Hof Arnhem, 14-06-2012, nr. 200.096.573
ECLI:NL:GHARN:2012:BX2137
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
14-06-2012
- Zaaknummer
200.096.573
- LJN
BX2137
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BX2137, Uitspraak, Hof Arnhem, 14‑06‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BY6024, Niet ontvankelijk
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BY6024
- Wetingang
art. 1 Wet conflictenrecht inzake ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed
- Vindplaatsen
JPF 2012/132 met annotatie van I. Curry-Sumner
Uitspraak 14‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Echtscheiding, partneralimentatie; IPR.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.096.573
(zaaknummer rechtbank 291976 / FA RK 10-4991 en 310486 / FA RK 11-4690)
beschikking van de familiekamer van 14 juni 2012
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: voorheen mr. A.M. Schotte te Driebergen, thans mr. K. Mohasssel Zadeh,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. K. Schepers te Amersfoort.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 november 2011, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
primair het inleidend verzoek van de man onder 1. van het verzoekschrift ‘dat de echtscheiding zal worden uitgesproken’ zoals door de rechtbank toegewezen onder 4.1 van de bestreden beschikking alsnog af te wijzen en bijgevolg ook de andere verzoeken af te wijzen;
subsidiair voor het geval dat het hof het juist acht, onder verbetering van gronden het primaire inleidende verzoek van de man wel zal toewijzen en de echtscheiding zal uitspreken dan ook het verzoek onder 2. toe te wijzen, zoals door de rechtbank gedaan in punt 4.2 van de beschikking en daarbij te bepalen dat de man gehouden zal zijn aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te betalen van € 1.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en uiterst subsidiair de vrouw alsnog in de gelegenheid te stellen om ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap een subsidiair verzoek, althans subsidiaire verzoeken, te formuleren;
kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 januari 2012, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof de vrouw in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat beroep af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen.
2.3
Ter griffie van het hof is op 15 februari 2012 binnengekomen een brief van mr. Mohassel Zadeh van dezelfde datum met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 april 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
3.1
De vrouw en de man hebben beiden zowel de Nederlandse als de Iraanse nationaliteit.
3.2
Partijen zijn op 7 augustus 1987 te Iran met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts voor zover hier van belang het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen wegens gebrek aan behoefte van de vrouw en bepaald dat de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen (inclusief de bruidsschat of bruidsgave) wordt afgesplitst en pro forma aangehouden.
4. De motivering van de beslissing
4.1
In geschil zijn de echtscheiding en de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
4.2
De man heeft gekozen voor toepassing van Nederlands recht op het echtscheidingsverzoek. De vrouw heeft die keuze in hoger beroep betwist. Zij stelt in haar eerste grief dat beide partijen de Iraanse nationaliteit hebben en nog steeds een hechte band hebben met de Iraanse samenleving.
Het hof overweegt als volgt. Het toepasselijke recht dient op grond van artikel 270 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek te worden beoordeeld aan de hand van de Wet van 25 maart 1981 (Stb. 166) houdende regeling van het conflictenrecht inzake uitbreiding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed en de erkenning daarvan, nu het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend vóór 1 januari 2012. Ingevolge artikel 1 lid 1 sub a van die wet dient, indien partijen een gemeenschappelijke nationaal recht hebben, het recht van dat land te worden toegepast. Artikel 1 lid 3 bepaalt dat, indien een partij de nationaliteit van meer dan één land bezit, als zijn nationale recht geldt het recht van dat land waarvan hij de nationaliteit bezit, waarmede hij alle omstandigheden in aanmerking genomen de sterkste band heeft. De vrouw heeft haar stelling dat zij en de man nog steeds een hechte band hebben met de Iraanse maatschappij onvoldoende onderbouwd. Gebleken is dat de man sinds 1994 in Nederland woont en de vrouw sinds 1995. Beiden spreken de Nederlandse taal goed en zijn werkzaam in Nederland. Nu in het onderhavige geval beide partijen gedurende vele jaren in Nederland wonen en hun sociale en werkzame leven in Nederland hebben, hebben zij de sterkste band met Nederland. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de partijen of een van hen een sterkere band met Iran hebben, zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat Nederlands recht op de echtscheiding en de nevenvoorzieningen van toepassing is.
4.3
De vrouw stelt in haar tweede grief dat het huwelijk van partijen niet duurzaam is ontwricht zodat de rechtbank ten onrechte echtscheiding heeft uitgesproken tussen partijen. Het hof overweegt als volgt. Gebleken is ter terechtzitting in hoger beroep dat de man reeds in 2005 de samenwoning met de vrouw heeft verbroken en een verzoek tot echtscheiding heeft opgesteld. De vrouw was van dat verzoek op de hoogte. De man is vervolgens teruggekomen op dit verzoek en in het kader van een poging tot verzoening weer bij de vrouw ingetrokken. Gebleken is dat partijen sinds de zomer van 2010 (opnieuw) niet meer samen wonen en dat er sindsdien geen herstel van de echtelijke verhoudingen is opgetreden. De vrouw stelt weliswaar dat zij nog een verzoeningspoging wil doen, maar de man heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij zich niet wenst te herenigen met de vrouw en dat hij volhardt in zijn wens om te scheiden. Alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien komt het hof tot het oordeel dat, wat daarvan de oorzaak ook mag zijn, voldoende aannemelijk is gemaakt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht in de zin van artikel 1:151 BW. Het hof zal daarom de grief van de vrouw passeren en de bij de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding bekrachtigen.
4.4
De vrouw heeft ter mondelinge behandeling haar verzoek om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud ingetrokken en aldus haar derde grief niet handhaaft. Het hof zal het verzoek in hoger beroep van de vrouw met betrekking tot partneralimentatie dan ook afwijzen.
4.5
De vrouw verzoekt om, indien het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding bekrachtigt, de onderhavige zaak in verband met de afwikkeling van het tussen hen geldende huwelijksvermogensregime terug te wijzen naar de rechtbank. Het hof overweegt dat ten aanzien van de afwikkeling van het tussen partijen geldende huwelijksvermogensregime thans een afgesplitste procedure bij de rechtbank aanhangig is. Nu het onderhavige hoger beroep niet de afgesplitste procedure over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime betreft, kan het hof deze zaak ook niet terugwijzen naar de rechtbank.
5. De slotsom
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, H. van Loo en J.W.P. Verheugt, bijgestaan door mr. A.J. Hase als griffier, en is op 14 juni 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.