Hof Arnhem, 20-10-2009, nr. 200.005.467
ECLI:NL:GHARN:2009:BL3571
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
20-10-2009
- Zaaknummer
200.005.467
- LJN
BL3571
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BL3571, Uitspraak, Hof Arnhem, 20‑10‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3274
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BP3274, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2008:BC8043, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 20‑10‑2009
Inhoudsindicatie
6:162 BW; handelt Pompestichting onrechtmatig door herhaaldelijk beschuldigen van drugshandel en drugsgebruik?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.005.467
(zaaknummer rechtbank 159929/HA ZA 07-1415)
arrest van de eerste civiele kamer van 20 oktober 2009
inzake
[appellant],
verblijvende te [verblijfplaats],
appellant,
advocaat: mr. D.J. Gutter,
tegen:
de stichting
De Stichting Pompestichting,
gevestigd te Nijmegen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A.M.P. Keijser.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 28 november 2007 en 19 maart 2008 die de rechtbank Arnhem tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de Pompestichting) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
[appellant] heeft bij exploot van 25 april 2008 de Pompestichting aangezegd van het hiervoor genoemde vonnis van 19 maart 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de Pompestichting voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Daarbij heeft hij drie nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende,
- 1.
voor recht zal verklaren dat van drugsgebruik en/of drugshandel door [appellant] binnen de instellingen van de Pompekliniek niet dan wel onvoldoende is gebleken;
- 2.
zal bevelen dat de Pompestichting zich dient te onthouden van mondelinge of schriftelijke uitlatingen omtrent drugsgebruik of drugshandel van [appellant] totdat een en ander onomstotelijk is gebleken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag per overtreding;
3.
de Pompestichting zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- bij wijze van smartengeld wegens ondergane psychische schade en aantasting van de persoon van [appellant];
kosten rechtens.
- 2.3.
Bij memorie van antwoord heeft de Pompestichting de grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, althans het bestreden vonnis, zonodig met verbetering van gronden, zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
- 2.4.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank in het vonnis van 19 maart 2008 onder 2.1 tot en met 2.8 vastgestelde feiten.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Pompestichting onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, zodat de burgerlijke rechter bevoegd is over zijn vordering te oordelen. In eerste aanleg is zijn vordering afgewezen. De grieven van [appellant] tegen dit afwijzend vonnis lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2
[appellant] stelt dat de Pompestichting onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem herhaaldelijk mondeling en schriftelijk te beschuldigen van drugsgebruik en drugshandel. Deze beschuldigingen zijn, naar [appellant] stelt in de inleidende dagvaarding onder 3 tot en met 6, geuit ter gelegenheid van de aanpassing van het behandelingsplan van 24 april 2006, de longstayaanvraag van 5 juli 2006, het verlengingsadvies van 14 augustus 2006 en tijdens de verlengingszitting van 11 oktober 2006. De bezwaren van [appellant] richten zich blijkens de inleidende dagvaarding, punt 8, niet tegen de hem door de Pompestichting opgelegde maatregelen.
4.3
Aan [appellant] is de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd en in het kader daarvan verblijft hij in de Pompekliniek. Het hof stelt voorop dat (het hoofd van) de inrichting gehouden is aantekeningen over de verpleegde, in dit geval [appellant], bij te houden. De specifieke regels over de informatie die in deze aantekeningen dient te worden opgenomen zijn onder meer te vinden in het Reglement verpleging terbeschikkinggestelden (Rvt). Zo dienen op grond van dit Reglement gegevens omtrent de ontwikkelingen en omtrent belangrijke voorvallen gedurende de verpleging te worden bijgehouden (artikel 5, tweede lid onder c en d, Rvt). Beslissingen tot afzondering of separatie, genoemd in artikel 34 Rvt, dienen voorts in een apart register bijgehouden te houden (artikel 6, eerste en tweede lid Rvt). Daarbij moet in ieder geval de aard van de genomen beslissing gemeld worden, de omstandigheden die aanleiding gaven tot het nemen van de beslissing en de duur van de beperkende maatregel.
Het doel van deze aantekeningen, zoals dit is terug te vinden in de Nota van Toelichting bij het besluit, is voornamelijk het voorlichten van de rechter die zich over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de tbs moet buigen (Staatsblad 1997/217, pagina 31). Daarnaast geven de gegevens voor het ministerie ook informatie over het verloop van de verpleging en behandeling. Het bijhouden in de inrichting van een register van bijzondere voorvallen wordt wenselijk geacht om het toezicht op de rechtmatigheid van deze beslissingen te vergemakkelijken. Daarbij dient, om de toetsing zinvol te maken, uit de aantekening niet alleen afgeleid te kunnen worden dat een bepaalde beslissing is genomen, maar ook onder welke omstandigheden.
Daarnaast geven de artikelen 25 tot en met 28 Rvt aan hetgeen ten minste in het verplegings- en behandelingsplan en evaluatie dient te worden opgenomen. In artikel 27 lid 1 onder c tot en met f Rvt zijn de verschillende aspecten opgesomd die van belang zijn in het kader van de verpleging en behandeling van de verpleegde, waaronder de incidenten waarbij de verpleegde betrokken is geweest en de toegepaste individuele beperkingen.
4.4
Ten aanzien van de schriftelijke uitlatingen van de Pompestichting overweegt het hof het volgende. De gewraakte uitlatingen zijn alle gedaan hetzij in het kader van voorlichting aan de rechter die over (verlenging van) de maatregel dient te beslissen, hetzij in het kader van het behandelingsplan van [appellant]. Gelet op de bovengenoemde voorschriften en het doel van deze voorschriften, dient van een binnen de inrichting bestaande verdenking van drugsgebruik of drugshandel melding te worden gemaakt. Dat geldt zeker indien deze verdenking aanleiding was voor een separatie, zoals in deze zaak het geval was. Een dergelijke melding is zowel in het belang van voorlichting aan de rechter als in het belang van de verpleging en behandeling.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er onder deze omstandigheden alleen dan sprake is van onrechtmatigheid bij een dergelijke melding in het geval de Pompestichting wist dat er voor dit vermoeden geen grond bestond. Ook het hof is van oordeel dat uit het door [appellant] gestelde en de overigens gebleken omstandigheden niet kan worden afgeleid dat daarvan sprake is. Onweersproken door [appellant] is dat naar aanleiding van - in urinecontroles vastgesteld - verhoogd drugsgebruik binnen de kliniek nader onderzoek binnen de kliniek is gedaan en dat medepatiënten daarbij hebben aangegeven dat [appellant] zou handelen in harddrugs en dat er sprake was van intimidatie van medepatiënten. Dit is de aanleiding geweest voor maatregelen tegen [appellant]. Dat controles op het drugsgebruik van [appellant] niet positief zijn geweest en dat er geen drugs bij [appellant] zijn aangetroffen, ook niet bij later onderzoek, doet aan het bestaan van de eerdere vermoedens niet af. De beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft de maatregel van separatie in haar beslissing van 8 februari 2007 bovendien op grond van deze vermoedens als niet onredelijk of onbillijk beoordeeld. Van onrechtmatigheid van de uitlatingen van de Pompestichting is gelet daarop naar het oordeel van het hof geen sprake.
4.5
Daarnaast heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de mondelinge uitlatingen van een medewerkster van de Pompestichting. Het gaat daarbij om de verklaring bij de mondelinge behandeling van de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling bij de rechtbank Utrecht op 11 oktober 2006. Zoals tussen partijen vast staat heeft de medewerkster van de Pompestichting onjuiste informatie verstrekt over de goederen die tijdens het bezoek van de partner van [appellant] in de door haar meegenomen buggy zijn aangetroffen. Zij heeft ter zitting verklaard dat het daarbij ging om drugs, terwijl het in werkelijkheid ging om een - eveneens niet toegestane - mobiele telefoon. [appellant] heeft niet betwist dat deze mededeling van de medewerkster, na gebleken onjuistheid daarvan, is gecorrigeerd. De correctie is bovendien gedaan nog voor de uitspraak door de rechtbank, te weten via een brief van de officier van justitie van 20 oktober 2006 aan de rechtbank, met een afschrift aan de raadsman van [appellant]. Van onrechtmatigheid van de uitlatingen is onder deze omstandigheden naar het oordeel van het hof geen sprake. Niet gesteld, of overigens gebleken is dat de rechtbank bij haar beslissing van 25 oktober 2006, die overigens niet door [appellant] is overgelegd, geen rekening heeft gehouden met deze correctie. Nu deze mededeling al is gecorrigeerd, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij desondanks belang heeft bij een nadere rectificatie hiervan.
4.6
Nu geen sprake is van onrechtmatige uitlatingen van de Pompestichting dienen de vorderingen van [appellant] te worden afgewezen. Ten overvloede wijst het hof erop dat [appellant] het belang van zijn vorderingen onder 1. en 2. kennelijk zoekt in de wijze waarop de verwijzing naar de toenmalige verdenkingen doorwerkt in de omtrent de voortzetting en uitvoering van zijn tbs te nemen rechterlijke beslissingen. Daarbij moet echter worden bedacht dat hij de argumenten die hij thans aan de civiele rechter voorlegt eveneens kan voorleggen aan de desbetreffende rechterlijke colleges.
Slotsom
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 maart 2008;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Pompestichting begroot op € 894,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 303,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, V. van den Brink en A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2009.