Rb. Gelderland, 16-04-2019, nr. 350427
ECLI:NL:RBGEL:2019:1681
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
16-04-2019
- Zaaknummer
350427
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:1681, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 16‑04‑2019; (Kort geding, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
UDH:NTE/15688 met annotatie van Victor van Campen
Uitspraak 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Kort geding. Elektriciteitswet. Zuiver contractuele congestie geen weigeringsgrond als bedoeld in art. 24 lid 2. Weigering omdat reeds voor de volledige capaciteit met anderen is gecontracteerd is discriminatoir. Schaarste zal non-discriminatoir moeten worden verdeeld onder contracten als het kan met congestiemanagement op grond van hoofdstuk 9 Netcode. Mogelijkheid van congestiemanagement door netbeheerder niet (voldoende)onderzocht. Niet aannemelijk gemaakt dat congestiemanagement geen oplossing kan bieden. Vordering tot het doen van aanbod toegewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/350427 / KG ZA 19-90
Vonnis in kort geding van 16 april 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaten mrs. M.R. het Lam en M.L. Pigmans te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
statutair gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaten mrs. S.M. Dielemans-Goossens en J.E. Janssen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en Liander worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met producties 1 tot en met 19
- -
de nagezonden productie 20 van [naam eiseres]
- -
de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4 van Liander
- -
de nagezonden producties 5 tot en met 8 van Liander
- -
de nagezonden productie 9 van Liander
- -
de mondelinge behandeling van 2 april 2019
- -
de pleitnota van [naam eiseres]
- -
de pleitnota van Liander.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam eiseres] exploiteert een glastuinbouwbedrijf en houdt zich meer specifiek bezig met de teelt van tomaten. [naam eiseres] is gevestigd in de [vestigingsplaats eiseres] .
2.2.
Liander is een netbeheerder in de zin van artikel 10 lid 9 van de Elektricteitswet (E-wet) in onder meer de provincie Noord-Holland. In Noord-Holland bevinden zich meerdere zogenaamde onderstations. Onderstation [naam onderstation] bestaat uit twee transformatoren met ieder een energieleveringscapaciteit van 88 MVA. Eén van die transformatoren was feitelijk in gebruik en de andere transformator diende als wettelijke storingsreservecapaciteit.
2.3.
Op enig moment heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) geconstateerd dat er in toenemende mate problemen optraden die verband hielden met de (mogelijk toekomstige) schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnetwerk. Met het oog daarop heeft de NMa in januari 2009 een zogenaamd Visiedocument transportschaarste opgesteld, waarmee de NMa heeft beoogd zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen aan marktpartijen met betrekking tot zijn algemene visie ten aanzien van de schaarsteproblematiek.
2.4.
[naam eiseres] heeft een aansluiting op het middenspanningsnet van Liander met een knip op en een verbinding vanuit onderstation [naam onderstation] , met een maximale aansluitcapaciteit van 20 MVA. Op deze aansluiting heeft [naam eiseres] bij Liander op
13 oktober 2016 een transportvermogen van 12 MW gecontracteerd.
2.5.
Liander had ondertussen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) verzocht om een ontheffing waarmee Liander de verplicht aan te houden reserve bij onderstation [naam onderstation] permanent zou mogen inzetten en benutten. De ACM heeft deze ontheffing verleend, waarna Liander op onderstation [naam onderstation] een totale transportcapaciteit van 176 MVA beschikbaar kreeg.
2.6.
Liander heeft in de periode september 2016 tot en met februari 2017 met in totaal zes datacenters transportovereenkomsten gesloten op grond waarvan (volgens Liander) het volledige resterende transportvermogen op onderstation [naam onderstation] van (176 MVA – 12 MVA =) 164 MVA is gecontracteerd. [naam eiseres] en twee datacenters zijn daarbij aangesloten op transformator 1 en de andere vier datacenters zijn aangesloten op transformator 2. De datacenters zijn vervolgens gestart met de realisatie van hun bedrijfsgebouwen.
2.7.
In maart 2017 hebben enkele datacenters Liander verzocht om een verhoging van het door hen gecontracteerd transportvermogen. Liander heeft deze verzoeken afgewezen met als reden dat het volledige transportvermogen op onderstation [naam onderstation] reeds is gecontracteerd en geen ruimte voor uitbreiding bestaat.
2.8.
[naam eiseres] heeft vervolgens in november 2017 in verband met een voorgenomen uitbreiding van haar bedrijf bij Liander een aanvraag gedaan voor de verkrijging van 6,7 MVA extra transportcapaciteit. Ook dit verzoek heeft Liander op voornoemde grond afgewezen. De transportcapaciteit van [naam eiseres] is vanwege een gunstige arbeidsfactor van haar installatie en een daardoor ontstaan meer efficiënt energieverbruik begin 2018 wel opgehoogd tot het huidig gecontracteerde transportvermogen van 13,333 MW.
2.9.
[naam eiseres] heeft na afwijzing van haar uitbreidingsverzoek bij de ACM een klacht ingediend over de handelwijze van Liander met betrekking tot onderstation [naam onderstation] . De ACM heeft deze klacht in behandeling genomen en daarover op
6 december 2018 een besluit genomen. In dit geschilbesluit staat onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
6.2
Inhoudelijke beoordeling van de aanvraag
Redelijkerwijs geen transportcapaciteit beschikbaar
54. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de E-wet, is de netbeheerder verplicht om degene die daarom verzoekt een aanbod te doen om ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren. In het tweede lid is een uitzondering op deze verplichting opgenomen voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. (…)
60. De ACM wijst in dit kader op het Visiedocument Transportschaarste waarin het volgende staat aangegeven:
‘Uiteraard zijn er grenzen aan de mogelijkheden van netbeheerders om transport uit te voeren. Deze grenzen worden bepaald door de eisen ten aanzien van de kwaliteit van de transportdienst als bedoeld in paragraaf 3.2. van de Netcode. De kwaliteit van de transportdienst bestaat enerzijds uit de betrouwbaarheid van de transportdienst en anderzijds uit de spanningskwaliteit.[…]
Voor het beheer van een net met een spanning lager dan 110 kV geldt dat de netbeheerder uitsluitend kan weigeren aan een transportverzoek te voldoen, indien hij aantoont ook met gebruikmaking van de middelen in de bedrijfsvoering niet zijn net zodanig in werking te kunnen hebben dat in de normale bedrijfstoestand de vereiste spanningskwaliteit kan worden gewaarborgd.[…]’
61. In de regio rondom OS [naam onderstation] beroept Liander zich op een gebrek aan transportcapaciteit doordat een groot deel van de capaciteit reeds is gecontracteerd door partijen die deze capaciteit pas in de toekomst geheel of gedeeltelijk zullen gaan gebruiken. Volgens de ACM is daarmee sprake van contractuele congestie en niet van feitelijke, technische congestie.
(…)
63. Op basis van artikel 4.2.5.1. van de Nce in samenhang met het Visiedocument Transportschaarste kan Liander slechts een geslaagd beroep doen op de uitzondering uit artikel 24, tweede lid, van de E-wet indien zij alle middelen in bedrijfsvoering heeft ingezet ten einde aan het verzoek om transport van [naam eiseres] te voldoen. In de stukken en tijdens de hoorzitting heeft Liander betoogd dat het net ter plaatse (contractueel) vol is en dat zij gelet op haar contractuele verplichtingen jegens de (andere) afnemers geen mogelijkheid ziet om [naam eiseres] te voorzien van het gevraagde extra transportvermogen van 7 MVA omdat Liander van mening is dat zij redelijkerwijs geen transportcapaciteit beschikbaar heeft. De ACM overweegt dat niet is gebleken dat Liander getracht heeft de middelen in de bedrijfsvoering zoveel als mogelijk te benutten. De ACM wijst in dit verband op de mogelijkheid om congestiemanagement toe te passen. Dit betreft het systeem waarbij verbruik of productie wordt op- of afgeregeld tegen een vergoeding van de netbeheerder, zoals beschreven in hoofdstuk 5, paragraaf 5.1.2 van de Nce. Dit systeem geeft Liander de mogelijkheid, als het net niet volledig wordt gebruikt, om op dagbasis te bepalen wie het net wil gebruiken en als dit niet “past” vergoedingen te betalen. Van het afpakken van bestaande rechten dan wel het dwingen van afnemers om afstand te doen van bestaande rechten op gecontracteerd vermogen is dan ook geen sprake, nu dit op vrijwillige basis geschiedt en hier voor partijen een vergoeding tegenover staat.
(…)
65. Gelet op het voorgaande stelt de ACM vast dat Liander in strijd heeft gehandeld met artikel 24, eerste lid, van de E-wet. De uitzondering uit het tweede lid van dit artikel gaat in het onderhavige geval, om voornoemde redenen, niet op.
(…)’
2.10.
Liander is tegen dit geschilbesluit in beroep gegaan bij het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBB). De inhoudelijke behandeling van het beroep heeft nog niet plaatsgevonden.
2.11.
Naar aanleiding van het geschilbesluit heeft Liander wel de zeven partijen die transportcapaciteit op onderstation [naam onderstation] hebben gecontracteerd, waaronder [naam eiseres] zelf, een brief gestuurd met de vraag of zij vrijwillig bereid zijn aan (een vorm van) congestiemanagement mee te werken. Alle zeven partijen hebben daarop negatief gereageerd. Liander heeft met betrekking tot onderstation [naam onderstation] vervolgens geen congestiemanagement toegepast.
2.12.
[naam eiseres] heeft Liander daarna nog meermaals verzocht haar een aanbod te doen voor de door haar gewenste 6,7 MVA extra transportcapaciteit op haar bestaande aansluiting op het onderstation, maar Liander heeft daar tot op heden geen gehoor aan gegeven.
2.13.
Het door de datacenters gecontracteerde transportvermogen is door hen op dit moment nog niet (volledig) in gebruik. De laatste aansluiting zal volgens de huidige planning in september 2019 worden opgeleverd.
3. Het geschil
3.1.
[naam eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I Liander te bevelen [naam eiseres] binnen één week na de datum van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, een aanbod te doen voor 6,7 MVA transportcapaciteit op de bestaande aansluiting van [naam eiseres] op het openbare elektriciteitsnet van Liander in onderstation [naam onderstation] (20 kV), in aanvulling op de transportcapaciteit van 13,333 MVA waarover [naam eiseres] op haar bestaande aansluiting op het openbare elektriciteitsnet van Liander in onderstation [naam onderstation] (20 kV) reeds beschikt, waarbij in het aanbod is opgenomen dat [naam eiseres] met onmiddellijke ingang, althans met ingang van een door de voorzieningenrechter te bepalen datum, op de bestaande aansluiting van [naam eiseres] op onderstation [naam onderstation] (20 kV) een transportvermogen van 20 MVA kan contracteren en waarbij in het aanbod ten aanzien van de beschikbaarheid van het gecontracteerd transportvermogen van 20 MVA voor [naam eiseres] geen beperkingen zijn opgenomen;
II te bepalen dat Liander een onmiddellijk opeisbare dwangsom verschuldigd is van
€ 10.000,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat de overtreding van het bevel als gevorderd onder I voortduurt;
III Liander te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.2.
Liander voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Liander verplicht is aan [naam eiseres] een aanbod te doen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Elektriciteitswet 1998 (verder: E-wet) tot het uitvoeren van extra transport van 6,7 MegaWatt (MW) elektriciteit met het oog op de voorgenomen uitbreiding van de tomatenkwekerij van [naam eiseres] . Liander stelt zich met een beroep op artikel 24 lid 2 E-wet op het standpunt daartoe niet verplicht te zijn, omdat zij daarvoor op het onderstation (OS) [naam onderstation] redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Liander voert daartoe aan dat de totale transportcapaciteit van OS- [naam onderstation] 176 MegaVoltAmpere (MVA) bedraagt en dat voor het totale daarmee corresponderende transportvermogen uitgedrukt in MegaWatt reeds contracten zijn afgesloten, behalve met [naam eiseres] , ook met zes datacenters in aanbouw en oprichting. Volgens Liander is er op OS- [naam onderstation] geen capaciteit meer voor het door [naam eiseres] gewenste extra transport. Extra transport voor [naam eiseres] zou daarmee ten koste gaan van transportvermogen waarvoor de andere aangeslotenen reeds contracten hebben. Bovendien zou dit leiden tot overbelasting van OS- [naam onderstation] , waardoor het transport in gevaar zou komen.
4.2.
Voor zover Liander zich voor de toepassing van artikel 24 lid 2 E-wet erop beroept dat zij reeds voor de gehele capaciteit transportcontracten heeft afgesloten en daarom aan [naam eiseres] geen aanbod voor extra transport hoeft te doen, moet dat worden verworpen. Volgens artikel 24 lid 3 E-wet moet de netbeheerder zich onthouden van iedere vorm van discriminatie tussen degenen jegens wie de verplichting van het eerste lid geldt. Ook voor de toepassing van het tweede lid moet de netbeheerder dit non-discriminatiebeginsel in acht nemen. Een weigering tot het doen van een aanbod als bedoeld in het eerste lid op grond van zuiver contractuele congestie, zou met dit beginsel in strijd zijn. Dan zou immers voorrang worden gegeven aan aangeslotenen die reeds hebben gecontracteerd. Artikel 24 lid 2 E-wet is niet bedoeld om bestaande afnemers te beschermen tegen aantasting van hun rechten door het toekennen van transportrechten aan nieuwe partijen (CBB 17 mei 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA1172). De schaarste die als gevolg van contractuele congestie kan ontstaan, zal op non-discriminatoire wijze moeten worden verdeeld over de contractanten. De Elektriciteitswet kent niet het door Liander gepropageerde systeem van ‘first come, first served’.
4.3.
Het is mogelijk dat contractuele congestie tot fysieke congestie kan leiden en dat op een zeker moment niet meer aan de behoefte van alle afnemers, binnen de grenzen van het gecontracteerde transport, kan worden voldaan. Voor die situatie voorziet de Netcode elektriciteit (Nce) zoals die thans luidt in hoofdstuk 9 in een regeling van congestiemanagement. Volgens artikel 9.4 lid 1 Nce wordt congestiemanagement toegepast ter voorkoming van een op artikel 24 lid 2 E-wet gebaseerde weigering. Indien op een bepaald deelnet (hier OS- [naam onderstation] ) het geheel van verzoeken om transport tot het beloop van het gecontracteerde en beschikbaar gestelde transportvermogen voorzienbaar in enige tijdseenheid niet volledig kan worden gehonoreerd, dan moet de netbeheerder door middel van een vooraankondiging melden dat sprake is van structurele congestie, zoals blijkt uit artikel 9.5 lid 1. Op grond van het vijfde lid van artikel 9.5 Nce moet de netbeheerder voor een gebied waarvoor de vooraankondiging is gedaan een onderzoek doen naar de mogelijkheden van congestiemanagement. Volgens dat lid moet congestiemanagement worden toegepast indien uit het onderzoek blijkt dat a. de netbeheerder het nettechnisch mogelijk acht, b. de netbeheerder het bedrijfsvoeringstechnisch mogelijk acht, c. de periode van verwachte structurele congestie langer dan één jaar zal duren, maar korter dan vier jaar en d. in het desbetreffende gebied voldoende potentiële deelnemers aanwezig zijn voor congestiemanagement. Indien uit het onderzoek blijkt dat congestiemanagement een oplossing biedt, dan treedt de regeling van artikel 9.6 e.v. Nce in werking. Die regeling voorziet in een systeem waarin -kort gezegd- telkens veiling van beschikbare transportcapaciteit plaatsvindt. Die veiling moet waarborgen dat de verdeling van de schaarste op non-discriminatoire wijze geschiedt.
4.4.
In het geschilbesluit van 6 december 2018 heeft ACM onder andere overwogen dat niet is gebleken dat Liander getracht heeft de mogelijkheid van congestiemanagement toe te passen en dat daarom de weigering tot het doen van een aanbod in strijd is met artikel 24 E-wet. Liander heeft zich op het standpunt gesteld dat zij na die uitspraak onderzocht heeft of congestiemanagement een oplossing zou bieden. In haar conclusie van antwoord heeft zij erop gewezen dat de aangeslotenen, onder wie [naam eiseres] zelf, hebben laten weten daaraan niet te willen meewerken. Het lijkt erop dat Liander betoogt dat bij gebreke van vrijwillige medewerking van de aangeslotenen, congestiemanagement geen oplossing biedt. Dat standpunt is niet in overeenstemming met de Netcode. In artikel 9.7 lid 1 Nce staat voorop dat de netbeheerder eerst alle aangeslotenen verzoekt zich vrijwillig te willen verplichten tot het doen van biedingen overeenkomstig artikel 9.11. Artikel 9.7 lid 2 moet kennelijk zo worden begrepen dat indien het verzoek als bedoeld in het eerste lid onvoldoende oplevert, de netbeheerder alle aangeslotenen met een nader te bepalen gecontracteerd vermogen kan verplichten een bijdrage te leveren door het doen van biedingen. Dat een verplichting daartoe kan bestaan volgt ook uit artikel 9.1 leden 1 en 2 in verbinding met artikel 9.6 lid 2 en artikel 9.7 lid 2 Nce. In het licht hiervan moet het standpunt van Liander worden verworpen dat reeds het enkele feit dat de aangeslotenen niet vrijwillig wilden meedoen aan congestiemanagement, maakte dat congestiemanagement geen oplossing zou bieden en het beroep op artikel 24 lid 2 E-wet daarom is gerechtvaardigd.
4.5.
Ter zitting heeft Liander nog aangevoerd dat zij na de beslissing van de ACM ook overigens nader onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van congestiemanagement en daarover correspondentie heeft gevoerd met de ACM. Liander heeft dat op geen enkele manier gespecificeerd of onderbouwd met stukken en evenmin is gesteld of gebleken dat zij de ACM heeft overtuigd. In het geheel niet gesteld of gebleken is dat Liander de voorgeschreven route van artikel 9.5 Nce heeft bewandeld en onderzoek heeft gedaan zoals bedoeld in het vijfde lid daarvan. Liander heeft ter zitting wel gefragmenteerd beroep gedaan op diverse omstandigheden die voor de toepassing van artikel 9.5 lid 5 Nce van belang zouden kunnen zijn, maar niet in het perspectief van hetgeen van haar volgens artikel 9.5 Nce mocht worden verlangd. Liander heeft in algemene zin gesteld dat congestiemanagement op het OS- [naam onderstation] nettechnisch niet mogelijk zou zijn, doordat de reservetransformator al bij het transportvermogen is betrokken. Dat dit de conclusie wettigt dat congestiemanagement overeenkomstig de regeling van de Netcode niet mogelijk is, heeft zij verder niet onderbouwd en kan bij gebreke daarvan niet worden vastgesteld. Verder heeft zij zich erop beroepen dat de aangesloten datacenters een permanente behoefte aan een bepaald vermogen hebben en congestiemanagement daarom niet mogelijk is. Ook dat heeft zij verder niet onderbouwd en kan bij gebreke daarvan evenmin worden vastgesteld. In ieder geval de eerste omstandigheid zou op zichzelf een (goede) reden kunnen vormen waarom congestiemanagement in dit geval niet mogelijk is, maar het ligt op de weg van Liander dat dan voldoende gespecificeerd uiteen te zetten en te onderbouwen, in aanmerking genomen dat op Liander als netbeheerder de bewijslast rust dat zij redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Het is op zichzelf juist dat de inhoud van de dagvaarding van [naam eiseres] niet direct aanleiding gaf om te menen dat [naam eiseres] zich wenste te beroepen op de mogelijkheid van congestiemanagement. Maar gezien de inhoud van het geschilbesluit van de ACM waarop [naam eiseres] zich ook beroept, had van Liander verwacht mogen worden dat zij haar standpunt omtrent de onmogelijkheid van congestiemanagement overeenkomstig de bepalingen van de Netcode gemotiveerd en onderbouwd zou uiteenzetten.
4.6.
Bij deze stand van zaken moet de conclusie zijn dat Liander onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 E-wet. Bij gebreke daarvan is Liander verplicht om [naam eiseres] op de voet van artikel 24 lid 1 E-wet het door haar gewenste aanbod te doen. Enkele contractuele congestie is onvoldoende voor weigering. Niet aannemelijk is dat het CBB in het beroep van Liander tegen het geschilbesluit van ACM van 6 december 2018 daarover anders zal beslissen, gezien de eerdere uitspraak van CBB (hiervoor geciteerd) en de inhoud van de Netcode. Er is daarom aanleiding Liander in dit kort geding te veroordelen tot het doen van een aanbod aan [naam eiseres] . Een belangenafweging maakt dat niet anders. Uitgangspunt is dat [naam eiseres] belang heeft bij uitbreiding van het gecontracteerde transportvermogen met het oog op bedrijfsuitbreiding en dat haar een uitbreiding van het transportvermogen op grond van de wet niet mag worden geweigerd. Dit betekent niet dat [naam eiseres] er aanspraak op krijgt dat zij bij voorrang boven anderen elektriciteit getransporteerd krijgt, maar wel dat zij via congestiemanagement mee kan dingen naar verdeling van de schaarste, zoals ook andere aangeslotenen. Dat dit voor Liander onoverkomelijke problemen oplevert kan thans niet worden vastgesteld. Het zou ertoe kunnen leiden dat zij niet steeds al haar contractuele verplichtingen kan nakomen, maar dat ligt besloten in het systeem van congestiemanagement in de Netcode. Ook de belangen van de andere aangeslotenen, die in kort geding ook in de beoordeling kunnen worden betrokken, wegen niet zonder meer op tegen die van [naam eiseres] . Dat die andere aangeslotenen in grote problemen zullen komen door toewijzing van de vordering van [naam eiseres] kan thans niet worden vastgesteld, in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan dat congestiemanagement geen oplossing kan bieden en dat de datacenters door middel van aggregaten noodvoorzieningen treffen, zoals ter zitting werd verklaard. Bovendien brengt het beginsel van non discriminatie met zich dat de belangen van een aangeslotene in beginsel niet boven die van een andere aangeslotene behoren te worden gesteld. Dat [naam eiseres] ervan heeft afgezien destijds meer transportvermogen te contracteren dan zij toen nodig had, terwijl andere aangeslotenen dat op voorhand wel hebben gedaan, maakt dit niet anders. Artikel 24 E-wet gaat nu eenmaal, anders dan Liander bij herhaling heeft betoogd, niet uit van een systeem van ‘first come, first served’.
4.7.
De vordering van [naam eiseres] zal dus worden toegewezen. Daarbij verdient nog het volgende aantekening. [naam eiseres] vordert dat in het aanbod dat Liander moet doen geen beperkingen mogen worden opgenomen. Voor zover [naam eiseres] daarmee bedoelt dat zij te allen tijde geleverd moet krijgen wat zij vraagt, is de vordering op dit punt niet toewijsbaar. [naam eiseres] heeft geen voorrang boven anderen en is op gelijke voet als anderen gebonden aan verdeling van schaarste overeenkomstig de Netcode. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding nu Liander heeft laten weten dat zij het vonnis vrijwillig zal nakomen en de voorzieningenrechter geen aanleiding heeft daaraan te twijfelen. Zo nodig kan [naam eiseres] zich opnieuw tot de voorzieningenrechter wenden.
4.8.
[naam eiseres] heeft verder buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Uit het procesdossier volgt dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu de in dit kort geding ingestelde vordering niet voortvloeit uit een overeenkomst, is rapport Voor-Werk II op het geschil van toepassing. [naam eiseres] heeft een vordering ingesteld van onbepaalde waarde, op basis waarvan het vergoedbare tarief € 1.093,84 bedraagt. Dit bedrag zal (als overigens ook onweersproken) worden toegewezen.
4.9.
Liander zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op:
- -
explootkosten € 81,83
- -
griffierecht € 1.992,00
- -
salaris advocaat € 980,00
Totaal € 3.053,83
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Liander binnen één week na de datum van dit vonnis aan [naam eiseres] een aanbod te doen voor 6,7 MVA transportcapaciteit op de bestaande aansluiting van [naam eiseres] op het openbare elektriciteitsnet van Liander in onderstation [naam onderstation] (20 kV), in aanvulling op de transportcapaciteit van 13,3 MVA waarover [naam eiseres] op haar bestaande aansluiting reeds beschikt, waarbij in het aanbod is opgenomen dat [naam eiseres] met onmiddellijke ingang op de bestaande aansluiting op onderstation [naam onderstation] (20 kV) een transportvermogen van 20 MVA kan contracteren,
5.2.
veroordeelt Liander tot betaling van € 1.093,84 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt Liander tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.053,83, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 16 april 2019.