 aan O‑I het volgende bericht (productie 12 van O‑I):
“O‑I heeft Stedin een verzoek gedaan om een voorstel te doen voor het verzwaren van de bestaande aansluiting [van] 12 MVA met minimaal 6 MVA, in totaal 18 MVA.
De aansluiting is boven de 10 MVA en voor de bepaling van het aansluittarief wordt dus […] als uitgangspunt […] genomen het dichtstbijzijnde punt in het net van de netbeheerder waar voldoende capaciteit beschikbaar is. In de [Tarieven] en Vergoedingsregeling Stedin […] staat dat [een aansluiting met een capaciteit van meer dan, rechtbank] 10 MVA aangesloten wordt op TS [tussenspanning, rechtbank].
De benodigde extra capaciteit zal tot gevolg hebben dat de huidige aansluiting van O‑I (13 kV) verzwaard moet worden naar 50 kV.
[Het] dichtstbijzijnde 50 kV[-]punt in [het] net waar voldoende capaciteit beschikbaar is, is het 150/50kV-onderstation te Arkel. [TH099, rechtbank]
[…]”
2.8.
In reactie op het bericht van 29 juli 2016 heeft O‑I op 13 september 2016 Stedin het volgende bericht (productie 5 van O‑I):
“[…]
Graag zou O‑I van u een voorstel krijgen voor een aansluiting van 18 MVA op het dichterbij gelegen station TT085 te Leerdam waarin zich een 13 kV (MS) railsysteem bevindt. Op dit station is nog voldoende capaciteit vrij voor de door O‑I gevraagde aansluiting van 18 MVA. Artikel 27, lid 2 van de Elektriciteitswet 1998 en de Tarievencode (artikel 2.1.5) biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid de door O‑I gevraagde 13 kV-aansluiting van 18 MVA op dit station te realiseren.
[…]”
2.9.
Voor dit verzoek heeft Stedin een voorstel gedaan op 21 oktober 2016 (productie 18 van O‑I). De tekening bij het voorstel geeft aan dat de huidige drie aansluitkabels worden vervangen door vier nieuwe aansluitkabels en dat deze kabels alle lopen naar een nieuw te bouwen inkoopstation op de erfgrens van het fabrieksterrein. Uit het voorstel blijkt dat de uitsplitsing in afgaande velden niet langer zal behoren tot de installatie van Stedin, maar gaat behoren tot de installatie van O‑I. In de begeleidende tekst is het volgende opgenomen:
“[…]
Naar aanleiding van uw verzoek […] treft u in de bijlage een voorstel.
U dient rekening te houden met:
1. Het nieuwe inkoopstation dient te worden geplaatst op de erfgrens. 7x24 uur bereikbaar met een vrachtauto.
[…]
Voorbehoud: Het voorstel is van toepassing zolang nog voldoende capaciteit vrij is in het station TT085 te Leerdam waarin zich een 13 kV (MS [middenspanning, rechtbank]) railsysteem bevindt.
Stedin hanteert het principe ‘First […] come, first […] served’.
[…]”
2.10.
Op dit voorstel heeft O‑I op 14 februari 2017 als volgt gereageerd (productie 6 van O‑I):
“[…]
Op zich kunnen wij ons vinden in het door u opgestelde voorstel […].
Wij kunnen ons evenwel niet vinden in het voorgestelde overdrachtspunt van de (verzwaarde) 18 MVA[-]aansluiting. […]
Wij verzoeken u daarom het door u gedane voorstel […] in die zin aan te passen dat bij verzwaring van onze huidige 13 kV[-]aansluiting tot 18 MVA het huidige overdrachtspunt […] wordt gehandhaafd […].
[…]
Wij zien het (aangepaste) voorstel voor verzwaring […] tegemoet.
[…]”
2.11.
Stedin heeft niet het door O‑I gevraagde voorstel gedaan en is daartoe ook niet bereid. Aan het voorstel van 21 oktober 2016 is geen gevolg gegeven.
2.12.
In 2018 hebben twee, verder niet in de stukken bij naam bekende, afnemers aansluitingen aangevraagd op station TT085 met capaciteiten van 5 MVA en 10 MVA. Inmiddels heeft Stedin met hen gecontracteerd. Als deze aansluitingen zijn gerealiseerd kunnen alle klanten op station TT085 nog steeds tegelijk op één transformator worden aangesloten, maar die transformator wordt dan voor de maximale capaciteit belast. Dat betekent dat als een volgende klant moet worden aangesloten, of de aansluiting van O‑I wordt verzwaard, het niet langer mogelijk is om de uitval – gepland of ongepland – van een van de transformatoren op te vangen.
3. De vordering
3.1.
O‑I vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. voor recht te verklaren dat Stedin onrechtmatig handelt door te weigeren de door O‑I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O‑I op het openbaarbare elektriciteitsnet van 13 kV in station TT085 van Stedin in Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station TT085 te Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein te realiseren;
2. voor recht te verklaren dat Stedin onrechtmatig handelt door te weigeren aan O‑I offerte uit te brengen voor de door O‑I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O‑I op het openbare elektriciteitsnet van 13 kV in station TT085 van Stedin te Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station TT085 te Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein;
3. Stedin te veroordelen om de door O‑I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O‑I op het openbare elektriciteitsnet van 13 kV in station TT085 van Stedin te Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station TT085 te Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein, te realiseren uiterlijk op 1 december 2019, althans binnen vier maanden na het door de rechtbank te wijzen vonnis, althans uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat Stedin hiermee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 8.000.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
4. Stedin te veroordelen om voor de door O‑I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting van het elektriciteitsnet van O‑I op het openbare elektriciteitsnet van 13 kV in station TT085 van Stedin te Leerdam door middel van het leggen van een nieuwe aansluitkabel van 6 MVA van station TT085 te Leerdam naar een nieuw te bouwen inkoopstation aan de rand van het fabrieksterrein, een offerte uit te brengen binnen veertien dagen na een door de rechtbank in dezen te wijzen vonnis, althans uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum, waarbij in de offerte door Stedin als uiterste realisatiedatum voor de door O‑I gewenste en verzochte verzwaring van de aansluiting wordt uitgegaan van 1 december 2019, althans de datum die vier maanden na het door de rechtbank te wijzen vonnis is gelegen, althans een door de rechtbank te bepalen datum, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat Stedin hiermee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 8.000.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
5., 6. Stedin te veroordelen in de kosten van het geding, daaronder begrepen nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vorderingen legt O‑I, kort en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
3.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, artikel 23, eerste lid, en artikel 27, tweede lid, aanhef en onder a, Ew 1998 heeft een afnemer, O‑I dus, recht op een aansluiting op het door hem gewenste spanningsniveau, tenzij dit om technische redenen redelijkerwijs niet van de netbeheerder kan worden gevraagd. Dit is uitgewerkt in artikel 2.1.5 van de Tarievencode elektriciteit, vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt.
3.3.1.
O‑I wil een aansluiting op 13 kV en station TT085 heeft daarvoor voldoende capaciteit. Dat blijkt uit het feit dat Stedin destijds een aansluiting voor Libbey wilde realiseren. Ook blijkt het uit de feitelijke situatie in station TT085, waar O‑I de enige gebruiker van een 40 MVA-transformator is; op die transformator alleen al is dus 28 MVA capaciteit over.
3.3.2.
Omdat een aansluiting technisch mogelijk is, moet die ook worden geleverd door Stedin. Door geen voorstel uit te brengen om de aansluiting te realiseren, handelt Stedin onrechtmatig.
3.3.3.
Aansluiting op station TH099, noch de voorgestelde wijze van aansluiting op station TT085 is voor O‑I aanvaardbaar, omdat dit veel duurder is en bovendien het overdrachtspunt wordt verplaatst naar de andere kant van de beveiliging van de aansluiting. De schakelaars voor de afgaande velden komen alle onder de verantwoordelijkheid van O‑I te vallen en dat is ongewenst. Voor het onderhoud en de vervanging van die schakelaars betaalt O‑I bovendien via het periodieke aansluittarief. Als Stedin in de toekomst die schakelaars niet meer hoeft te vervangen, dan ontloopt zij haar verantwoordelijkheid. Stedin mag het overdrachtspunt niet zonder instemming van O‑I verplaatsen.
3.3.4.
Bovendien handelt Stedin in strijd met artikel 23, derde lid, Ew 1998, omdat de gevraagde aansluiting niet binnen een redelijke termijn gerealiseerd is.
3.4.
De Ew 1998 is bedoeld klanten tegen een monopolist te beschermen. Stedin maakt misbruik van haar positie als monopolist door niet de gevraagde aansluiting te realiseren.
3.5.
De vordering onder 3 is gebaseerd op het gestand doen van het voorstel van Stedin van 21 oktober 2016 (rechtsoverweging 2.9).
4. Het verweer
4.1.
Stedin legt onderdeel a van artikel 27, tweede lid, Ew 1998 anders uit dan O‑I. Onderdeel a laat de afnemer weliswaar een keuze, maar niet ongelimiteerd, en is bedoeld om de afnemer in staat te stellen een aansluiting die qua capaciteit thuishoort op een netvlak met een lagere spanning, aan te laten sluiten op een netvlak met een hogere spanning. Een afnemer deelt alleen in de transportkosten in het net waarin hij is aangesloten en bovenliggende netten. Hij deelt niet mee in de transportkosten in de lagere netvlakken en kan zo een voordeel behalen als hij kiest voor een hoger netvlak. Onderdeel a is niet geschreven om een afnemer de keuze te laten om te worden aangesloten op een lager netvlak dan het voor de aansluiting voorgeschreven spanningsniveau. Bovendien kan aansluiting op dit netvlak technisch redelijkerwijs niet van Stedin worden verlangd, omdat er op station TT085 geen capaciteit meer is.
4.2.
Onderdeel d van artikel 27, tweede lid, Ew 1998 prevaleert boven onderdeel a. Daarin is opgenomen dat een aansluiting met een capaciteit van meer dan 10 MVA wordt aangesloten op het dichtstbijzijnde punt in het net waar voldoende netcapaciteit beschikbaar is. Dat is niet in station TT085, maar in station TH099 en dat hoort een aansluiting op een hoger netvlak dan 13 kV te zijn. Er is in station TT085 onvoldoende netcapaciteit beschikbaar, omdat het nodig is een van de transformatoren als reserve te houden. Onder andere uit artikel 22 Ew 1998 volgt dat een netbeheerder voldoende en voldoende doelmatig moet voorzien in het te bereiken niveau van kwaliteit van de transportdienst.
4.3.
De historisch gegroeide feitelijke situatie is in strijd met de huidige voorschriften, maar kan – zo lang deze niet wordt gewijzigd – worden gehandhaafd. Echter, als een aanpassing aan de aansluiting wordt gedaan, zal de strijdigheid met de voorschriften (van – onder andere – de Netcode elektriciteit (NE)) moeten worden opgeheven. De vier probleempunten zijn: (1) de aansluiting hoort op een ander netvlak thuis (25 kV-50 kV), (2) de aansluitkabels op het fabrieksterrein zijn niet voor Stedin toegankelijk voor inspectie, onderhoud of het verhelpen van storingen, (3) het inkoopstation dat midden op het fabrieksterrein ligt, is niet goed toegankelijk en (4) de uitsplitsing in afgaande velden op het fabrieksterrein is normaalgesproken de verantwoordelijkheid van de afnemer en niet van Stedin. Een verzwaarde aansluiting zoals O‑I die voorstaat, blijft strijden met deze vier punten.
5. De beoordeling
Vordering 3
5.1.
Vordering 3 is gebaseerd op het gestand doen van het voorstel van Stedin van 21 oktober 2016 (rechtsoverweging 2.9). O‑I miskent hiermee echter dat verbintenissen niet ontstaan uit een voorstel (aanbod), maar uit de overeenkomst die na aanvaarding van een aanbod ontstaat (artikelen 6:1, 6:213, lid 1, en 6:217, lid 1, BW). O‑I heeft niet met zoveel woorden gesteld dat het voorstel is aanvaard. In elk geval kan het bericht van 14 februari 2017 niet als aanvaarding gelden, omdat het een aanvaarding is die afwijkt van het aanbod en dus geldt als verwerping van het oorspronkelijke aanbod (artikel 6:225, lid 1, BW). Ook nadat dit expliciet ter comparitie van partijen is besproken, heeft O‑I zich niet op het standpunt gesteld dat sprake was van een afwijking op ondergeschikte punten (artikel 6:225, lid 2, BW) en er dus (alsnog) sprake is van aanvaarding. Uit dit alles volgt dat vordering 3 voor afwijzing gereed ligt.
Vordering 1
5.2.
Deze vordering is gebaseerd op het feitelijk niet-uitvoeren van werkzaamheden door Stedin, waartoe zij volgens O‑I wel verplicht zou zijn. Uit de Ew 1998 vloeit niet rechtstreeks de verplichting voort voor Stedin om de gevraagde werkzaamheden uit te voeren. Uit de Ew 1998 kan wel de verplichting worden afgeleid dat Stedin – onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden – moet contracteren met O‑I. Vaststaat dat dát in elk geval niet gebeurd is; er is geen overeenkomst gesloten. Of dat onrechtmatig is, is het onderwerp van vordering 2. Of dat alsnog moet gebeuren, is het onderwerp van vordering 4. Maar hoe dan ook: zonder overeenkomst kan Stedin in beginsel niet worden gehouden aanlegwerkzaamheden uit te voeren. In deze zaak is geen aanleiding voor een uitzondering en hieruit volgt dat vordering 1 voor afwijzing gereed ligt.
Vordering 4
Vaststelling van het toetsingsmoment
5.3.
Als uitgangspunt geldt dat vordering 4 naar de huidige feitelijke omstandigheden worden beoordeeld. Het gaat immers om de vraag of Stedin nu verplicht is een offerte uit te brengen zoals gewenst door O‑I.
Feitelijk beschikbare netcapaciteit in station TT085
5.4.
Nog los van de vraag of O‑I mag kiezen voor een aansluitspanning van 13 kV bij een aansluiting van 18 MVA, geeft onderdeel d van artikel 27, tweede lid, Ew 1998 haar niet het ongeclausuleerde recht op aansluiting in station TT085. Immers, de verzwaarde aansluiting heeft een capaciteit van meer dan 10 MVA. Het aansluitpunt wordt dan niet het dichtstbijzijnde punt in het net in termen van het spanningsniveau van de aansluiting, maar in termen van de beschikbare netcapaciteit.
5.4.1.
De voorheen beschikbare netcapaciteit in station TT085 is niet van belang, omdat moet worden geoordeeld naar de huidige toestand. Alleen hierom al kan de stelling dat er wel capaciteit moet zijn, omdat eertijds een aanbod is gedaan aan Libbey, niet slagen. Er kunnen ook geen verwachtingen aan worden ontleend. Zulks te minder omdat O‑I er meermalen op is gewezen dat de beschikbare capaciteit in station TT085 beperkt is en dat het station vol zou kunnen lopen. Dat partijen elk hun eigen standpunt hebben over wanneer station TT085 volgelopen is, maakt dit niet anders.
5.4.2.
De capaciteit in de toekomst is in zoverre van belang, dat rekening moet worden gehouden met die capaciteit die al daadwerkelijk vergeven is. Onweersproken is dat er afnemers zijn waaraan Stedin inmiddels aansluitcapaciteit van 15 MVA heeft vergeven. Of Stedin nog met anderen onderhandelt over verzwaring of nieuwe aansluitingen, is niet bekend, maar dat is ook niet van belang. Immers: pas als een overeenkomst is gesloten kan capaciteit daadwerkelijk als vergeven worden beschouwd.
5.4.3.
Voor de beoordeling van de vraag of er voldoende netcapaciteit beschikbaar is, gaat de rechtbank dan ook uit van de huidige aansluitingen en de 15 MVA reeds gecontracteerde (toekomstige) aansluitingen. Onweersproken is gesteld dat in die situatie verzwaring van de aansluiting van O‑I ertoe leidt dat meer dan 40 MVA aan capaciteit wordt gebruikt, zodat (n‑1)-redundantie niet meer kan worden gehandhaafd. In geval van onderhoud of calamiteiten is er dus een groter risico voor verstoring van de stroomlevering.
Is de netcapaciteit van station TT085 voldoende voor de gewenste verzwaarde aansluiting?
5.5.
De onderdelen a en d van artikel 27, tweede lid, Ew 1998 kennen een andere structuur.
5.5.1.
Onderdeel a kent de afnemer een recht toe “, tenzij…” Dat betekent dat het voor de toepassing van dat onderdeel op de weg van de netbeheerder ligt om te stellen en te bewijzen dat aan de tenzij-clausule wordt voldaan en een bepaalde aansluiting daarom niet gerealiseerd hoeft te worden. Onderdeel d kent de afnemer het recht toe om aangesloten te worden op een omschreven dichtstbijzijnd punt. Er staat niet: de afnemer mag het aansluitpunt kiezen “, tenzij…” Omdat O‑I degene is die zich beroept op het rechtsgevolg van haar stelling – aansluiting in station TT085 – is zij het dus die moet stellen en zo nodig bewijzen dat dáár voldoende netcapaciteit is.
5.5.2.
Deze situatie verschilt van het geval waarin een netbeheerder met het beroep op beperkte netcapaciteit überhaupt aansluiting weigert, maar die situatie doet zich niet voor, omdat O‑I haar verzoek om aansluiting uitsluitend richt op aansluiting in station TT085.
5.6.
Voldoende netcapaciteit moet worden vastgesteld tegen de achtergrond van de wettelijke taken van de netbeheerder. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Ew 1998 is opgenomen dat een netbeheerder tot taak heeft:
b. de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen;
d. voldoende reservecapaciteit voor het transport van elektriciteit aan te houden.
5.7.
Het betoog van O‑I komt er in de kern op neer, dat Stedin geen (n-1)-redundantie hoeft aan te houden op station TT085 en alle transformatorcapaciteit volledig ter beschikking moet stellen.
5.7.1.
Uit hoofdstuk 9 van de Netcode elektriciteit blijkt dat er wel (n-1)-redundantie is voorgeschreven voor het hoogspanningsnet en niet voor onderliggende netten. Uit rechtspraak blijkt (uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) van 21 februari 2012, ECLI:NL:CBB:BV7304) dat de (n‑1)-redundantie ook geldt voor transformatoren die van het hoogspanningsnet aftakken naar een lager net. Hieruit volgt echter niet dat een netbeheerder van een lager net geen voorzieningen voor (n‑1)-redundantie mag aanleggen of handhaven in zijn net. De afwezigheid van de verplichting om op alle punten (n‑1)-redundantie te realiseren, houdt geen verbod in op (n‑1)-redundantie; de uitspraak van het Cbb gaat daar ook helemaal niet over. Het beroep op de regeling van (n‑1)-redundantie biedt dan ook geen bodem voor het betoog van O‑I.
5.7.2.
De vonnissen van de voorzieningenrechters van de rechtbanken Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2019:1681) en Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2019:5255) hebben net als deze zaak betrekking op een aansluiting van meer dan 10 MVA, maar gaan niet in op de betekenis van het dichtstbijzijnde punt in het net met voldoende netcapaciteit. De rechtbank wijst daarbij op de formulering in onderdeel d van artikel 27, tweede lid, Ew 1998: “… waar voldoende netcapaciteit beschikbaar is”, niet: “… waar voldoende netcapaciteit beschikbaar kan komen” (onderstrepingen rechtbank). Nog los van het feit dat het hier vonnissen van voorzieningenrechters betreft, kunnen deze vonnissen dus evenmin de stelling van O‑I onderbouwen.
5.7.3.
In zijn uitspraak van 22 oktober 2008 (ECLI:NL:CBB:2008:BD3834) oordeelt het Cbb over de verhouding tussen onderdeel d en onderdeel a van artikel 27, tweede lid, Ew 1998. Dat is echter in een zaak waarin een aansluitcapaciteit van minder dan 10 MVA wordt verzocht. In dat geval moet er simpelweg op het punt worden aangesloten waar het spanningsniveau beschikbaar is en kan een netbeheerder niet via de omweg van de “tenzij”-clausule in onderdeel a de aansluiting weigeren. Dat is echter een ander geval dan deze zaak, want hier wordt om een aansluiting van meer dan 10 MVA gevraagd. Ook deze uitspraak biedt O‑I dus geen aanknopingspunten.
5.7.4.
Zoals gezegd, het is O‑I die stelplicht en bewijslast heeft. Wat zij heeft gesteld is onvoldoende voor de conclusie dat er in station TT085 wel capaciteit is die in haar belang behoort te worden aangewend. Daarom is Stedin niet gehouden daar een aansluiting te realiseren en reeds daarom moet de vordering van O‑I worden afgewezen.
5.8.
Dit alles betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of O‑I op 13 kV of 50 kV zou moeten worden aangesloten. Zelfs als het antwoord op die vraag luidt “13 kV”, dan nog leidt dat niet tot een aansluitplicht in station TT085, en dat is waar het O‑I om te doen is. Al hetgeen is aangevoerd met betrekking tot het spanningsniveau waarop moet worden aangesloten, kan dan ook verder onbesproken blijven. Ook hetgeen over en weer is aangevoerd over het overdrachtspunt van de verzwaarde aansluiting kan onbesproken blijven. Vordering 4 ligt voor afwijzing gereed.
Vordering 2
5.9.
Vordering 2 is een vordering uit onrechtmatige daad. O‑I verwijt Stedin dat zij in strijd met de Ew 1998 handelt door niet een offerte uit te brengen die aan haar wensen voldoet.
5.9.1.
Voor zover O‑I heeft bedoeld dat Stedin nú onrechtmatig handelt door niet de gewenste offerte uit te brengen, moet de vordering worden afgewezen op de gronden waarop vordering 4 wordt afgewezen.
5.9.2.
Voor zover O‑I (mede) heeft bedoeld dat Stedin voorheen onrechtmatig heeft gehandeld, moet de vordering eveneens worden afgewezen. Het ligt namelijk bij een beroep op onrechtmatig nalaten op de weg van degene die zich hierop beroept, zich expliciet uit te laten over het moment van nalaten. Concreet in deze zaak: op welk moment in de hele correspondentie over en weer mocht van Stedin (ander) handelen worden verwacht? Van Stedin hoeft bijvoorbeeld niet te worden verwacht dat zij uit zichzelf een voorstel doet. Bovendien zijn er periodes waarin de bal duidelijk bij O‑I ligt (zoals de periode tussen oktober 2016 en februari 2017). Er zijn ook in de loop van de tijd veranderde omstandigheden, zoals het contracteren met nieuwe klanten op station TT085.
5.9.3.
O‑I heeft nagelaten – zowel in haar stellingen als in haar vordering – concreet te omschrijven op welk eerder moment of op welke eerdere momenten Stedin onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft daarmee in zoverre haar stelplicht verzaakt en de rechtbank de mogelijkheid ontnomen vast te stellen welke eerdere feitelijke situatie moet worden beoordeeld.
Proceskosten
5.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt O‑I veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van Stedin worden begroot op:
- betaald griffierecht € 639,00
- salaris advocaat € 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.769,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van O‑I af;
6.2.
veroordeelt O‑I in de proceskosten, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 1.769,00.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2019.
1407/1729